Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5781

Datum publicatie21-06-2021
Zaaknummer200.284.788/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Erkenning; Geen omgang (een van) ouders;
Overig; Straatverbod/contactverbod/huiselijk geweld
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Hoewel dit in de Nederlandse wetgeving op het gebied van omgang niet expliciet wordt bepaald, is (huiselijk) geweld een factor waarmee de rechter rekening zal moeten houden bij het nemen van zijn beslissing (Verdrag van Istanbul); de veiligheid van ouder en kind staat centraal. Afwijzing verzoek vervangende toestemming erkenning en vaststelling omgangsregeling. Man blijft ondanks veroordeling grotendeels ontkennen dat hij schuldig is aan huiselijk geweld en toont nog steeds te weinig (zelf)inzicht.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.284.788/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 482794)

beschikking van 10 juni 2021

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [A] ,

verzoeker in hoger beroep

verder te noemen de man,

advocaat mr. E. Tahitu te Amsterdam,

en

[verweerster] ,

wonende op een geheim te houden adres,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen de vrouw,

advocaat mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam,

Als overige belanghebbende is aangemerkt:

[de bijzondere curator] ,

kantoorhoudende te [B] ,

in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen [de minderjarige3] ,

verder te noemen: de bijzondere curator.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 7 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 16 oktober 2020;

- het advies van de bijzondere curator van 11 december 2020;

- het verweerschrift van de vrouw;

- een journaalbericht namens de man van 8 januari 2021 met bijlage(n);

- een journaalbericht namens de man van 2 februari 2021;

- een journaalbericht namens de man van 3 maart 2021 met bijlage(n);

- een journaalbericht namens de man van 18 mei 2021 met bijlage(n).

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 27 mei 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de man, bijgestaan door mr. Wattilete (kantoorgenoot van mr. Tahitu);

- mr. Aalmoes;

- de bijzondere curator;

- [C] namens de raad.

3De feiten

3.1

Uit de inmiddels verbroken relatie van de man en de vrouw zijn geboren:

[de minderjarige1] , geboren [in] 2010; en

[de minderjarige2] , geboren [in] 2011.

De man heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erkend.

Nadat de relatie tussen de man en de vrouw al was verbroken, is op [in] 2018 uit de vrouw geboren: [de minderjarige3] .

[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] worden hierna ook gezamenlijk genoemd: de kinderen.

De vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag uit over de kinderen.

3.2

De man heeft in Nederland nog een tweejarige zoon met zijn huidige partner en nog een tienerdochter die in Pakistan woont.

3.3

In mei 2018 is de vrouw samen met de twee oudste kinderen apart van de man gaan

wonen op een geheim adres. De kinderen wonen thans bij de vrouw. De man heeft na mei 2018 geen omgang met de kinderen gehad.

3.4

De man is op 13 juni 2018 in hoger beroep door het gerechtshof Amsterdam strafrechtelijk veroordeeld tot twee weken voorwaardelijke gevangenisstraf voor mishandeling van de vrouw in april 2015.

3.5

Voor zover hier van belang zijn bij vonnis in kort geding van 22 januari 2019 van de rechtbank Amsterdam de door de man gevraagde voorzieningen, inhoudende een omgangsregeling tussen hem en de kinderen en een informatieregeling ten aanzien van de kinderen, geweigerd en heeft de rechtbank de raad verzocht om advies uit te brengen.

3.6

De rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft, voor zover hier van belang, bij beschikking van 2 juli 2019 [de bijzondere curator] tot bijzondere curator over [de minderjarige3] benoemd.

3.7

De raad heeft op 2 januari 2020 een advies uitgebracht over de erkenning van [de minderjarige3] door de man en de omgang tussen de man en de kinderen.

3.8

Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de verzoeken van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen, het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige3] en, in het geval de vrouw het vaderschap van [de minderjarige3] van de man zou ontkennen, het gelasten van een DNA-onderzoek, afgewezen.

4De omvang van het geschil

4.1

De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking (naar het hof begrijpt) voor zover deze betrekking heeft op de omgangsregeling, de vervangende toestemming voor de erkenning en een DNA-onderzoek, te vernietigen en zijn inleidende verzoeken tot het vaststellen van een omgangsregeling, het geven van vervangende toestemming voor de erkenning van [de minderjarige3] en het gelasten van een DNA-onderzoek toe te wijzen. De man heeft zijn verzoek ter zitting bij het hof zodanig aangepast dat het verzoek om een DNA-onderzoek niet (meer) afhankelijk is van de verklaringen van de vrouw over het biologisch vaderschap van de man.

4.2

De vrouw voert verweer en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn hoger beroep ongegrond te verklaren, dan wel zijn verzoeken in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.3

De bijzondere curator komt in zijn advies tot de conclusie dat er geen reden is om de bestreden beschikking te vernietigen en hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

Wat vindt het hof in deze zaak van belang om bij de beslissing rekening mee te houden?

