Gerechtshof Den Haag 08-01-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:44

Datum publicatie22-01-2020
Zaaknummer200.258.438/01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Gravenhage
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:596
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Lotsverbonden/behoefte: afname;
Familieprocesrecht; Herstel/aanvulling/herroeping uitspraak
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Hof neemt wangedrag als gevolg waarvan de lotsverbondenheid is verbroken. Man is strafrechtelijk veroordeeld voor voornemen vrouw opzettelijk aan te rijden. Het strafrechtelijk vonnis van 26 maart 2018 is een nieuw feit op grond waarvan de beschikking van de rb van 30 oktober 2017 kan worden herroepen. Man wordt in proceskosten veroordeeld wegens nodeloos instellen appel.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht

zaaknummer : 200.258.438/01

rekestnummer rechtbank : FA RK 18-3006

zaaknummer rechtbank : C/09/552091

beschikking van de meervoudige kamer van 8 januari 2020

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. R.S. Sewdajal te Zoetermeer,

tegen

[geïntimeerde] ,

woonplaats kiezende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. K.W. Hau te Zoetermeer.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2019, uitgesproken onder voormeld rekest- en zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2Het geding in hoger beroep

2.1

De man is op 24 april 2019 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De vrouw heeft op 8 juli 2019 een verweerschrift ingediend.

2.3

Bij het hof is voorts een journaalbericht van de zijde van de man van 7 mei 2019 met bijlage ingekomen op 8 mei 2019.

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 8 november 2019 plaatsgevonden. De advocaten van partijen zijn verschenen. Partijen zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Partijen zijn gehuwd geweest van [datum] 2016 tot [datum] 2018.

3.3

Bij beschikking van 30 oktober 2017 van de rechtbank Den Haag is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover in dit hoger beroep van belang en uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de vrouw met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de man tot zijn levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 295,- per maand, telkens hij vooruitbetaling te voldoen.

3.4

Bij vonnis van 26 maart 2018 heeft de rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafrechtelijke procedure tegen de man. De rechtbank heeft bewezen geacht, samengevat, dat de man op 22 augustus 2017 getracht heeft, maar niet erin is geslaagd, om de vrouw zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en dat hij in de periode van 22 augustus tot 7 november 2017 de vrouw heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door uitingen van die aard of strekking te doen aan zijn zoon en de vrouw daarvan via diens zoon te horen heeft gekregen. Op grond daarvan is de man veroordeeld tot 240 dagen gevangenisstraf, waarvan 108 dagen voorwaardelijk, en tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 1.500,- aan schadevergoeding.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 30 oktober 2017:

- het oorspronkelijke verzoek van de man tot betaling van partneralimentatie door de vrouw aan de man alsnog afgewezen;

- voor zover nodig de tenuitvoerlegging van de beschikking van 30 oktober 2017 geschorst voor wat betreft de daarbij vastgestelde door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie;

- bepaald dat iedere procespartij de eigen proceskosten moet dragen;

- al hetgeen de vrouw in de procedure meer of anders heeft verzocht, afgewezen.

4.2

De man kan zich niet vinden in deze beslissing. Hij verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans haar verzoeken af te wijzen.

4.3

De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad en voor zover nodig onder verbetering en aanvulling van de rechtsgronden, de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5De motivering van de beslissing

5.1

De man stelt dat de rechtbank ten onrechte de vrouw met ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoeken over de partneralimentatie. De beschikking van 30 oktober 2017 is in kracht van gewijsde gegaan. De vrouw had haar inleidend verzoek gebaseerd op herroeping krachtens artikel 382 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) en wijziging krachtens artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zich daarbij beroepend op het verbroken zijn van de lotsverbondenheid. Zonder nadere motivering is onbegrijpelijk dat de rechtbank de vrouw ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek enkel uit hoofde van een zelfstandig beroep op de redelijkheid en billijkheid.

5.2

De vrouw stelt dat er voldaan is aan de vereisten van artikel 382 Rv. Artikel 21 Rv geldt onverminderd in een civiele procedure, zelfs indien er een strafvorderlijke procedure tegen de man loopt. De man heeft bewust de rechtbank in het ongewisse gelaten dat er een strafvorderlijke procedure tegen hem liep en mede op grond daarvan kon de rechtbank in haar uitspraak van 30 oktober 2017 niet tot het oordeel komen dat de lotsverbondenheid tussen partijen was verbroken. Het staat de rechter vrij om rechtsgronden ambtshalve aan te vullen.

