Rechtbank Gelderland 20-02-2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:833

Datum publicatie01-03-2024
ZaaknummerC/05/428063 / FA RK 23-3754
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; Vovo art. 822 Rv
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vrouw wenst niet langer voortzetting birdnesting. Zij ervaart stress en onrust. Rechtbank vindt het belangrijk dat voorkomen wordt dat de situatie escaleert. Birdnesting is dan ook niet in het langer in het belang van de kinderen. Man krijgt op verzoek van de vrouw het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. Dat dit betekent dat hij meer dan de helft van de zorg voor de kinderen moet dragen is niet bezwaarlijk.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht

Zittingsplaats Arnhem

Zaakgegevens: C/05/428063 / FA RK 23-3754

Datum uitspraak: 18 januari 2024

beschikking voorlopige voorzieningen

in de zaak van

[verzoekster] (nader te noemen: de vrouw),

wonende [woonplaats] ,

advocaat mr. G.H.J. Spee in Nijmegen,

tegen

[verweerder] (nader te noemen: de man),

wonende [woonplaats] ,

advocaat mr. M.J. Germs in Nijmegen.

1Het verloop van de procedure

1.1.

De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het verzoekschrift, ingekomen op 22 november 2023;

  • het F9-formulier met producties namens de man, ingekomen op 1 januari 2024;

  • het F9-formulier met gewijzigd verzoek en producties namens de vrouw, ingekomen op 2 januari 2024;

  • het F9-formulier met aanvullend verzoek en productie namens de man, ingekomen op 3 januari 2024;

  • de pleitaantekeningen van mr. Spee;

  • de pleitaantekeningen van mr. Germs.

1.2.

De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 4 januari 2024 met gesloten deuren. Daarbij waren de beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn op [datum] in de gemeente [huwelijksplaats] met elkaar een geregistreerd

partnerschap aangegaan. Dit partnerschap is op [datum] omgezet in een huwelijk.

2.2.

De kinderen van partijen zijn:

  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;

  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;

  • [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .

3De beoordeling

3.1.

De rechtbank stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is gericht op het verkrijgen van een ordemaatregel in een situatie waarin een beslissing in de hoofdzaak niet kan worden afgewacht en waarin een zekere mate van spoedeisendheid aan de orde is. Gelet hierop zal de rechtbank volstaan met een beknopte motivering.

Het uitsluitende gebruik van de echtelijke woning en de zorgregeling

3.2.

Partijen hebben twee woningen: de echtelijke woning in [plaats 1] en een huurwoning in [plaats 2] . Zij hebben de afspraak gemaakt dat de man in de even weken in de echtelijke woning verblijft en de vrouw in de huurwoning en in de oneven weken andersom. De kinderen blijven in de echtelijke woning, zodat partijen om en om de zorg voor de kinderen hebben als zij in die woning verblijven (birdnesting).

3.3.

De man wil deze regeling in stand houden en heeft daarom verzocht te bepalen dat de vrouw in de oneven weken vanaf maandagochtend 8.00 uur bij uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en hij in de even weken met uitsluiting van de vrouw. Daarnaast verzoekt hij als zorgregeling over de minderjarige [de minderjarige 3] te bepalen dat zij in de oneven weken in de echtelijke woning bij de vrouw verblijft en in de even weken in de echtelijke woning bij de man, althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als de rechtbank vermeent dat behoort.

3.4.

Voor de vrouw is deze regeling in de praktijk niet langer houdbaar. Zij heeft daarom verzocht te bepalen dat de man bij uitsluiting van haar gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning (en de zich daarin bevindende inboedel), waarbij dan geldt dat de vrouw het uitsluitende gebruik krijgt van de huurwoning.

3.5.

Overeenkomstig het verzoek van de vrouw, zal de rechtbank het uitsluitende gebruik van de echtelijke woning toewijzen aan de man. De wet 1 schrijft niet voor dat iemand alleen uitsluitend gebruik voor zichzelf kan vragen. Wel kan het gebruik maar aan één echtgenoot worden toegewezen, wat op zich al maakt dat het verzoek van de man moeilijk kan worden toegewezen. Er zijn echter ook inhoudelijk redenen om het verzoek van de vrouw toe te wijzen.

3.6.

