Hoge Raad 15-11-2024, ECLI:NL:HR:2024:1667

Datum publicatie15-11-2024
Zaaknummer24/00109
ProcedureCassatie
Formele relatiesConclusie: ECLI:NL:PHR:2024:987
RechtsgebiedenCiviel recht; Burgerlijk procesrecht; Civiel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet;
Familieprocesrecht; Belanghebbende
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verzoek raad voor de kinderbescherming tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. Oproeping ouder zonder gezag om als informant ter zitting te verschijnen. Moeder wordt per mail afgewezen als belanghebbende. Hof verklaart hoger beroep tegen oproeping en e-mail niet-ontvankelijk. HR: afwijzing per e-mail van verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt (art. 798 lid 1 Rv) is een eindbeschikking. Terugverwijzing.

Volledige uitspraak


HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 24/00109

Datum 15 november 2024

BESCHIKKING

In de zaak van

[de moeder],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

hierna: de moeder,

advocaat: K. Aantjes,

tegen

1. DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,

gevestigd te Utrecht,

2. [de vader],

verblijvende te Thailand,

hierna: de vader,

3. [de bijzondere curator],

kantoorhoudende te [plaats],

hierna: de bijzondere curator,

VERWEERDERS in cassatie,

niet verschenen.

1Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 200.330.811 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 oktober 2023.

De moeder heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.

De raad, de vader en de bijzondere curator hebben geen verweerschriften ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal F. Ibili strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De advocaat van de moeder heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2Uitgangspunten en feiten

2.1

In deze procedure heeft de raad voor de kinderbescherming een verzoek tot ondertoezichtstelling en verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing ingediend ten aanzien van de zoon van de moeder en de vader. De vader heeft het gezag over de zoon.

2.2

Bij brief van 18 juli 2023 heeft de griffier van de rechtbank de moeder namens de kinderrechter meegedeeld dat de moeder als informant is aangemerkt en haar opgeroepen ter zitting te verschijnen.

2.3

Bij brief van 27 juli 2023 heeft de gemachtigde van de moeder de kinderrechter verzocht de moeder aan te merken als belanghebbende in de procedure. De vader heeft daartegen bezwaar gemaakt.

2.4

In een e-mail van 4 augustus 2023 heeft de griffier van de rechtbank de gemachtigde van de moeder namens de kinderrechter meegedeeld dat de kinderrechter het verzoek om de moeder als belanghebbende aan te merken, afwijst.

2.5

De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de brief van 18 juli 2023 en de e-mail van 4 augustus 2023, die zij aanmerkt als beschikkingen. Zij heeft het hof verzocht deze beschikkingen te vernietigen en te bepalen dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt.

2.6

Het hof 1 heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Het heeft daartoe overwogen:

“3.3 (…) Het hof is van oordeel dat de door de moeder genoemde bescheiden, de brief van de griffier van de rechtbank van 18 juli 2023 en het e-mailbericht van de griffier van de rechtbank van 4 augustus 2023, beide niet kunnen worden beschouwd als een beschikking, zoals bedoeld in artikel 806 lid 1 onder a Rv. Beide bescheiden missen de aanduiding “Beschikking” en zijn ook niet ondertekend door de (kinder)rechter. Hoger beroep tegen die bescheiden is derhalve niet mogelijk. De moeder kan daarom niet worden ontvangen in haar verzoek in hoger beroep. Het hof komt dan ook niet toe aan de beoordeling van het standpunt van de moeder dat zij niet als informant, maar als belanghebbende in de procedure moet worden aangemerkt.”

3Beoordeling van het middel

3.1.1

Onderdeel I van het middel is gericht tegen het oordeel dat de moeder niet ontvankelijk is in haar hoger beroep omdat de brief van de griffier van de rechtbank van 18 juli 2023 en het emailbericht van de griffier van de rechtbank van 4 augustus 2023 niet zijn aan te merken als beschikkingen. Het betoogt dat de in de brief en de e-mail vervatte beslissingen, gelet op het ingrijpende gevolg daarvan, moeten worden aangemerkt als beschikkingen. De omstandigheid dat de beslissingen de aanduiding ‘beschikking’ missen en niet door de kinderrechter zijn ondertekend, rechtvaardigt niet het onthouden aan de moeder van de mogelijkheid van een rechtsmiddel, aldus de klacht.

