Rechtbank Amsterdam 21-02-2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1564

Datum publicatie12-03-2020
ZaaknummerC/13/679776 / JE RK 20/162
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; 1:265g BW GI-besluit omgang bij OTS;
Familieprocesrecht; Kort geding art. 254 Rv
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Als er sprake is van een machtiging tot uithuisplaatsing en een rechterlijke zorgregeling, kan de GI volgens de HR 2018:2321 niet zonder rechterlijke beslissing de zorg-/omgangsregeling met die ouder wijzigen. Het kan echter zijn dat acute verandering in de situatie maakt dat uitvoering hiervan niet meer in belang kind is om die regeling uit te voeren. Dan kan zonder horen voor max. 2 weken de door de rechter vastgestelde omgangsregeling op verzoek van GI door de rechter worden opgeschort.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht

Zaakgegevens : C/13/679776 / JE RK 20/162

datum uitspraak: 21 februari 2020

beschikking vaststellen zorg- of omgangsregeling

in de zaak van

Jeugdbescherming Regio Amsterdam, hierna te noemen JBRA,

gevestigd te Amsterdam,

betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .

[de moeder] , wonende te [woonplaats] , is de moeder.

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

- de moeder,

- de opa (m.z).

Op 21 februari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.

Gehoord zijn:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S. Maachi;

- mevrouw [medewerkster JBRA] en de heer [medewerker JBRA] namens JBRA;

- de opa (m.z.) en de oma (m.z.) van [minderjarige] .

Het verdere procesverloop


De kinderrechter heeft kennis genomen van de mondelinge beslissing van 13 februari 2020, neergelegd in de spoedbeschikking van 14 februari 2020, waarin de vastgestelde zorg/omgangsregeling tussen [minderjarige] en zijn moeder conform het verzoek is opgeschort voor de duur van 14 dagen.

[minderjarige] verblijft met een machtiging uithuisplaatsing bij zijn opa (m.z.). De machtiging loopt tot 1 april 2020. De kinderrechter heeft beslist dat zij daarom ook een beslissing zal nemen over de omgang tot aan 1 april 2020.

De nadere standpunten ter zitting

De advocaat heeft namens de moeder aangevoerd dat de moeder zich verzet tegen een verdere opschorting van de omgang. De moeder erkent dat er recent veel is gebeurd maar een belangrijke factor bij dit alles is geweest dat de moeder zich niet serieus genomen voelt door JBRA. JBRA reageert niet of te laat op zaken die de moeder aangeeft en het heeft er alle schijn van dat JBRA alles wat opa aangeeft voor waar aanneemt. Het lijkt erop dat JBRA al heeft besloten dat het perspectief van [minderjarige] bij opa ligt. Het contact tussen opa en de moeder is onverminderd slecht. Afgelopen week had er een belmoment tussen de moeder en [minderjarige] plaats moeten vinden, en ook dit is niet gelukt.

JBRA acht het van belang dat de opschorting van de omgangsregeling doorloopt tot 1 april 2020. De omgang dient eerst opgestart te worden met begeleide telefoongesprekken tussen [minderjarige] en zijn moeder. Als dat goed verloopt dan kan er begeleide omgang op het kantoor van Spirit plaatsvinden.

De opa heeft verklaard dat eerder de afspraak is gemaakt dat er geen sprake mocht zijn van alcoholgebruik als de moeder [minderjarige] bij hem terugbracht. De moeder heeft zich niet aan deze afspraak gehouden. De opa had per mail aan JBRA gevraagd of het belmoment donderdag jl. door zou kunnen gaan. Omdat JBRA niet op de mail had gereageerd, heeft de opa het belmoment niet door laten gaan.

De oma heeft verklaard dat zij, ondanks de echtscheiding, nog steeds een goed contact heeft met de opa. Veel van wat er ter zitting wordt besproken heeft te maken met het alcoholgebruik van de moeder.

De beoordeling


De kinderrechter dient te beoordelen of de beslissing om de zorg/omgangsregeling op te schorten op juist gronden is genomen en of het in het belang van [minderjarige] is dat de opschorting doorloopt tot 1 april 2020.