De rechtbank begrijpt dat de discussie feitelijk met name gaat over de vraag of de regeling van birdnesting voortgezet moet worden. Hoewel het voor de kinderen fijn is dat zij in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven en hun ouders evenveel zien, is de rechtbank voldoende gebleken dat deze regeling voor de vrouw niet langer houdbaar is. De vrouw ervaart stress en onrust. Ze wordt op deze manier telkens (indirect) geconfronteerd met de man, bijvoorbeeld door de wijze waarop hij de woningen achterlaat en de afspraken die hiervoor nodig zijn en waarover de man haar blijft mailen. De vrouw heeft er behoefte aan om op één plek te wonen. Zij heeft duidelijk gemaakt dat het haar niet langer lukt haar ongenoegen bij de kinderen weg te houden. De situatie is dus minder onbezorgd dan deze lijkt. Hoewel de rechtbank niet de indruk krijgt dat de man moedwillig de vrouw belast, en er objectief gezien nog geen sprake lijkt van een onhoudbare situatie, acht de rechtbank het belangrijk dat voorkomen wordt dat de situatie gaat escaleren. Het is nodig dat beide partijen achter de regeling staan en zich daar goed bij voelen. Dit is nu niet het geval. De vrouw kan er niet voldoende voor de kinderen zijn op een manier die goed is voor de kinderen en voor de vrouw zelf. De kinderen hebben er niets aan als hun moeder aan deze situatie onderdoor gaat en dat risico bestaat wel degelijk. De afgesproken birdnesting komt de rechtbank dan ook niet langer in het belang van de kinderen als juist voor. De rechtbank begrijpt daarom het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man voorlopig in de echtelijke woning blijft en zij in de huurwoning.

3.7.

Het voornaamste bezwaar van de man ligt in het feit dat dit zou kunnen betekenen dat de zorg voor de kinderen voor het overgrote deel bij hem komt te liggen, omdat de kinderen met hem in de echtelijke woning blijven en er in de huurwoning voor hen ook niet echt ruimte is. De man heeft daarbij aangegeven dat hij met name niet de volledige zorg voor de kinderen op zich kan nemen in verband met zijn werk. Dit is echter ook niet nodig. De vrouw heeft immers aangegeven hierin iets te willen en kunnen betekenen. De kinderen zouden bijvoorbeeld regelmatig bij haar kunnen eten en afwisselend kan er een kind bij haar overnachten. Dit acht de rechtbank in ieder geval het proberen waard. Hierbij neemt de rechtbank ook in overweging dat er weinig omkijken meer zou moeten hoeven zijn naar de zorg van de oudste kinderen, die immers inmiddels meerderjarig is. Mede (of juist) gelet op de nieuwe situatie tussen hun ouders zou ook nagedacht kunnen worden over de vraag of van de kinderen verwacht mag worden dat zij ook een bijdrage gaan leveren in het huishouden. De rechtbank ziet dit niet als een zware belasting van de kinderen.

3.8.

Gelet op het voorgaande weegt het belang van de vrouw om de man het uitsluitende gebruik van de woning te geven zwaarder dan het belang van de man om de zorgregeling precies bij helfte te verdelen. Dat brengt ook mee dat de rechtbank het verzoek van de man om een zorgregeling te bepalen afwijst. Er is nog niet eerder gesproken over de verdeling van de zorg van [de minderjarige 3] (en de andere kinderen) in deze situatie. De rechtbank acht het van belang dat partijen hierover zelf afspraken maken, die aansluiten bij de feitelijke situatie. Hiervoor is onderling overleg tussen partijen nodig. Hoewel dat overleg op dit moment moeizaam is voor partijen, dienen ze hierin beiden hun verantwoordelijkheid te nemen omdat het over hun kinderen gaat.

3.9.

De belangrijkste oorzaak waarom overleg moeilijk is, is het feit dat de financiën hierdoorheen spelen. Hierover zal de rechtbank hierna een beslissing nemen, zodat de financiën geen onderdeel van dit gesprek meer hoeven zijn. Het is belangrijk de verdere financiële afwikkeling los te koppelen van het gesprek over de kinderen.

3.10.

Onder het uitsluitende gebruik van de echtelijke woning is het gebruik van de inboedel begrepen, zodat de noodzaak en daarmee de grondslag ontbreekt om hiervoor een voorziening te geven. Het verzoek wordt tot zover afgewezen. Verder kan de rechtbank geen beslissing nemen over een woning die niet de echtelijke woning is. Tegen het uitsluitende gebruik door de vrouw van de huurwoning is overigens inhoudelijk geen verweer door de man gevoerd, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat dit feitelijk wel zo zal worden uitgevoerd.

De woonlasten en overige financiële zaken

3.11.

De vrouw heeft de rechtbank verder verzocht om in de overwegingen van deze beschikking te verstaan dat de man de hypotheeklasten, of de maandelijkse hypothecaire annuïteiten en de kosten die worden gerekend tot het forfait overige eigenaarslasten van de echtelijke woning draagt en rechtstreeks aan de betrokken crediteuren voldoet, dat hij de huur voor het appartement in Nijmegen voor zijn rekening neemt, en dat hij de voor dit appartement verschuldigde kosten van gas, water en licht voldoet.

