Rechtbank Noord-Holland 18-12-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:10371

Datum publicatie20-12-2019
ZaaknummerC/15/270756 / FA RK 18-1066
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlkmaar
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; 1:265g BW GI-besluit omgang bij OTS
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Rb: arrest Hoge Raad 14 december 2018 1 moet niet zo strikt worden uitgelegd dat de GI voor iedere (beperkte) wijziging van de zorgregeling de gang naar de rechter moet maken. Rb gaat ervan uit dat HR het – ook gelet op de noodzaak van de GI om haar taken te kunnen vervullen met inachtneming van de mogelijk wisselende behoeften en belangen van minderjarigen – aanvaardbaar acht als de rechter de GI een beperkte bandbreedte aangeeft waarbinnen de GI naar haar inzicht de zorgregeling mag vormgeven.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

locatie Alkmaar

AM

zorgregeling

zaak-/rekestnr.: C/15/270756 / FA RK 18-1066

beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 18 december 2019

in de zaak van:

[de moeder] ,

wonende te [plaats] ,

hierna mede te noemen: de moeder,

advocaat mr. E.F.E. Hoekstra, kantoorhoudende te Heerhugowaard,

--tegen--

[de vader] ,

wonende te [plaats] ,

hierna mede te noemen: de vader,

advocaat voorheen mr. T.M. Melissen, thans mr. E.M. Diesfeldt,

kantoorhoudende te Alkmaar,

-- betreffende –

de minderjarige kinderen van partijen:

- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;

- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;

- [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .

1Verloop van de procedure

1.1.

Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:

- de beschikking van deze rechtbank van 24 april 2019 en de daarin vermelde stukken;

- het F9-formulier van de zijde van de moeder, met nadere producties, ingekomen op 10 september 2019;

- het F9-formulier van de zijde van de vader, met nadere producties, ingekomen op
15 november 2019.

1.2.

De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 november 2019 in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. E.F.E. Hoekstra, en de vader door mr. E.M. Diesfeldt. Tevens was aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Amsterdam (hierna te noemen: de Raad), en [vertegenwoordiger van de GI] namens De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI).

1.3.

Na de zitting is van de zijde van de GI een – ter zitting voorgelezen – bericht van de hulpverlening met betrekking tot de observatie van belmomenten overgelegd.

2De verdere beoordeling

2.1.

Bij beschikking van 24 april 2019 heeft de rechtbank overwogen dat de in deze zaak voorliggende verzoeken inzake de zorgregeling worden aangehouden. Daarbij is bepaald dat er voorlopig, totdat nader wordt beslist, geen omgang tussen de vader en de kinderen zal plaatsvinden en is de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling geschorst. De GI, die toen net bij het gezin betrokken zou raken, diende eerst zicht op de situatie te krijgen alvorens besloten kon worden of begeleide omgang tot de mogelijkheden behoorde en zo ja, in welke vorm en vanaf wanneer. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat zij ervan uitgaat dat de ouders hun volle medewerking zullen verlenen aan het perspectiefplan van het Jeugdteam Oostzaan Wormerland.

2.2.

De moeder heeft de rechtbank nadien geïnformeerd dat ondanks de ondertoezichtstelling van de kinderen, de verstandhouding tussen de ouders is verslechterd en dat de vader tot op dat moment nog geen omgang had met de kinderen.

De moeder stelt op praktisch gebied veel tegenwerking van de vader te ervaren. Bij kort geding vonnis van 5 augustus 2019 heeft zij van de voorzieningenrechter vervangende toestemming gekregen om met de kinderen op vakantie te gaan naar België, nu de vader daarvoor zijn toestemming niet wilde geven. Ook benadert de vader haar op een onaangename en respectloze wijze, aldus de moeder.

2.3.

Ter zitting heeft de moeder gepersisteerd bij haar verzoek om de vader het recht tot omgang te ontzeggen. De vader is gefrustreerd en heeft de hulpverlening lang in de weg gestaan. Pas op 19 september 2019 zijn de gezinsobservaties van start gegaan, inhoudende dat er tweemaal per week een videobelmoment wordt geobserveerd tussen de vader en de kinderen. Gedurende het huwelijk was er sprake van huiselijk geweld en de moeder stelt de kinderen datgene te willen besparen wat de vader haar heeft aangedaan. Daar komt bij dat, naar de moeder heeft vernomen, de vader nu ook als verdachte is aangemerkt in een zaak betreffende dierenporno.

Subsidiair stelt de moeder zich op het standpunt dat de GI leidend dient te zijn in de beslissingen omtrent het contact tussen de vader en de kinderen. In ieder geval dient de zorgregeling als opgenomen in het ouderschapsplan van tafel te gaan. De vader grijpt daar ten onrechte steeds op terug, terwijl er feitelijk nimmer uitvoering is gegeven aan een co‑ouderschap. De kinderen verbleven eerder alleen van dinsdagavond tot woensdagmiddag bij de vader. De regeling in het ouderschapsplan is alleen opgenomen om het voor de vader mogelijk te maken een grotere huurwoning toegewezen te krijgen, aldus de moeder.

