Rechtbank Zeeland-West-Brabant 19-01-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:492

Datum publicatie31-01-2024
ZaaknummerC/02/416886 / KG ZA 23-602
ProcedureKort geding
ZittingsplaatsBreda
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Dwangsom bij omgang;
Familieprocesrecht; Dwangsom;
Jeugdbescherming / Jeugdwet
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vrouw is, ondanks bezwaar man en berichtgeving GI, afgeweken van de in kort geding vonnis vastgelegde contactregeling. Vrouw wist tijdig dat de gewijzigde zwemtijden van kind niet pasten binnen de contactregeling, toch heeft zij zwemles voor laten gaan op de contactregeling. Man heeft geen misbruik gemaakt van zijn executiebevoegdheid door ten laste van de vrouw loonbeslag te laten leggen vanwege een overtreding van het kort geding vonnis. Vrouw wist wat consequenties waren van overtreden vonnis: verbeurte van dwangsom.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Locatie Breda

zaaknummer: C/02/416886 / KG ZA 23-602

Vonnis in kort geding van 19 januari 2024

in de zaak van

[de vrouw] ,

wonende te [plaats 1] ,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat: mr. E.M.A. Leijser te Tilburg,

tegen

[de man] ,

wonende te [plaats 2] ,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat: mr. A. van Tol-Macharoblishvili te Tilburg.

Partijen zullen hierna ‘de vrouw’ en ‘de man’ genoemd worden.

De voorzieningenrechter merkt als informant aan:

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),

locatie Tilburg.

Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.

1De procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met elf producties;

- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met vijf producties;

- een akte wijziging van eis met één productie van mr. Leijser, ingekomen bij de griffie op 8 januari 2024.

1.2

De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 9 januari 2024 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.

1.3

Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast zijn verschenen een medewerkster namens de Raad en twee vertegenwoordigers van de GI.

1.4

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1

Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie het navolgende nu nog minderjarige kind is geboren:

- [minderjarige] , geboren te [plaats 1] [geboortedag] 2021.

2.2

Er zijn tussen partijen in korte tijd meerdere procedures bij deze rechtbank gevoerd. De voorzieningenrechter maakt in dit vonnis melding van de procedures die in deze zaak van belang zijn.

2.3

Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 18 maart 2022 is, nadat daarover in

onderling overleg tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2022 overeenstemming is

bereikt, een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vastgesteld, inhoudende

wekelijks contact op zondag van 11.00 uur tot 12.00 uur en op donderdag van 17.30 uur tot

18.30

uur, in de woning van de vrouw en in het bijzijn van haar huidige partner. Daarnaast

is een voorlopige informatieregeling vastgesteld en zijn partijen verwezen naar het loket van

de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant ten behoeve van

(jeugd)hulpverlening in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA).

De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking van 18 maart 2022. Bij

beschikking van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 27 september 2022 is de vrouw niet-

ontvankelijk verklaard in haar vorderingen in hoger beroep.

2.4

Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 3 mei 2022 is de vrouw veroordeeld tot

nakoming van de in het vonnis van 18 maart 2022 vastgestelde voorlopige omgangsregeling

tussen de man en [minderjarige] . Hieraan is een dwangsom verbonden van € 100,= per dag indien de

vrouw in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen.

2.5

De man heeft de rechtbank in een door hem aanhangig gemaakte bodemprocedure,

bekend onder zaaknummer C/02/394320 / FA RK 22-481, verzocht aan hem vervangende

toestemming tot erkenning te verlenen, om hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten en om een contact- en informatieregeling vast te stellen.

In die zaak, bij beschikking van deze rechtbank van 5 juli 2022, heeft de rechtbank de man vervangende toestemming verleend tot de erkenning van [minderjarige] en bij beschikking van 4 juli 2023 heeft de rechtbank bepaald dat partijen voortaan samen het gezag hebben over [minderjarige] .