3.12.

De man voert verweer tegen dit verzoek. Hij stelt dat partijen met elkaar zijn overeengekomen dat hij de kosten van de echtelijke woning voor zijn rekening neemt en dat ieder van partijen met € 1.000 per maand bijdraagt in de kosten van de huurwoning (de totale kosten van huur, gas, water en elektriciteit zijn € 2.005). Er is volgens de man geen aanleiding of (rechts)grond om van de overeengekomen kostenverdeling af te wijken.

3.13.

De rechtbank kan geen verstaansbepaling opnemen als partijen het hierover niet eens zijn. Zij kan immers in zoverre niet vaststellen dat de man iets doet wat hij feitelijk niet doet. Omdat de man het niet eens is met het verzoek van de vrouw, wijst de rechtbank dit verzoek van de vrouw af. De vrouw heeft echter meer financiële verzoeken gedaan.

3.14.

De vrouw verzoekt te bepalen dat de man zal bijdragen:

  1. in de kosten van verzorging en opvoeding van de drie kinderen van partijen met
    € 203 per kind per maand, bij vooruitbetaling per maand aan haar te voldoen;

  2. in de kosten van haar levensonderhoud:

  • met een bedrag van € 1.900 bruto per maand als de man alle woonlasten voor zijn rekening neemt en met een bedrag van € 200 per kind per maand bijdraagt in de lasten van de kinderen;

  • dan wel met een bedrag van € 2.500 bruto per maand voor het geval de man enkel een bijdrage voor [de minderjarige 3] betaalt;

  • dan wel een bedrag van € 3.200 bruto per maand voor het geval de vrouw zelf haar aandeel in de huur moet betalen.

3.15.

De man verzoekt voor het geval de minderjarige [de minderjarige 3] in overwegende mate bij hem verblijft, de bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige 3] te bepalen op € 183 per maand. Hij is van mening dat de vrouw in de verzoeken ten aanzien van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat het verzoek tot zover moet worden afgewezen, omdat zij meerderjarig zijn en de vrouw geen rechthebbende is.

3.16.

De rechtbank oordeelt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank uitdrukkelijk aan (de advocaat van) de man gevraagd of hij ook wenst vast te houden aan de financiële afspraak tussen partijen als de overeengekomen zorgregeling wordt gewijzigd. Namens de man is bevestigd dat hij ook dan primair vasthoudt aan deze financiële afspraak, inhoudende dat hij de lasten van de echtelijke woning draagt en de lasten van de huurwoning voldoet, waarbij de vrouw € 1.000 per maand bijdraagt in de lasten van de huurwoning.

3.17.

De vrouw heeft verklaard dat ze weliswaar met deze financiële afspraak heeft ingestemd, maar dat zij beperkt inzicht heeft en had in de financiën van partijen en zich bij het maken van de financiële afspraak niet heeft gerealiseerd welke extra kosten er voor haar bij zouden komen. Dit betreft niet-woongerelateerde kosten van de vrouw die eerder door de man werden betaald, zoals haar zorgpremie, benzinekosten en telefoonkosten. In haar beleving is dit niet uitdrukkelijk besproken. Volgens de man is dit wel aan de orde geweest, maar is het ook vanzelfsprekend dat hij die kosten niet langer voor de vrouw betaalt.

3.18.

Dit laatste (de vanzelfsprekendheid) volgt de rechtbank niet zonder meer. Partijen zijn immers nog niet gescheiden en op grond van de wet dienen ze elkaar daarom nog het nodige te verschaffen 2. Dit kan door rechtstreeks kosten te vergoeden of door een bijdrage in het levensonderhoud aan de ander te betalen waaruit de ander dan de eigen kosten moet voldoen. Dat maakt dat voor zover de man meent dat de vrouw zonder een bijdrage van zijn kant (behalve de helft van de lasten van de huurwoning) al haar eigen kosten moet dragen, in elk geval verwacht mag worden dat hierover uitdrukkelijk is gesproken. Dat kan de rechtbank op basis van de thans voorhanden informatie niet vaststellen.

3.19.

Daarnaast wijzigt de situatie met de beslissing dat de man het uitsluitende gebruik van de echtelijke woning krijgt toegewezen en niet langer sprake zal zijn van birdnesting. Voor die situatie kan in elk geval niet zonder meer gezegd worden dat partijen overeenstemming hebben over de bijdrage van de vrouw van € 1.000 per maand. Naar het oordeel van de rechtbank is de vrouw dan ook niet zonder meer gebonden aan deze financiële afspraak. Partijen raken vanaf dit moment meer ontvlecht doordat zij elk hun eigen woonplek hebben. Daarbij past wel dat de vrouw haar eigen gebruikslasten betaalt en de man zijn gebruikslasten. De vrouw is daarmee ook ontvankelijk in haar verzoek om een bijdrage van de man in haar lasten.