2.4.

De vader heeft ter zitting gesteld dat hij de kinderen in juli 2018 voor het laatst heeft gezien. De vader is van mening dat de onderhavige procedure is aangehouden om te bezien hoe de omgang vormgegeven diende te worden, niet om te bezien of omgang zou moeten plaatsvinden. Een jaar later is er nog altijd geen omgang en dat geeft onvrede, aldus de vader.

Hoewel hij bereid is zijn medewerking te verlenen aan begeleide omgang, dient er toegewerkt te worden naar de regeling als opgenomen in het ouderschapsplan. De woningbouwvereniging vroeg weliswaar om een ouderschapsplan, maar de daarin opgenomen regeling is in samenspraak tussen de ouders tot stand gekomen, aldus de vader.

De vader stelt dat de rechten van de kinderen worden geschonden. Hij ziet dat de kinderen lijden onder de huidige situatie en hij wordt al twee jaar in het ongewisse gelaten. De vader stelt dat hij het slachtoffer is in deze. Hij houdt rekening met de onverteerbare gedachte dat hij de kinderen nooit meer te zien krijgt.

2.5.

De GI heeft ter zitting aangegeven per juni 2019 betrokken te zijn. In juli 2019 zijn er gesprekken gevoerd met FamilySupporters. Zij zouden een onderzoek instellen om te bezien of omgang tussen de vader en de kinderen goed is voor de kinderen. Mede omdat de vader moeite heeft gehad om zijn medewerking te verlenen aan deze hulpverlening, is pas in september 2019 gestart met observaties. De betreffende psycholoog, [psycholoog]
, heeft de GI laten weten twee keer aanwezig te zijn geweest bij een videobelmoment tussen de vader en de kinderen en heeft hiervan een kort verslag gegeven. Op grond van deze informatie kan er volgens de GI nog niet besloten worden of de vader wel of geen omgang kan hebben met de kinderen. Op 28 november 2019 zal er een evaluatiemoment plaatsvinden, met ieder van de ouders apart. Er zal dan bezien worden of omgang wel of niet kan worden opgestart. Indien dat het geval is, zal die omgang sowieso kort en begeleid zijn.

De GI constateert dat de moeder liever geen contact heeft met de vader en ook liever wil dat de kinderen geen contact hebben met hem. De vader wil wel graag contact, maar hij gaat volgens de GI snel de strijd aan.

2.6.

De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat er sprake is van een forse voorgeschiedenis. In het kader van de ondertoezichtstelling wordt er echter wel gebouwd.

De Raad is van mening dat de ouders de GI de ruimte moeten geven om haar werk te doen. De kinderen hebben baat bij omgang met beide ouders. Dat is belangrijk voor hun identiteitsontwikkeling. De Raad vindt evenwel dat omgang tussen de vader en de kinderen begeleid zou moeten worden en frequent maar kortdurend zou moeten plaatsvinden. Dat past ook bij de leeftijd van de kinderen. Het is daarbij van belang dat de moeder haar emotionele toestemming gaat geven aan de kinderen voor het contact met de vader. De moeder heeft daar hulp bij nodig en de Raad adviseert de GI daarvoor met de moeder om de tafel te gaan zitten. Ook dient er gekeken te worden naar hulpverlening voor de kinderen.

De Raad stelt op dit moment nog geen advies te kunnen uitbrengen ten aanzien van de verzoeken van de ouders. De GI moet eerst haar werk kunnen doen. De ouders dienen naar de belangen van de kinderen te kijken. De moeder is er niet bij gebaat wanneer de loyaliteit van de kinderen alleen bij haar ligt, want deze kan dan op enig moment omslaan en dan kiezen de kinderen voor de vader. De vader moet op zijn beurt geduld hebben. De te nemen stappen moeten zijn gericht op het belang van de kinderen en niet op het belang van de vader.

2.7.

De rechtbank overweegt als volgt. Op dit moment is de zorgregeling, zoals vastgelegd in het bij het vaststellingsovereenkomst behorende ouderschapsplan onder 2.1 – voor zover die ziet op het onderdeel dat de kinderen om de week afwisselend bij een van de ouders zijn en de vakanties bij helfte tussen de ouders worden verdeeld – geschorst. Dit omdat eerst bezien diende te worden óf begeleide omgang kan worden opgestart en zo ja, in welke vorm en vanaf wanneer. De rechtbank stelt vast dat op het moment van de zitting deze duidelijkheid er nog niet was. De GI heeft in het kader van de ondertoezichtstelling daartoe hulpverlening ingezet, maar vanwege het late moment waarop de hulpverlening daadwerkelijk van start is gegaan, konden er op het moment van de zitting uit deze hulpverlening nog geen conclusies worden getrokken.