2.6

Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 31 januari 2023 heeft de voorzieningenrechter een voorlopige omgangsregeling bepaald waarbij de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar, inmiddels, iedere woensdag én zaterdag van 11.00 tot 15.00 uur onbegeleid in de woning van de man te [plaats 2] . De voorzieningenrechter heeft daarbij bepaald dat deze voorlopige regeling geldt totdat in de bodemprocedure definitief is beslist, dan wel totdat partijen in onderling overleg overeenstemming hebben bereikt. De voorzieningenrechter heeft daarbij ook bepaald dat de vrouw een dwangsom van € 250,= per dag zal verbeuren, indien zij in gebreke blijft aan het bevel te voldoen met een maximum van € 7.500,=.

2.7

Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 12 april 2023 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de vrouw in conventie en de vorderingen van de man in reconventie over een wijziging van de voorlopige omgangsregeling afgewezen. Bij de mondelinge behandeling zijn partijen het eens over het vervoer van [minderjarige] . De vrouw brengt [minderjarige] naar de man en de man brengt [minderjarige] naar de vrouw terug.

2.8

Bij beschikking van 19 juni 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI.

3De vorderingen

3.1.

De vrouw vordert, bij akte wijziging van eis, in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. de opheffing van het executoriaal beslag van 4 januari 2024 onder haar werkgever [b.v.] op straffe van een dwangsom van € 250,= per dag met een maximum van € 2.500,= ;

II. de man te veroordelen in de proceskosten.

3.2

De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw in conventie en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van die vorderingen.

In reconventie vordert de man bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding, daaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van de man.

3.3

Bij de mondelinge behandeling wijzigt de man zijn vordering in reconventie als volgt en verzoekt hij bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

Primair:

de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding, daaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van de man;

Subsidiair:

de contactregeling te wijzigen in die zin dat de vrouw [minderjarige] op woensdag na zwemles (11.15 uur) naar de man brengt en de man [minderjarige] weer terugbrengt bij de vrouw, waarbij de man om 15.15 vanuit zijn woning vertrekt. Het contact tussen de man en [minderjarige] op zaterdag blijft ongewijzigd en conform het vonnis van de voorzieningenrechter van 31 januari 2023, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,= met een maximum van € 7.500,=.

4De standpunten

4.1

Door en namens de vrouw is in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.

[minderjarige] en de man hebben recht op contact met elkaar tweemaal in de week op woensdag en op zaterdag van 11.00 tot 15.00 uur. Partijen geven uitvoering aan deze regeling. [minderjarige] gaat na de herfstvakantie naar een andere groep voor zwemmen. Dit brengt een wijziging van de tijd met zich mee. [minderjarige] zwemt van 10.00 tot 10.45 uur. De vrouw kan niet om 11.00 uur in haar woning klaar staan. De vrouw heeft de man en de GI hierover geïnformeerd. De vrouw heeft de man verschillende voorstellen gedaan, zoals het wijzigen van tijd, het ophalen bij zwemles en een verandering van dag. De man wijst de voorstellen af. De GI heeft partijen gezegd dat zij er samen uit moeten komen.

De GI heeft partijen doorverwezen naar De GezinsManager. De GezinsManager is inmiddels gestart en er zal een plan van aanpak worden opgemaakt. Dit duurt zes tot acht maanden. Op 1 november 2023 heeft er een woordenwisseling bij de voordeur van de vrouw plaatsgevonden. De vrouw is met [minderjarige] naar zwemles gegaan en was om 11.15 uur thuis. De man is om 11.50 uur bij de deur verschenen. De man stelde dat de vrouw de schriftelijke aanwijzing moet naleven. Er was enkel sprake van een vooraankondiging. Partijen voeren de regeling al negen maanden uit waarbij de man [minderjarige] komt ophalen bij de woning van de vrouw.