3.20.

Het uitgangspunt van de man is dat de financiële afspraak leidend blijft, ook in deze gewijzigde situatie. De rechtbank zal dat interpreteren als een aanbod van de man om € 1.005 netto per maand 3 te blijven voldoen in de (woon)lasten van de vrouw. De rechtbank merkt dit bedrag aan als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Dit brengt mee dat de vrouw hierover belasting moet betalen en dat de man de betalingen kan aftrekken voor de inkomstenbelasting. Dit belastingvoordeel kent de rechtbank aan de vrouw toe. Daarom bruteert de rechtbank voormeld netto bedrag tot € 1.602 bruto per maand 4.

3.21.

De vrouw verzoekt echter om een hogere bijdrage van de man. De rechtbank dient daarom te onderzoeken of de draagkracht van de man dit toelaat. Uit de berekening die de man heeft overgelegd volgt dat zijn draagkracht - op basis van de uitgangspunten die gelden voor partneralimentatie - lager is dan € 1.602 bruto per maand (ook als wordt gecorrigeerd voor de extra last van € 1.000 die hij al heeft meegenomen in de berekening). De vrouw heeft weliswaar een berekening overgelegd waaruit een hogere draagkracht van de man volgt, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft (de advocaat van) de vrouw geen, althans onvoldoende verweer gevoerd tegen de cijfers uit de winst- en verliesrekening 2023, die een lagere winst laten zien dan waarmee de vrouw heeft gerekend. Het is ook passend om in een voorlopige voorziening bij die cijfers aan te sluiten, omdat daarbij het uitgangspunt is dat zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met daadwerkelijke inkomsten en uitgaven, zowel aan de kant van de vrouw als van de man.

3.22.

Gelet op het karakter van voorlopige voorzieningen acht de rechtbank het aanbod van de man in het licht van zijn huidige draagkracht meer dan redelijk. De rechtbank zal daarbij aansluiten en ziet dus af van het maken van een draagkrachtberekening. Dat heeft er mede mee te maken dat het karakter van en de grondslag voor de bijdrage van de man nu anders is dan bij partneralimentatie.

3.23.

De rechtbank zal geen kinderalimentatie vaststellen. Voor [de minderjarige 1] kan dit niet, omdat zij meerderjarig is en al was op het moment dat de vrouw haar verzoek deed. In zoverre is de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek. [de minderjarige 2] is tijdens de procedure meerderjarig geworden, [de minderjarige 3] is nog minderjarig. Voor hen zou het in beginsel mogelijk zijn een bijdrage te bepalen.

3.24.

De rechtbank gaat ervan uit dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man zullen hebben. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat zij in die situatie - waarin haar zorgkosten enigszins beperkt zijn - behoefte heeft aan een bijdrage van de man. Andersom heeft de man zijn verzoek (enkel voor [de minderjarige 3] ) ook onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de vrouw een deel van de kosten van [de minderjarige 3] in natura zal voldoen, omdat zij ook regelmatig bij de vrouw zal verblijven. Uit de alimentatieberekening die de man heeft overgelegd volgt dat de vrouw een draagkracht van € 346 per maand heeft. Dat komt voor drie kinderen neer op € 115 per kind per maand. Omdat ook de vrouw kosten zal maken als [de minderjarige 3] bij haar is, heeft zij recht op een zorgkorting. De vrouw is uitgegaan van een zorgkorting van 25%. De rechtbank acht dit vooralsnog redelijk. In dat geval resteert (vrijwel) geen draagkracht meer bij de vrouw.

3.25.

Kortom: beide partijen hebben onvoldoende onderbouwd dat zij niet zelf hun aandeel in de kosten van de kinderen kunnen dragen en dat er bij de ander financiële ruimte over is. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de verzoeken over en weer af te wijzen.

4De beslissing

De rechtbank

4.1.

bepaalt dat de man met ingang van vandaag bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning in [adres] , met bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;

4.2.

bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van vandaag als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud moet betalen € 1.602 bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

4.3.

verstaat dat deze voorzieningen gelden voor de duur van het geding;

4.4.

verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek over een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;

4.5.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Heezemans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024.

3

De man heeft verklaard dat de huur € 1.600 is en de kosten van gas, water en elektriciteit € 410 per maand. De bijdrage van de vrouw is € 1.000 zodat de man € 1.010 per maand voor zijn rekening neemt.

4

Uitgaande van een fiscaal voordeel van 36,97%: 1.010 / (1 - 0,3697).



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733