3.1.2

De klacht faalt voor zover deze de brief van 18 juli 2023 betreft. De oproeping van de moeder om als informant aan de zitting deel te nemen heeft op zichzelf geen voor de moeder nadelig rechtsgevolg. De klacht slaagt echter voor zover het gaat om de e-mail van 4 augustus 2023. Hierin is aan de moeder een beslissing van de kinderrechter meegedeeld, die inhoudt dat haar verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt wordt afgewezen. Daarmee wordt de moeder een volwaardige deelname aan de procedure onthouden. Deze beslissing is van dezelfde aard als een vonnis of arrest in een dagvaardingsprocedure waarin een verzoek van een derde tot voeging of tussenkomst wordt afgewezen. 2 Een dergelijke uitspraak is ten aanzien van deze derde een einduitspraak, waarvan hoger beroep of beroep in cassatie openstaat. 3 Een beslissing van de rechter in een verzoekschriftprocedure tot afwijzing van het verzoek van een derde om als belanghebbende aan die procedure te mogen deelnemen, is jegens die derde dus eveneens een voor beroep vatbare einduitspraak. Daaraan doet niet af dat de beslissing niet de vorm heeft van een beschikking, noch dat de rechter die beslissing niet heeft ondertekend. 4 De beslissing, vervat in de e-mail van 4 augustus 2023, is derhalve ten aanzien van de moeder een eindbeschikking. Daaruit volgt tevens dat de beschikking van het hof een eindbeschikking is, waartegen de moeder in cassatie kan opkomen.

3.2.1

Met het oog op de procedure na verwijzing wordt, mede naar aanleiding van de overige klachten van onderdeel I, nog het volgende overwogen.

3.2.2

Art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv houdt in dat in zaken van personen- en familierecht in andere zaken dan scheidingszaken als belanghebbende wordt aangemerkt “degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft”. Tot de in die bepaling beschermde rechten of verplichtingen behoren de rechten die worden beschermd door internationale verdragen, zoals het EVRM en het Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, voor zover daarop door een burger in rechte rechtstreeks een beroep kan worden gedaan. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet worden afgeleid dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, een en ander zoals voorzien in art. 8 lid 1 EVRM, tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven respectievelijk dat privéleven. Die aanspraak ziet mede op de gerechtelijke procedure, welke procedure op zichzelf tevens moet voldoen aan de eisen die voortvloeien uit art. 6 EVRM. De door art. 8 EVRM vereiste mate waarin en wijze waarop de belanghebbende bij het besluitvormingsproces wordt betrokken, is afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval en de aard en de mate van ingrijpendheid van de te nemen maatregelen. De vraag of een betrokkene belanghebbende is in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv, dient dan ook te worden beantwoord met inachtneming van de zojuist genoemde, uit art. 8 EVRM voortvloeiende eisen. 5

3.2.3

Gelet op het voorgaande kan de door art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv bestreken kring van belanghebbenden niet in algemene zin worden afgebakend. Welke persoon of instelling als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald – aan de ene kant – door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en – aan de andere kant – door de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv. 6

3.2.4

De moeder heeft aan haar verzoek om als belanghebbende aan de procedure te mogen deelnemen ten grondslag gelegd (en met een brief van de raad voor de kinderbescherming onderbouwd) dat de zoon sinds maart 2023 met toestemming van de vader bij de moeder (en zijn zus) verblijft en door de moeder wordt opgevoed en verzorgd. Daarvan uitgaand zou een uithuisplaatsing de rechten en verplichtingen van de moeder ten aanzien van de zoon rechtstreeks raken. Na verwijzing zal moeten worden beoordeeld of het verzoek van de moeder nog actueel is en, zo dat het geval is, met inachtneming van het voorgaande moeten worden beoordeeld of zij als belanghebbende tot de procedure moet worden toegelaten.

3.3

De overige klachten behoeven geen behandeling.

4Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 oktober 2023;

- wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron, H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 15 november 2024.

1

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 oktober 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8630.

2

Vgl. HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1967, rov. 3.4.

3

Zie bijv. HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:183, rov. 4.1.

4

Vgl. bijv. HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7676, rov. 3.3 en HR 10 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6519, rov. 4.2.

5

HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:463, rov. 3.4.1-3.4.2 en 3.6.3-3.6.4.

6

HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:463, rov. 3.4.3.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733