2.8.

Onder voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het primaire verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen, dient te worden afgewezen. Een ontzegging van het recht op omgang zou het onderzoek naar de (on)mogelijkheden van omgang, zoals blijkens de beschikking van deze rechtbank van 11 maart 2019 in het kader van de ondertoezichtstelling dient plaats te vinden, immers illusoir maken.

Ook is de rechtbank van oordeel dat de door de vader verzochte opbouwende zorgregeling, die zou moeten uitmonden in een co-ouderschap, niet in het belang van de kinderen is. Gelet op de leeftijd van de kinderen, het feit dat er al ruim twee jaar geen daadwerkelijk contact meer is geweest tussen de vader de kinderen (behoudens tijdens de recente videobelmomenten) en het feit dat er nooit uitvoering is gegeven aan de vastgelegde co‑ouderschapsregeling, dient dit verzoek als niet realistisch en te verstrekkend te worden afgewezen.

Dit betekent tevens dat de in het ouderschapsplan opgenomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vervallen dient te worden verklaard. De rechtbank acht zich bevoegd dat te beslissen, nu de moeder heeft verzocht om ontzegging van de omgang en deze beslissing als minder verstrekkend moet worden beschouwd.

2.9.1

De rechtbank verstaat het subsidiaire verzoek van de moeder en het verzoek zoals zij dat ter zitting heeft gedaan aldus, dat zij verzoekt de bij ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling te wijzigen op een wijze zoals de rechtbank dat juist acht. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen en overweegt daartoe als volgt.

Zoals hiervoor overwogen, zijn de kinderen bij beschikking van 11 maart 2019 van deze rechtbank onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. Deze ondertoezichtstelling is noodzakelijk geacht, onder meer om te bezien in hoeverre en op welk moment omgang tussen de kinderen en de vader kan worden hervat. Er dient in het kader van de ondertoezichtstelling gewerkt te worden aan het ontbreken van omgang tussen de vader en de kinderen, als zijnde één van de bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen.

2.9.2

Zoals ter zitting besproken volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) dat de GI, in het geval er sprake is van een door de rechter vastgestelde dan wel tussen ouders overeengekomen zorgregeling, zich steeds op de voet van art. 1:265g BW tot de kinderrechter moet wenden wanneer zij voor de duur van de ondertoezichtstelling contactbeperkende maatregelen in het belang van de minderjarige(n) noodzakelijk acht.

De rechtbank is van oordeel dat dit arrest niet zo stringent moet worden uitgelegd dat de GI voor iedere wijziging van de zorgregeling, hoe beperkt ook, de gang naar de rechter moet maken. De rechtbank gaat ervan uit dat de Hoge Raad het – ook gelet op de noodzaak van de GI om haar taken te kunnen vervullen met inachtneming van de mogelijk wisselende behoeften en belangen van minderjarigen – aanvaardbaar acht als de rechter de GI een beperkte bandbreedte aangeeft waarbinnen de GI naar haar inzicht de zorgregeling mag vormgeven.

2.9.3

Gelet op het advies van de Raad dat omgang tussen de vader en de minderjarigen begeleid zou moeten worden en frequent maar kortdurend zou moeten plaatsvinden, ziet de rechtbank aanleiding om een variabele zorgregeling vast te leggen, waarbij de GI de bevoegdheid heeft om tussen de minderjarigen en de vader een zorgregeling vast te stellen variërend van eenmaal per twee weken één uur begeleide omgang tot wekelijks vier uur onbegeleide omgang.

2.9.4

Indien de GI van mening is dat het in het belang van de minderjarigen is om een zorgregeling te laten vastleggen die deze bandbreedte te buiten gaat, dan ligt het op haar weg om daartoe op grond van artikel 1:265g BW een verzoek in te dienen bij de (kinder)rechter.

3Beslissing

De rechtbank:

3.1.

verklaart de in het door partijen overeengekomen ouderschapsplan van
18 september 2017 onder 2.1 opgenomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vervallen;

3.2

stelt een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast waarbij de vormgeving en uitvoering van die regeling wordt overgelaten aan het beleid van de GI ter verwezenlijking van de doelen waaraan in het kader van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen

- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;

- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;

- [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;

dient te worden gewerkt, in die zin dat de GI de bevoegdheid heeft om tussen de minderjarigen en de vader een zorgregeling vast te stellen variërend van eenmaal per twee weken één uur begeleide omgang tot wekelijks vier uur onbegeleide omgang;

3.3.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

3.4.

wijst af het anders of meer verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. W.P van der Haak, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Maten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op

18 december 2019.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Jurisprudentie 1

Hoge Raad 14-12-2018, ECLI:NL:HR:2018:2321


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733