Datum publicatie | 05-11-2024 |
Zaaknummer | 200.339.105_01 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | 's-Hertogenbosch |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Kinderen; Alimentatie; Jeugdbescherming / Jeugdwet |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
Hof houdt bij berekening kinderalimentatie geen rekening met kosten vliegtickets. Hof acht het niet redelijk om deze kosten af te wentelen op de moeder, aangezien het een bewuste en eigen keuze van de vader is geweest om te verhuizen naar Bonaire en op zo’n grote afstand te gaan wonen zonder dat sprake was van een noodzaak daarvoor.
Volledige uitspraak
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 oktober 2024
Zaaknummer: 200.339.105/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/397250 / FA RK 23-3999
in de zaak in hoger beroep van:
wonende te Bonaire, in dit hoger beroep woonplaats kiezende ten kantore van zijn advocaat,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.C.J. Aarts,
tegen
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.T. Psara.
Voor zover dit hoger beroep over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken gaat, wordt als belanghebbende aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) in de procedure gekend.
In het kort
De vader is het niet eens met de wijzigingen die de rechtbank heeft aangebracht in zorgregeling tussen hem en [minderjarige 1] (11 jaar) en [minderjarige 2] (7 jaar) en ook niet met de door de rechtbank gewijzigde kinderalimentatie.
1Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 maart 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen ten aanzien van de daarin bepaalde zorgregeling en de kinderalimentatie en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar te verklaren bij voorraad:
-
de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de kinderen betreffende het contact tussen de vader en die kinderen aldus te bepalen dat de kinderen drie of vier keer een schoolvakantie op Bonaire verblijven waarvan de begin- en einddag valt op een nader overeen te komen doordeweekse dag en dat de kosten van die vliegreizen door beide ouders bij helfte worden gedeeld;
-
te bepalen dat de vader iedere zondag om 18.30 uur een onbelast videobelmoment
met de kinderen zal hebben, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per
keer dat de moeder aan dat onbelaste videobelmoment haar medewerking niet
verleent;
3. te bepalen dat de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding
van de kinderen met ingang van 1 januari 2024 wordt bepaald op nihil, waarbij de vader de kosten van de vliegreizen voor de kinderen van en naar Bonaire voor zijn rekening neemt, dan wel subsidiair dat de kinderalimentatie wordt vastgesteld op € 130,- per kind per maand, althans dat een kinderalimentatie wordt vastgesteld op een bedrag dat het hof juist acht.
Kosten rechtens.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 april 2024, heeft de moeder verzocht naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 mei 2024, heeft de GI zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 september 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
-
de vader (via een digitale verbinding), bijgestaan door zijn advocaat;
-
de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-
de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2].
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
-
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 20 november 2023;
-
de brief van de advocaat van de vader van 21 augustus 2024 met de producties 1 tot en met 14 en de nagezonden producties 15 en 16.
3De beoordeling
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens deze relatie zijn geboren:
-
[minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]), te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013;
-
[minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2]), te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen.
De kinderen staan sinds 3 mei 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd.
De rechtbank heeft, voor zover nu nog relevant, bij beschikking van 1 februari 2022 bepaald dat het hoofdverblijf van de kinderen voortaan bij de vader zal zijn en dat de kinderalimentatie die de vader verplicht was te betalen aan de moeder met ingang van 1 februari 2021 op nihil werd gesteld.
Bij de rechtbank
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover relevant, de hiervoor genoemde beschikking van 1 februari 2022 voor wat betreft het hoofdverblijf, de zorgregeling en de kinderalimentatie als volgt gewijzigd:
-
de hoofdverblijfplaats van de kinderen zal met ingang van 31 december 2023 bij de moeder zijn;
-
de zorg- en opvoedingstaken worden als volgt verdeeld:
o de kinderen verblijven gedurende vier vakantieperiodes per jaar bij de vader waarvan maximaal drie keer op Bonaire en minimaal één keer in Nederland, te weten:
in de herfstvakantie één week van zaterdag tot zaterdag;
in de kerstvakantie één week van zaterdag tot zaterdag;
in de meivakantie gedurende 10 dagen;
in de zomervakantie gedurende de tweede, derde en de vierde week tot
zaterdag;
o de vader en de kinderen hebben één keer per week contact met elkaar via een
beeldverbinding:
- de vader voldoet met ingang van 31 december 2023 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 201,00 per kind per maand, zijnde geïndexeerd per 1 januari 2024 een bedrag van € 213,46 per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. Dit heeft – voor zover in hoger beroep relevant – betrekking op het verzoek van de vader om te bepalen dat de kosten voor de vliegreizen door partijen bij helfte worden gedeeld.