De man heeft de deurwaarder ingeschakeld omdat de vrouw zich op 1 november 2023 niet aan de contactregeling zou hebben gehouden. Inmiddels is er derdenbeslag gelegd bij haar werkgever. De vrouw stelt dat de man misbruik maakt van zijn recht tot executie door elk voorstel van de vrouw te weigeren. Zij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij alles heeft gedaan om ervoor te zorgen dat [minderjarige] kan zwemmen én dat hij contact kan hebben met de man. De vrouw heeft financiële nood, wat ook het spoedeisend belang is in deze procedure. Zo heeft zij bijvoorbeeld betalingsregelingen moeten treffen met haar advocaat. Wanneer er executie plaatsvindt, vreest de vrouw dat zij haar kinderen financieel tekort doet.

4.2

Ter onderbouwing van zijn verweer en vorderingen voert de man, kort samengevat, het volgende aan.

De vrouw heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen. De vrouw onderbouwt haar standpunt dat zij door het derdenbeslag wordt geraakt in haar financiële situatie niet. Bovendien lukt het de vrouw wel om te procederen. Daar zitten ook kosten aan verbonden. De man betwist dan ook het spoedeisend belang.

Volgens de man geldt het volgende uitgangspunt. Bij een executiegeschil waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming niet of onvoldoende is nageleefd, dient enkel de ter uitvoering van de veroordelende beslissing verrichte handelingen te worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. In deze procedure is dus geen ruimte voor het geven van een eigen oordeel over de juistheid van de rechtelijke beslissing die ten uitvoer wordt gelegd of van de onderliggende rechtsoverwegingen. De handelingen van de vrouw moeten worden getoetst aan het vonnis van 31 januari 2023.

Het lukt partijen niet om de strijd over [minderjarige] te staken. Er hebben in korte tijd meerdere procedures tussen hen gespeeld. Op dit moment loopt er een bodemzaak over de zorg- en contactregeling tussen partijen en is er door de vrouw hoger beroep ingesteld over de beslissing van de rechtbank om de man het ouderlijk gezag toe te kennen. De vrouw beseft niet dat zij haar medewerking dient te verlenen aan de vastgestelde contactregeling, die in het belang van [minderjarige] is. Daarbij hoort dat de vrouw het vonnis van 31 januari 2023 moest nakomen. Zij had onvoldoende reden om daarvan af te wijken. De zwemles van [minderjarige] heeft geen voorrang op de contactregeling met de man. Ook vanuit de GI, die inmiddels zelf een verzoek heeft gedaan bij de rechtbank ten aanzien van de contactregeling, is de vrouw meerdere malen aangegeven dat zij [minderjarige] conform de regeling naar de man moest brengen, zoals ook opgenomen in het vonnis van 12 april 2023. In de visie van de man dient de vrouw al datgene te doen dat mogelijk is om te bevorderen dat het contact tussen de man en [minderjarige] doorgaat. Om deze reden heeft de voorzieningenrechter de vrouw eerder een dwangsom opgelegd. Deze dwangsommen blijken nodig om druk uit te oefenen op de vrouw. Omdat de man opnieuw geconfronteerd wordt met een procedure is er voldoende aanleiding om de vrouw opnieuw te veroordelen in de kosten van dit geding. Ook deze procedure had voorkomen kunnen worden.

4.3

De Raad adviseert de voorzieningenrechter, kort samengevat, als volgt. De Raad heeft met verbazing kennis genomen van deze procedure. [minderjarige] heeft het nodig dat zijn ouders hem ondersteunen en stimuleren en dat zij met elkaar basisafspraken kunnen maken. Dat partijen nu bij de voorzieningenrechter zitten om een kwartier tijdsverschil is triest. De Raad vindt dat de vrouw de man meerdere alternatieven heeft geboden, echter als het gaat om de contactregeling tussen de man en [minderjarige] , dan heeft de vrouw de schijn tegen. De Raad acht partijen in staat – en daartoe verplicht – om overeenstemming met elkaar te bereiken over de begintijd van de contactregeling van 11.15 uur, zodat [minderjarige] naar zwemles kan én hij contact kan hebben met de man.