5.3

Artikel 382 Rv luidt als volgt:

Een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, kan op vordering van een partij worden herroepen indien:

  • a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,

  • b. het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of

  • c. de partij na het vonnis of arrest stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.

Artikel 383 Rv bepaalt dat het rechtsmiddel moet worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden. De termijn vangt niet aan dan nadat het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan. Krachtens artikel 391 Rv zijn deze artikelen van overeenkomstige toepassing op beschikkingen.

5.4

Het hof begrijpt uit het appel van de man dat hij van mening is dat er geen grond voor herroeping is van de in kracht van gewijsde gegane beschikking van 30 oktober 2017 van de rechtbank Den Haag. De man voert hiertoe het volgende aan:

  1. van de man mag niet worden verwacht dat hij voor zichzelf belastende verklaringen aflegt terwijl er een strafvorderlijke procedure tegen hem loopt;

  2. niet is gebleken van door de man achtergehouden stukken;

  3. de vrouw was ten tijde van de procedure in eerste aanleg, en in elk geval voor het verstrijken van de beroepstermijn, op de hoogte van de feiten waarvoor de man is veroordeeld en had daarom in hoger beroep kunnen gaan.

De vrouw heeft zich hiertegen verweerd. Zij stelt dat zij pas tijdens de behandeling van de strafzaak op de hoogte is gebracht van alle feiten en omstandigheden, waarvoor de man vervolgens is veroordeeld.

5.5

Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de mondelinge behandeling van de strafzaak tegen de man plaatshad op 12 maart 2018, derhalve langer dan drie maanden na de beschikking 30 oktober 2017. Naar het oordeel van het hof is niet dan wel onvoldoende weersproken dat de vrouw pas tijdens de mondelinge behandeling van 12 maart 2018 inzage kreeg in alle stukken met betrekking tot de door de man jegens haar gepleegde strafbare feiten. De rechtbank heeft bewezen geacht dat de man het voornemen had om de vrouw opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met zijn auto aan te rijden terwijl zij op de fiets zat en dat de man haar in de periode van 22 augustus 2017 tot 7 november 2017 heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Voorts volgt uit het aan het hof voorliggende dossier dat de man op 26 maart 2018 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 108 dagen voorwaardelijk, een contactverbod met de vrouw is opgelegd alsmede een locatieverbod en de vrouw een schadevergoeding dient te betalen. Naar het oordeel van het hof dient een strafrechtelijk vonnis gekwalificeerd te worden als dwingend bewijs. Uit het vonnis volgt dat de man een delict heeft gepleegd dat jegens het leven van de vrouw was gericht. Het hof acht dit feit dermate ernstig dat de lotsverbondenheid door dit handelen van de man jegens de vrouw tussen partijen is verbroken. Het strafrechtelijk vonnis is naar het oordeel van het hof een nieuw feit op grond waarvan de beschikking van 30 oktober 2017 kan worden herroepen. Van de vrouw had niet kunnen verlangd om vooreerst in hoger beroep te gaan tegen deze beschikking. Pas na het verstrijken van de beroepstermijn is de vrouw bekend geworden met de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de veroordeling van de man bij vonnis van 26 maart 2018. Het hof acht de vrouw dan ook ontvankelijk in haar verzoek. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat door de wangedragingen van de man de lotsverbondenheid tussen partijen is komen te ontbreken en het verzoek van de man tot betaling van partneralimentatie door de vrouw aan hem dient te worden afgewezen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen. De overige stellingen van partijen behoeven geen bespreking nu dit niet tot een ander oordeel zal leiden.

5.6

Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de man een nodeloos appel heeft ingesteld en de vrouw daarmee op kosten heeft gejaagd. Het hof zal de man veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof gaat daarbij uit van het liquidatietarief. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de vrouw worden hiermee vastgesteld op:

griffierecht: € 324,-

salaris advocaat van de vrouw overeenkomstig het liquidatietarief: 2 punten x tarief II in hoger beroep = 2 x € 1.074,- = € 2.148,-,

totaal: € 2.472,-.

6De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2019;

veroordeelt de man in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van de vrouw, tot op heden begroot op € 2.472,-;

bepaalt dat de man deze kosten dient te voldoen binnen veertien dagen na heden;

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, A.N. Labohm en L.C.A. Verstappen, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en is op 8 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733