Bij het hof
De vader kan zich met deze beslissingen over de zorgregeling en de kinderalimentatie niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Het hof zal eerst een oordeel geven over de zorgregeling (3.6.) en daarna over de kinderalimentatie (3.7).
ZORGREGELING
Het staat vast dat de verhuizing van de vader naar Bonaire ervoor heeft gezorgd dat hij een kleinere rol is gaan innemen in het leven van de kinderen. Het hof is met partijen in gesprek gegaan om hiervoor een passende oplossing te vinden.
* Vakantieregeling
Partijen waren het op de mondelinge behandeling erover eens dat de kinderen drie schoolvakanties (en eventueel vier als partijen hierover samen afspraken (kunnen) maken) per jaar bij de vader op Bonaire zullen doorbrengen en dat de vader daarnaast niet één vakantie per jaar naar Nederland hoeft te komen om de kinderen te zien. Het hof zal dit opnemen in het dictum van deze beschikking.
Verder zijn partijen het erover eens dat de kinderen, volgens de beschikking van de rechtbank, tijdens de zomervakantie de 2e, 3e en 4e week bij de vader verblijven en dat deze vakantietijd eventueel kan worden ingekort als de vliegtickets dan goedkoper zijn. Het hof zal de beslissing van rechtbank op dit punt overnemen zonder de passage dat de zomervakantie ‘tot zaterdag’ duurt. Partijen dienen hierover in onderling overleg afspraken te maken.
Partijen verschillen van mening over de termijn waarop zij van te voren de vakanties met elkaar moeten afstemmen: de moeder wil dat dit zes maanden te voren wordt afgestemd en de vader dat dit één maand voorafgaand aan de vakantie wordt vastgesteld. De vader betaalt namelijk ‘de hoofdprijs’ als hij ruim van te voren de vliegtickets koopt, omdat hij dan betaalt voor zekerheid. De vliegtickets zijn volgens hem veel goedkoper als hij ze op kortere termijn boekt.
Het hof stelt de termijn op drie tot vier maanden. Het hof acht deze termijn redelijk, zodat de kinderen ruim van te voren weten wanneer zij hun vader weer zullen zien. Deze termijn zou voor de agenda’s van beide ouders werkbaar moeten zijn en sluit aan bij het advies dat de GI hierover heeft gegeven op de mondelinge behandeling. Het hof zal dit ook vastleggen in het dictum van de beschikking.
Anders dan de vader verzoekt, brengt het hof niet meer details aan in de vakantieregeling. Op de mondelinge behandeling is met partijen uitvoerig gesproken over de dagen waarop de kinderen heen en weer zouden vliegen. Vanwege de hoge prijs van de vliegtickets op de zaterdagen, wil de vader van die dag afwijken. De moeder is daarmee akkoord, mits dit er niet toe leidt dat haar vakantieweken met de kinderen korter worden. Dat moet dan wat de moeder betreft ten koste gaan van de tijd die de kinderen bij de vader doorbrengen. Het hof heeft met de vader concreet willen bespreken welke twee schoolvakanties (te kiezen uit de herfst-, kerst en meivakantie) hij de kinderen bij zich wil hebben en op welke dagen. De vader heeft niet concreet aangegeven welke vakanties zijn voorkeur hebben en evenmin hoeveel dagen de kinderen dan bij hem kunnen verblijven, omdat dit voor hem afhangt van de prijzen van de vliegtickets. De vader wil vooral flexibiliteit. Het hof kan deze belemmeringen niet voor partijen oplossen. Daarvoor spelen te veel onzekere factoren, zoals tijd, geld, planning en beschikbare vliegtickets een rol. Het hof zal een globale regeling vastleggen zoals hiervoor onder 3.6.2. uitgeschreven en het verder aan de wijsheid van partijen en de GI – zolang de ondertoezichtstelling voortduurt – overlaten om hieraan verdere invulling te geven.