4.4

Namens de GI is, samengevat, het volgende naar voren gebracht.

De GI heeft zelf een verzoek bij de rechtbank ingediend ten aanzien van de contactregeling. De zaak is nog niet gepland. De GI vindt het bijzonder dat de ouders het samen zo ver laten komen. Als de GI het goed begrijpt, is dit geschil gelegen in een kwartier tijdsverschil, namelijk in 11.15 uur of 11.00 uur. Als partijen overeenstemming met elkaar kunnen bereiken over de begintijd van de contactregeling, dan is dat probleem voor nu opgelost.

5De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1

Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen vast. Hoewel het door de vrouw gestelde spoedeisend belang, gelegen in haar slechte financiële situatie, slechts zeer minimaal is en in de processtukken niet met nadere stukken is onderbouwd, gaat de voorzieningenrechter uit van hetgeen haar raadsvrouw daarover bij de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. De vrouw kan om die reden worden ontvangen in haar vorderingen.

In conventie:

5.2

Alvorens inhoudelijk in te gaan op de vorderingen van de vrouw in conventie, schetst de voorzieningenrechter eerst het wettelijk kader en gaat zij in op de kern van het geschil.

Wettelijk kader

5.3

In een executiegeschil ex artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak slechts schorsen, indien zij van oordeel is dat de executant (de man in dit geval) – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde (de vrouw) die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn als de te executeren beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of als de tenuitvoerlegging op grond van na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.

5.4

Op grond van artikel 611d lid 1 Rv kan de rechter die een dwangsom heeft opgelegd, op vordering van de veroordeelde de dwangsom opheffen of de looptijd daarvan opschorten. Die middelen moeten echter terughoudend worden toegepast. De procedure van artikel 611d lid 1 Rv dient er niet toe nog eens een extra procedure te creëren waarin over de juistheid van de hoofdveroordeling wordt geoordeeld. Opheffing of opschorting van de dwangsom kan ingevolge artikel 611d lid 1 Rv plaatsvinden indien de veroordeelde in blijvende of tijdelijke onmogelijkheid verkeert om aan de hoofdveroordeling te voldoen.

5.5

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.

De kern van dit executiegeschil betreft de vraag of er aanleiding bestaat de executie van de opgelegde dwangsommen, die de man (inmiddels) door middel van het loonbeslag heeft ingezet, te staken door dit executoriale loonbeslag op te heffen, dan wel de schorsing van de (verdere) executie te bevelen (artikel 438 lid 2 Rv) . Met betrekking tot het toetsingskader in executiegeschillen als het onderhavige geldt het volgende:

5.5.1

Als in een executiegeschil de vraag moet worden beantwoord of dwangsommen zijn verbeurd, moet de executierechter onderzoeken of de door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden, is verricht. De onderliggende rechtsverhouding ligt niet (opnieuw) ter beoordeling voor.

5.5.2

Voor het treffen van de gevorderde voorlopige voorzieningen kan reden zijn als, mede gelet op de kenbare belangen van partijen, voorshands voldoende aannemelijk is dat geen dwangsommen zijn verbeurd. Nu te dier zake de bewijslast op de executant rust is een vordering tot schorsing van de executie (in beginsel) toewijsbaar wanneer niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de geëxecuteerde inderdaad niet (volledig) aan de hoofdveroordeling heeft voldaan. Dat betekent dat in kort geding een inschatting zal moeten worden gemaakt van de kans dat de executant in een eventuele bodemprocedure er in zal slagen te bewijzen dat de geëxecuteerde niet (volledig) aan de veroordeling heeft voldaan. De kort geding procedure biedt vanwege haar aard en inrichting geen ruimte voor een uitvoerig onderzoek naar de voor de beoordeling relevante feiten, voor zover deze tussen partijen althans niet vast staan.