5.1

Bij het nemen van een beslissing over kinderen staat het belang van het kind voorop (artikel 3 Verdrag inzake de rechten van het Kind) . Ook het belang van de verzorgende ouder van het kind moet door de rechter worden meegenomen bij het nemen van een beslissing. Vaak zijn deze belangen niet te onderscheiden. Wanneer de belangen van de verzorgende ouder worden geschaad door de andere ouder, met als gevolg dat de verzorgende ouder lichamelijke of psychische schade oploopt, zal dit namelijk ook schadelijke gevolgen hebben voor het kind. Het kind is immers, om zich op een gezonde en evenwichtige manier te kunnen ontwikkelen, afhankelijk van het welzijn en welbevinden van deze ouder.

5.2

Voor het hof staat vast dat de man zich tijdens de relatie met de vrouw herhaaldelijk schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld tegen de vrouw, waarvan de oudste twee kinderen getuige zijn geweest. Meerdere bronnen hebben bevestigd dat er binnen het gezin van de man en de vrouw sprake was van huiselijk geweld en de man is hiervoor in 2018 strafrechtelijk veroordeeld. De kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] omschrijven de man als iemand die altijd schreeuwt en (ook hen) slaat. Ook is door (één van) hen gezien dat de man tijdens een ruzie langdurig een kussen op het gezicht van de vrouw drukte en dat het gezicht van de vrouw bebloed was. De vrouw en de oudste kinderen zijn nog steeds bang voor de man en willen geen contact met hem.

5.3

Van huiselijk geweld tegen een (ex)partner zijn ook kinderen slachtoffer, zelfs wanneer zij niet zelf getuige waren van het geweld. Op allerlei manieren kunnen zij het verbale en fysieke geweld waarnemen en geconfronteerd worden met de gevolgen ervan. De vrouw en de kinderen hebben recht op veiligheid en rust, en recht op bescherming hiervan door de overheid en de rechter.


Internationaal recht over huiselijk geweld en familierecht

5.4

Op 1 maart 2016 is in Nederland in werking getreden het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (hierna: Verdrag van Istanbul). Dit is een mensenrechtenverdrag waarin aan de overheid verplichtingen worden opgelegd om geweld tegen vrouwen te voorkomen en te bestrijden, en wordt aandacht besteed aan de maatregelen die nodig zijn voor de opvang en bescherming van slachtoffers van geweld tegen vrouwen en van huiselijk geweld.

In de memorie van toelichting bij de goedkeuring van het Verdrag van Istanbul staat bij artikel 2 lid 2 dat het verdrag van toepassing is op alle slachtoffers van huiselijk geweld, dus ook mannen en kinderen. In dezelfde memorie van toelichting staat bij artikel 31 (omgangsregeling en veiligheid) dat ingevolge het eerste lid van artikel 31 Verdragspartijen wetgevende of andere maatregelen moeten nemen teneinde te waarborgen dat bij de vaststelling van de omgangsregeling voor kinderen rekening wordt gehouden met gevallen van geweld die vallen onder de reikwijdte van het Verdrag. Het tweede lid van artikel 31 verplicht Verdragspartijen te waarborgen dat de uitvoering van een omgangsregeling niet ten koste gaat van de rechten en de veiligheid van het slachtoffer of de kinderen.

5.5

In de Nederlandse wetgeving op het gebied van omgang wordt niet expliciet genoemd dat geweld tegen vrouwen/mannen of huiselijk geweld een factor is waarmee de rechter rekening houdt bij het nemen van zijn beslissing, maar vanzelfsprekend is dat de Nederlandse rechter dat wel (expliciet) moet (gaan) doen; de veiligheid van de ouder en het kind zal centraal moeten staan bij de beslissing of een omgangsregeling in het belang van het kind is. Voor het hof betekent dit dat het bij de beslissingen in deze zaak er rekening mee zal houden dat de rechten en de veiligheid van de vrouw en de kinderen gewaarborgd zijn.

Oordeel hof over erkenning [de minderjarige3]

5.6

Bij de toepassing van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat ziet op erkenning van een kind met vervangende toestemming van de rechter, geldt als uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker aanspraak erop heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Door de rechter zullen het belang en de aanspraak van de man op erkenning moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning.

5.7

Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof, evenals de kinderrechter in de rechtbank, van oordeel dat het verzoek van de man tot het geven van vervangende toestemming voor de erkenning van [de minderjarige3] dient te worden afgewezen. Het hof verwijst voor de onderbouwing van dat oordeel naar de overwegingen van de kinderrechter in de bestreden beschikking voor zover deze betrekking hebben op de erkenning en voegt hier het volgende aan toe.

5.8

De man heeft ter zitting bij het hof aangegeven dat hij [de minderjarige3] wil erkennen omdat hij de andere kinderen ook heeft erkend en dat hij wil dat de kinderen hetzelfde worden behandeld.

5.9

De advocaat van de vrouw heeft ter zitting bij het hof aangegeven dat de vrouw nog altijd angst heeft voor de man in verband met zijn agressie die zij in het verleden heeft ervaren. Ook vreest de vrouw dat de man door de erkenning zal worden aangemoedigd om gerechtelijke procedures te starten om zijn positie als vader verder te versterken. De vrouw wordt erg onrustig bij de gedachte aan (de acties van) de man.