* Belregeling & dwangsom
Al voorafgaand aan de mondelinge behandeling waren partijen het erover eens dat de vader iedere zondagavond om 18.30 uur (video)belcontact heeft met de kinderen. Wat partijen nog verdeeld houdt, is de vraag of de moeder hier wel of niet bij aanwezig mag zijn: de moeder wil erbij zijn en de vader wil dat niet. Volgens de vader zou de aanwezigheid van de moeder de kinderen te veel belasten en moet er met een dwangsom worden bewerkstelligd dat de moeder zich niet in de belmomenten mengt. De GI heeft in augustus 2024 geïntervenieerd en beslist dat de moeder niet bij de belmomenten aanwezig mag zijn met het advies aan de vader om niet belastend te spreken over de moeder. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder sindsdien niet langer heeft deelgenomen aan de belmomenten tussen de kinderen en de vader. Volgens de GI verlopen de belmomenten goed en wekt de moeder de indruk dat zij de belmomenten belangrijk vindt. De GI vindt een dwangsom niet nodig. De vader heeft verklaard dat hij geen genoegen neemt met het woord van de moeder dat zij zich afzijdig zal houden. Het hof volgt de vader daarin niet, temeer omdat de GI erop vertrouwt dat de sturing van de GI voldoende waarborg is dat partijen zich aan de afspraken hierover zullen houden. Het hof acht het dan ook niet noodzakelijk om een dwangsom te verbinden aan de nakoming van dit deel van zorgregeling. Dit zou de toch al gespannen verhoudingen onnodig op scherp zetten. Het hof wijst daarom dit verzoek van de vader af. Het hof vertrouwt erop dat partijen dit samen – desnoods onder sturing van de GI – in goede banen kunnen blijven leiden.
* Kosten vliegtickets
Evenals de rechtbank, zal het hof het verzoek van de vader dat de kosten voor de vliegtickets worden gedeeld tussen partijen afwijzen. Het hof acht het niet redelijk om deze kosten af te wentelen op de moeder, aangezien het een bewuste en eigen keuze van de vader is geweest om te verhuizen naar Bonaire en op zo’n grote afstand te gaan wonen zonder dat sprake was van een noodzaak daarvoor. Dat sprake was van een voortdurende strijd tussen de vader en de moeder en dat de vader hierover een gesprek met de GI zou hebben gehad, maakt niet dat sprake is van een noodzaak tot verhuizing. De financiële gevolgen van deze keuze komen voor zijn eigen rekening. In hetgeen de vader (overigens) heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanknopingspunten op grond waarvan het redelijk zou zijn de moeder te verplichten een financiële bijdrage te leveren aan de reiskosten voor de heen- en terugreis van kinderen naar Bonaire.
Het hof zal de bestreden beschikking voor wat betreft de zorgregeling vernietigen en de hiervoor uiteengezette regeling opnieuw vastleggen in het dictum van deze beschikking.
KINDERALIMENTATIE
Partijen zijn het eens over de volgende uitgangspunten bij de berekening van de kinderalimentatie:
-
de ingangsdatum is 31 december 2023;
-
totale behoefte van beide kinderen bedraagt geïndexeerd naar 2023 € 613,- per maand;
-
de draagkracht van de moeder is € 220,- per maand;
-
de totale zorgkorting bedraagt € 92,- per maand (15% van € 613,-)
Het hof constateert dat alleen de draagkracht van de vader in hoger beroep ter discussie staat.
De rechtbank heeft ter becijfering van de draagkracht van de vader de volgende financiële gegevens als uitgangspunt genomen waarmee de vader het niet eens is:
-
de verdiencapaciteit van de vader wordt gebaseerd op een bruto jaarloon van € 56.000,- en € 2.400,- per jaar uit verhuur van een paardenwei;
-
de rechtbank houdt geen rekening met de kosten voor de vliegreizen van de kinderen in het kader van de zorgregeling (B);
-
de rechtbank becijferde het netto besteedbaar inkomen van de vader op € 3.551,- per maand, zijn draagkracht op € 918,- per maand en zijn aandeel in de kosten van de kinderen op € 494,- per maand. Rekening houdend met een zorgkorting van € 92,- per maand stelt de rechtbank de kinderalimentatie vast op € 201,- per kind per maand, geïndexeerd naar 2024 € 213,46 per maand.
De verdiencapaciteit van de vader
Het standpunt van de vader, zoals geformuleerd in zijn appelschrift en aangevuld op de mondelinge behandeling, luidt, samengevat, als volgt.