5.5.3

De vraag of de veroordeelde de verlangde prestatie heeft verricht, moet worden beantwoord door hetgeen zij ter uitvoering van de veroordeling heeft verricht, te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. De veroordeling moet worden uitgelegd in het licht van en met inachtneming van de overwegingen die tot die beslissing hebben geleid. Die maatstaf kan ertoe leiden dat een veroordeling beperkter moet worden uitgelegd dan volgt uit de letterlijke bewoordingen van het dictum. Bij de uitleg dienen het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.

5.5.4

Indien een veroordeling een bevel bevat (een gebod of een verbod), is het vanuit het oogpunt van rechtszekerheid van belang – temeer indien die veroordeling met een dwangsom is versterkt - dat het bevel voldoende duidelijk is afgebakend, zodat voor de partij tegen wie het bevel is uitgesproken duidelijk is welke gedragingen onder het bevel zijn begrepen.

5.5.5

Voor zover een uitgesproken veroordeling algemeen geformuleerd is en deze ruimte laat voor verschillende interpretaties, kan er, afhankelijk van de veroordeling en de omstandigheden van het geval, aanleiding zijn deze veroordeling zo uit te leggen dat de prestatie ter voldoening aan die veroordeling slechts dan niet aan de veroordeling voldoet, wanneer daarover in ernst niet kan worden getwijfeld.

5.6

In dit executiegeschil is de vraag aan de orde of de man misbruik heeft gemaakt van zijn executiebevoegdheid door ten laste van de vrouw loonbeslag te laten leggen vanwege een overtreding van het vonnis van 31 januari 2023. In dit vonnis is door de voorzieningenrechter een voorlopige regeling vastgesteld waarbij, kort gezegd, is bepaald dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar iedere woensdag én zaterdag van 11.00 uur tot 15.00 uur.

5.7

Tussen partijen staat vast dat op woensdag 1 november 2023 geen contact tussen de man en [minderjarige] heeft plaatsgevonden overeenkomstig het vonnis van 31 januari 2023. De vrouw is, ondanks een haar bekend bezwaar daartegen van de man en berichtgeving daarover van de GI, afgeweken van de contactregeling. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er in de door de vrouw naar voren gebrachte omstandigheden geen gronden besloten liggen die redelijkerwijs maken dat de uitvoering van de contactregeling in de weg stond. Zij wist tijdig dat de gewijzigde zwemtijden van [minderjarige] niet paste binnen de contactregeling, dat de man zich tegen een wijziging van de contactregeling verzette en dat de GI de vrouw bij e-mailberichten van 26 oktober 2023 en 1 november 2023 liet weten wat van haar verwacht werd. Toch handelde zij anders. Dat de vrouw de man voldoende opties heeft gegeven om de contactregeling, gelet op de zwemtijden van [minderjarige] , doet hier niets aan af: partijen hadden geen overeenstemming met elkaar over het afwijken van de contactregeling. De noodzaak om zwemles van [minderjarige] voor te laten gaan op het contact met zijn vader is niet door de vrouw onderbouwd.

5.8

De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat [minderjarige] op 1 november 2023 gewoon volgens de regeling uit het vonnis van 31 januari 2023 bij de man had moeten zijn en de vrouw in zoverre in gebreke is gebleven in de nakoming van dat vonnis. De vrouw wist, althans kon redelijkerwijs weten, wat hiervan de consequenties was; het verbeuren van een dwangsom. Juist nu zij stelt het financieel moeilijk te hebben, had het op de weg van de vrouw gelegen om in het kader van de uitvoering van de contactregeling extra voorzichtig te zijn. De voorzieningenrechter wijst de vrouw bovendien op de procedures die in het kader van het contact tussen de man en [minderjarige] al de revue hebben gepasseerd.