5.10

Zowel de raad als de bijzondere curator blijven op dit punt bij hun eerder gegeven advies. Zij vinden een erkenning niet in het belang van [de minderjarige3] omdat volgens hen de erkenning schade toebrengt aan de ongestoorde verhouding van de vrouw met [de minderjarige3] en aan de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige3] .

5.11

Het hof volgt het advies van de raad en de bijzondere curator en is net als de kinderrechter in de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat door de erkenning van [de minderjarige3] door de man sprake zal zijn van (één van de) de in artikel 1:204 lid 3 BW genoemde schadelijke situaties. Aannemelijk is dat de erkenning een negatief en verstorend effect zal hebben op (het gezin) van de vrouw als gevolg van de psychische trauma’s van de vrouw uit het verleden. Dat zal een negatieve weerslag op [de minderjarige3] hebben. Het belang van de man bij de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking tussen hem en [de minderjarige3] dient dan ook te wijken voor het belang van de vrouw en [de minderjarige3] .

Oordeel hof over DNA-onderzoek

5.12

Nu het hof niet tot erkenning van [de minderjarige3] door de man komt, komt het hof niet toe aan het (ter zitting bij het hof gewijzigde) verzoek van de man om hoe dan ook een DNA-onderzoek te gelasten. Door het ontbreken van een rechtsgrond of een belang hierbij, zal het hof dit verzoek dan ook afwijzen.

Oordeel hof over omgang

5.13

Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden.

5.14

Het hof zal, evenals de rechtbank, het verzoek van de man tot omgang met [de minderjarige3] afwijzen. Volgens de vrouw is de man de biologische vader van [de minderjarige3] , maar artikel 1:377a BW geldt niet voor de biologische vader van een kind die het kind niet heeft erkend. Nu de man niet de juridische vader van [de minderjarige3] zal worden (omdat het hof geen vervangende toestemming verleent voor de erkenning) en de man niet in een nauwe persoonlijke betrekking tot [de minderjarige3] staat (de man heeft [de minderjarige3] immers nog nooit gezien), heeft de man geen wettelijk recht op omgang met [de minderjarige3] . Overigens overweegt het hof dat, ook als de man volgens de wet in beginsel wel recht op omgang met [de minderjarige3] zou hebben gehad, het hof met de raad en de bijzondere curator van oordeel is dat omgang niet in het belang van [de minderjarige3] is.

5.15

Het hof is verder van oordeel dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen door de man het recht op omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te ontzeggen. Het hof neemt deze beslissing en de overwegingen op dit punt over en voegt daar het volgende aan toe.

5.16

De raad en de bijzondere curator blijven ook op dit punt bij hun eerder gegeven advies. Zij adviseren op dit moment geen omgang met de kinderen omdat dit niet in het belang is van de kinderen.

5.17

Het hof volgt ook bij deze beslissing het advies van de raad en de bijzondere curator. Het hof stelt vast dat, naast dat de man grotendeels ontkent dat hij schuldig is aan huiselijk geweld, hij nog steeds te weinig (zelf)inzicht toont. Weliswaar is de man inmiddels onder behandeling bij een psycholoog, maar voor het hof is niet duidelijk geworden of, en zo ja, welke inzichten de man daar heeft gekregen. Zorgelijk vindt het hof dat de man tijdens de zitting bij het hof meermaals heeft aangegeven dat de oorzaak van het huiselijk geweld en zijn agressie buiten hemzelf lag en dat hij geen spijt betuigt. De man erkent onvoldoende zijn eigen aandeel in het geweld en legt de schuld bij de vrouw, bij de alcohol en/of de omstandigheden. Het hof constateert dat de man zich onvoldoende bewust is van de impact die zijn gedrag heeft (gehad) op de vrouw en de kinderen en van wat de kinderen nodig hebben. De man stapt erg gemakkelijk over het gebeurde heen en trekt de door hem veroorzaakte onrust bij de vrouw (en de kinderen) in twijfel. De man vindt dat als hij begeleide omgang met de kinderen heeft, beoordeeld kan worden hoe hij is als vader. Het hof is echter van oordeel dat de vrouw en de kinderen rust nodig hebben en dat de verzochte omgang de vrouw en de kinderen in een zodanig spannende en stressvolle situatie zou brengen dat dit nadelig is voor het functioneren van de vrouw als moeder en (dus) met name ook nadelig voor (de ontwikkeling van) de kinderen. De beslissing om de man het recht op de omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te ontzeggen, doet recht doet aan de zwaarwegende belangen van de kinderen.

Al met al is naar het oordeel van het hof voldaan aan een of meer gronden die worden genoemd in lid 3 van artikel 1:377a BW om de man het recht op de omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te ontzeggen.

5.18

Ten slotte zou omgang tussen de man en de kinderen in strijd zijn met de hierboven geformuleerde uitgangspunten van het Verdrag van Istanbul. De vrouw en de kinderen moeten immers in hun veiligheid worden beschermd tegen de man. Gedwongen omgang met de man is hiermee in strijd.

6De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 7 augustus 2020, voor zover aan dit hoger beroep onderworpen;

wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, J.G. Idsardi en M. Weissink, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 10 juni 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733