De rechtbank heeft op onjuiste gronden een verdiencapaciteit aangenomen van € 56.000,-. Dit had hooguit € 50.000,- moeten zijn, omdat dat het reële inkomen van de vader in de
jaren 2021, 2022 en 2023 was. Het was geen vrije keuze van de vader om te verhuizen naar Bonaire. Hij trok het niet meer in Nederland. Tot 1 april 2024 heeft de vader geen inkomen gehad en leefde hij van zijn spaargeld. Hij startte als property manager, maar alle verhuur werd verboden en daarom stopte hij ermee. De vader is vanaf 1 april 2024 als algemeen medewerker in dienst getreden bij [B.V.] B.V. (hij vult en keurt duiktanks) tegen een bruto salaris van $ 2.000,- per maand ($ 25.920,- per jaar bruto). Hij werkt 40 uur per week; netto houdt hij € 1.855,33 per maand hiervan over. Hij heeft wel eens overuren, maar dat compenseert hij op een ander moment met vrije tijd. De vader solliciteert naar ander werk, maar dit stuit overal af op de loonsom en het gebrek aan arbeidsvoorwaarden.
De vader hield aan de verkoop van zijn woning in Nederland € 500.000,- over. De woning die hij op Bonaire heeft gekocht, stond te koop voor € 800.000,-, maar de vader heeft de woning gekocht voor € 630.000,-. Voor het tekort van € 130.000,- heeft hij een hypothecaire lening afgesloten op Bonaire. Zijn woonlast bedraagt $ 1.500,- inclusief aflossing. De vader houdt maar $ 400,- per maand over om van te leven en dat vormt een probleem. De vader verhuurt zijn gastenverblijf niet. Hij heeft wel eens een paar weken woonruimte aangeboden aan iemand die het niet kon betalen.
De paardenwei hoorde bij de woning en de vader had de wei in bruikleen gegeven aan twee dames in het dorp. Van inkomsten uit verhuur van zijn paardenwei is al lang geen sprake meer. Dat blijkt ook uit de overgelegde aangiftes IB. Hij had daar zelfs al geen inkomsten meer uit tijdens de vorige procedure tussen partijen (hetgeen de rechtbank toen ook als zodanig heeft vastgesteld). Bovendien is de vader verhuisd naar Bonaire en beschikt hij niet meer over een paardenwei die hij verhuurt of kan verhuren. De woning is immers verkocht.
Het standpunt van de moeder, zoals geformuleerd in haar verweerschrift en zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, luidt, samengevat, als volgt.
De vader had geen enkele noodzaak om zijn arbeidsovereenkomst met zijn werkgever te ontbinden. Hij heeft er zelf voor gekozen om te emigreren naar Bonaire, terwijl hij op dat moment nog geen zicht had op zijn nieuwe inkomen. Uit de loonstrook van december 2023 blijkt dat het inkomen van de vader in 2022 € 51.605,04 bedroeg. Uit de aangifte IB 2021 blijkt dat de vader uit werkzaamheden voor de vrijwillige brandweer een inkomen had van € 1.090,- en inkomsten uit overig werk van € 3.150,- . Indien derhalve gekeken wordt naar deze drie inkomsten, dan had de vader een inkomen van totaal € 55.845,04. Doordat de vader maar minimale stukken aanlevert, hetgeen hij in het verleden ook gedaan heeft, kan er nog altijd geen duidelijk beeld worden geschetst van het inkomen dat hij heeft verdiend in Nederland. De vader heeft geen jaaropgave 2023 overgelegd en ook niet zijn aangifte IB 2023. De vader stelt in zijn beroepschrift dat hij staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als property manager en dat de eerste klanten zich hebben aangemeld. Het is niet duidelijk welke inkomsten de vader hieruit heeft; hij geeft hierin geen inzage.
De vader heeft geen arbeidsovereenkomst overgelegd van zijn baan bij [B.V.], zodat het niet duidelijk is of hij bijvoorbeeld bepaalde bonussen of een 13e maand ontvangt. De vader is al door de rechtbank erop gewezen dat hij een arbeidsovereenkomst moet overleggen. Verder trekt de moeder het dienstverband van de vader in twijfel, want op de loonstroken staan verschillende lettertypes. Deze komen niet authentiek over. De moeder betwist dat de vader het hof juist heeft geïnformeerd over zijn actuele inkomen. De vader zegt dat hij een modaal inkomen verdient op Bonaire, maar in Nederland verdiende hij bovenmodaal. Het mag van de vader worden verwacht dat hij dat ook op Bonaire gaat verdienen. De vader heeft geen woonlasten; van een hypotheek is niet gebleken en de vader heeft bovendien inkomen uit verhuur van zijn bijgebouw op Bonaire. De moeder weet dit van de kinderen. Verhuur voor vakantie is niet toegestaan op Bonaire, maar verhuur voor langere tijd wel en dat doet de vader.