5.9

Het voorgaande brengt met zich mee dat voldoende aannemelijk is geworden dat de vrouw vanwege het verwijtbaar verzuimde contactmoment tussen de man en [minderjarige] op 1 november 2023 een bedrag van € 250,= aan dwangsommen heeft verbeurd. Dit betekent dat de (gewijzigde) vordering van de vrouw onder I moet worden afgewezen. De man heeft immers een opeisbare vordering en beschikt over een voor tenuitvoerlegging vatbare titel. Indien deze vordering niet vrijwillig wordt betaald, staat het de man vrij om deze door middel van executoriale beslaglegging te incasseren. Omstandigheden die er aan in de weg staan dat de man dat doet via een beslag onder de werkgever van de vrouw zijn gesteld noch gebleken. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat zij een moeilijke financiële situatie kent, echter daarbij komt het de voorzieningenrechter niet voor dat daarmee ook is gezegd dat de vrouw niet kan blijven voorzien in haar eerste levensbehoeften. Ook anderszins is niet gebleken dat de man misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid.

In reconventie:

5.10

Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het eens geworden over de wijziging van voorlopige contactregeling tussen de man en [minderjarige] , in die zin dat zij contact met elkaar hebben wekelijks op woensdag van 11.15 uur tot 15.15 uur, waarbij de vrouw [minderjarige] op woensdag na zwemles (11.15 uur) naar de man brengt en de man [minderjarige] weer terugbrengt bij de vrouw, waarbij de man om 15.15 uur vanuit zijn woning vertrekt, alsmede iedere zaterdag van 11.00 uur tot 15.00 uur, waarbij de man [minderjarige] bij de vrouw ophaalt en terugbrengt.

5.11

De man wijzigt zijn eis in reconventie overeenkomstig de overeenstemming van partijen, waarbij hij een dwangsom vordert van € 250,= met een maximum van € 7.500,= op de nakoming van de contactregeling.

5.12

Gelet op de (proces)geschiedenis tussen partijen ziet de voorzieningenrechter gronden om, ondanks de overeenstemming tussen partijen, een dwangsom aan de nakoming van de voorlopige contactregeling te verbinden. De vrouw voert hiertegen geen bezwaar. Een en ander betekent dat de subsidiaire vordering van de man zal worden toegewezen.

In conventie en in reconventie:

Proceskosten

5.13

Nu de vrouw in conventie in het ongelijk wordt gesteld, zal haar vordering onder II ten aanzien van een proceskostenveroordeling voor de man worden afgewezen.

5.14

Gelet op de overeenstemming die partijen met elkaar hebben bereikt ten aanzien van de wijziging van de voorlopige contactregeling en de mogelijkheid van de man om de verbeurde dwangsom ten uitvoer te leggen, ziet de voorzieningenrechter eveneens reden om de vordering van de man om de vrouw te veroordelen in de proceskosten af te wijzen en de proceskosten tussen partijen te compenseren.

5.15

De voorzieningenrechter wijst de vrouw erop dat zij zich wat betreft haar proceshouding op dun ijs begeeft; nodeloos procederen ligt op de loer. Alsdan kan het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn om de proceskosten te compenseren en kan er aanleiding gezien worden om af te wijken van de in familiezaken gebruikelijke compensatie van de proceskosten en de betreffende partij in de proceskosten te veroordelen.

6De beslissing

De voorzieningenrechter:

in conventie

wijst de vorderingen van de vrouw af;

in reconventie

beveelt de vrouw haar medewerking te verlenen aan de voorlopige contactregeling tussen de man en [minderjarige] , geboren te [plaats 1] op [geboortedag] 2021, waarbij de man en [minderjarige] contact met elkaar hebben op de wijze zoals overwogen onder rechtsoverweging 5.10;

bepaalt dat de vrouw een dwangsom van € 250,= (tweehonderdenvijftig euro) per dag zal verbeuren, indien zij in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen, met bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 7.500,= (zevenduizendenvijfhonderd euro) kan worden verbeurd;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;

weigert het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. Bogaert, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2024 in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733