Naar het oordeel van de kinderrechter is de beslissing tot opschorting van de bezoekregeling op juiste gronden genomen. Tegen die beslissing is door de belanghebbenden ook geen verweer gevoerd. Ten aanzien van het feit dat in de wet niet expliciet is opgenomen dat, indien het horen van de belanghebbenden met het oog op de veiligheid van de minderjarige niet kan worden afgewacht, door de rechter een voorlopige beslissing kan worden genomen, in afwachting van het moment dat belanghebbenden kunnen worden gehoord, overweegt de kinderrechter als volgt. In de situatie dat de rechter een minderjarige uit huis plaatst en een zorg-/omgangsregeling met de gezaghebbende ouder heeft vastgesteld, kan de GI volgens de Hoge Raad niet zonder rechterlijke beslissing de zorg-/omgangsregeling met die ouder wijzigen. In zo’n situatie kan het echter voorkomen dat er een acute verandering optreedt in de (veiligheids)situatie rondom de zorg-/omgangsregeling die maakt dat het niet langer verantwoord is, met het oog op zwaarwegende belangen van de minderjarige, om die bezoekregeling ongewijzigd uit te voeren. Dan kan in afwachting van het horen van de belanghebbenden voor een zeer beperkte periode - maximaal twee weken- de door de rechter vastgestelde omgangsregeling op verzoek van een GI door een rechter worden opgeschort zonder dat belanghebbenden worden gehoord. Deze ordemaatregel is veel minder ingrijpend dan de reeds uitgesproken uithuisplaatsing en kan in uitzonderlijke omstandigheden ook zonder dat het horen van de belanghebbenden wordt afgewacht, worden uitgesproken.

Door de moeder wordt wel verweer gevoerd tegen het voortduren van een zeer beperkte contactregeling tussen haar en [minderjarige] . Op grond van hetgeen in het verzoekschrift over het opschorten van de omgangsregeling en ter zitting door JBRA naar voren is gebracht, is er aanleiding de zorg-/omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] te beperken. Anders dan de in de beschikking van de rechtbank Amsterdam van september 2019 is vastgesteld zal er, gelet op het feit dat de situatie bij de moeder onvoldoende stabiel is en daarom de veiligheid van [minderjarige] onvoldoende is gewaarborgd, tot er een nadere beslissing wordt genomen op het resterend verzoek tot uithuisplaatsing, slechts een beperkte contactregeling gelden. Het tempo waarop de komende weken die contactregeling wordt uitgevoerd is aan JBRA waarbij het uitgangspunt is dat de moeder wekelijks begeleid telefonisch contact heeft met [minderjarige] , bij voorkeur op het afgesproken tijdstip op donderdagmiddag. Als JBRA dat verantwoord vindt zal voor de volgende zitting ook weer een begeleid omgangsmoment plaats vinden. Uitgangspunt is dat de veiligheid van [minderjarige] moet zijn gewaarborgd maar daarbij dient hetgeen is overwogen over het perspectief in de beschikking van 26 september 2019 op dit moment wel nog als uitgangspunt te gelden. Dat betekent dat JBRA een goed en zorgvuldig onderzoek moet doen naar wat er nodig is en of het haalbaar is dat het perspectief van [minderjarige] op een redelijke termijn weer bij de moeder kan liggen. Indien dat niet het geval is, dient te worden gekeken naar de mogelijkheid de verhouding tussen de moeder en de opa zodanig te verbeteren dat de wijze waarop zij met elkaar omgaan geen stressfactor voor [minderjarige] meer hoeft te zijn.

De beslissing


De kinderrechter:

- handhaaft de bij beschikking van 14 februari 2020 opschorting van de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] voor de duur van 14 dagen;

- schort de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] aansluitend op tot 1 april 2020;

- bepaalt dat het uitgangspunt is dat de moeder en [minderjarige] iedere donderdag om 15.00 uur (begeleid) telefonisch contact hebben, welk contact in overleg met de gezinsmanager kan worden uitgebreid;

- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2020 door mr. H.M. Patijn, in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka als griffier.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam

Deze beslissing is vastgelegd in de beschikking van 27 februari 2020.

Jurisprudentie 1

2018:2321


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733