De inkomsten uit paardenwei waren altijd zwart, waardoor deze ook niet zichtbaar kunnen
zijn op zijn aangifte IB. Beide partijen kunnen hiervoor ook geen bewijzen naar voren brengen.
Het hof overweegt het volgende.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 23 januari 1998, NJ 1998, 707, herhaald in HR 5 december 2008, NJ 2009, 2) is indien door eigen gedragingen van de onderhoudsplichtige diens inkomen is gedaald, in de eerste plaats van belang of de onderhoudsplichtige redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijke inkomen te gaan verwerven en de onderhoudsgerechtigde dit ook van hem kan vergen. Indien deze vraag (derhalve de vraag naar het herstelbaarheid van het inkomensverlies) bevestigend wordt beantwoord, dan kan de inkomensdaling bij het bepalen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige buiten beschouwing blijven en kan derhalve uitgegaan worden van het ‘oude’ inkomen.
Het staat vast dat de vader zijn baan in Nederland heeft opgezegd voordat hij naar Bonaire is verhuisd, zodat hij het door hem geleden inkomensverlies zelf teweeg heeft gebracht. Dat de vader ‘het niet meer trok’ om in Nederland te blijven en daardoor genoodzaakt was zijn dienstverband te beëindigen en te verhuizen naar Bonaire, heeft hij, tegenover de gemotiveerde betwisting van de moeder, niet althans onvoldoende met concrete gegevens of stukken onderbouwd noch is dit anderszins voldoende aannemelijk geworden.
De vader verzoekt nihilstelling van de kinderalimentatie. Het is aan hem om zijn financiële situatie voor het hof inzichtelijk te maken. De vader heeft zijn stelling dat hij geen draagkracht meer heeft om de vastgestelde kinderalimentatie te voldoen, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het procesdossier bevat ter onderbouwing van zijn grief met name algemene informatie over het wonen op Bonaire en slechts twee concrete bewijsstukken, namelijk productie 9, zoals overgelegd bij V-formulier van 21 augustus 2024: een aantal loonstroken van [B.V.] van april tot en met juli 2024 (bruto salaris $ 2.000,-) en een aantal betalingsbewijzen van zijn salaris in mei tot en met juli 2024 ($ 1.909,-). Het hof beschikt niet over een arbeidsovereenkomst. Verder bevat het dossier voornamelijk oude stukken, zoals de aangifte IB over de jaren 2021 en 2022. De aangifte IB over het jaar 2023 ontbreekt nog steeds, evenals in eerste aanleg. De jaaropgave 2023 heeft het hof evenmin in de stukken aangetroffen. Dat de vader heeft geleefd van zijn spaargeld, heeft hij ook niet inzichtelijk gemaakt.
Op de mondelinge behandeling heeft het hof met de vader gesproken over zijn woonlasten. De vader heeft geen bewijs overgelegd van de door hem gestelde aankoop van de woning van € 630.000,- en ook niet van de door hem gestelde hypothecaire lening van € 130.000,- die hij op Bonaire zou hebben afgesloten. Het hof kan dan ook niet nagaan of het klopt dat de woonlast van de vader $ 1.500,- inclusief aflossing bedraagt. Verder kan het hof niet vaststellen waarvan de vader tot april 2024 heeft geleefd.
Hoewel de vader op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij naar ander werk solliciteert, blijkt dit niet uit de stukken. Verder is niet gebleken welke inspanningen de vader heeft geleverd om een baan met een gelijkwaardig inkomen te bemachtigen en heeft hij onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom dit niet is gelukt. In zijn appelschrift rept de vader over mogelijke nieuwe inkomsten op Bonaire naar aanleiding van zijn inschrijving bij de Kamer van Koophandel als property manager (verhuur klaarmaken van particuliere vakantiehuizen, reparaties verrichten, schoonmaakwerk aansturen en gasten ophalen/terugbrengen naar het vliegveld) en dat hij met een eventuele nieuwe baan als ambulance chauffeur een inkomen kan verwerven van ongeveer $ 35.000,-. Dit voornemen heeft zich, volgens de vader, niet omgezet in daadwerkelijke inkomsten. Al met al heeft de vader volstrekt onvoldoende inzage gegeven in zijn financiële situatie om zijn draagkracht te kunnen (her)berekenen. Dat komt voor zijn eigen rekening en risico. Het hof acht het inkomensverlies daarom volledig herstelbaar tot het ‘oude’ inkomen van de vader van € 56.000,- waarvan de rechtbank is uitgegaan en dit kan ook van hem worden gevergd.
Anders dan de rechtbank zal het hof echter geen rekening houden met € 2.400,- (omgerekend € 200,- per maand) netto inkomsten vanwege de verhuur van de paardenwei. In hoger beroep heeft de vader voldoende aannemelijk gemaakt dat de paardenwei verbonden was aan de Nederlandse woning die inmiddels is verkocht.
Kosten vliegtickets
Zoals eerder in deze beschikking overwogen, houdt het hof bij het berekenen van de draagkracht van de vader geen rekening met de kosten voor de vliegreizen die hij moet maken in het kader van de zorgregeling. Het hof acht het onredelijk dat de keuze van de vader om te verhuizen naar Bonaire ten laste wordt gebracht van zijn draagkracht en daarmee ten laste komen van de moeder en de voor haar beschikbare middelen om in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen te voorzien.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande berekent het hof aan de hand van de tarieven 2023 (II) het netto besteedbaar inkomen van de vader op € 3.351,- per maand. Aan de hand van de formule 70% x [NBI -(0,3 NBI + 1175)] bedraagt de draagkracht van de vader € 820,- per
maand.
Omdat de draagkracht van de moeder van € 220,- per maand niet in geschil is, bedraagt de gezamenlijke draagkracht van partijen € 1.040,- per maand. Net als ten tijde van de rechtbank kunnen beide ouders nog steeds volledig voorzien in de totale behoefte van de kinderen (€ 613,-).
Dit leidt tot de volgende draagkrachtvergelijking. Het eigen aandeel van de vader in de kosten van de kinderen bedraagt:
- € 820 / € 1.040 € 820 / € 1.040 x € 613 = € 483,- per maand.
Het eigen aandeel van de moeder in de kosten van de kinderen bedraagt:
- € 220 / € 1.040 € 220 / € 1.040 x € 613 = € 130,- per maand.
Na aftrek van de zorgkorting van € 92,- (15% van € 613,-) per maand, resteert een door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 391,- per maand (€ 483 - € 92). Dat is € 195,50 per kind per maand. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en de kinderalimentatie met ingang van 31 december 2023 opnieuw vaststellen op dit bedrag.
Het hof stelt de bijdrage ten laste van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op een lager bedrag (€ 195,50) per kind per maand dan de rechtbank (€ 201,-). Het hof dient ambtshalve te beoordelen of van de moeder redelijkerwijze kan worden gevergd dat zij dit verschil terugbetaalt. Naar het oordeel van het hof is dit niet het geval. Daarbij neemt het hof in aanmerking het geringe verschil van € 5,50 per kind per maand en het oordeel dat de vader heeft nagelaten voldoende inzage te geven in zijn financiële situatie voor een integrale herberekening van zijn draagkracht.
Beslist wordt als volgt.
4De beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank 1 februari 2022 voor wat betreft de zorgregeling en de kinderalimentatie als volgt:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] (geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013) en [minderjarige 2] (geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017) de volgende regeling vast:
-
de kinderen verblijven minimaal drie vakantieperiodes per jaar bij de vader op Bonaire:
-
in de zomervakantie gedurende in de tweede, derde en de vierde week;
-
de overige vakanties in onderling overleg tussen partijen vast te stellen;
waarbij partijen drie tot vier maanden van te voren met elkaar afspreken wanneer de kinderen naar de vader gaan en wanneer zij terugkomen;
- de vader en de kinderen hebben één keer per week om 18.30 uur contact met elkaar via een beeldverbinding zonder dat de moeder daarbij aanwezig is;
bepaalt dat de vader met ingang van 31 december 2023 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen voldoet aan de moeder van € 195,50 per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M.J. Peters, E.M.D.M. van der Linden en M.A. Stammes en is op 17 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.
© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733