Rechtbank Midden-Nederland 13-03-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:1692

Datum publicatie19-03-2024
ZaaknummerC/16/563874 / FA RK 23-1809
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Grievend gedrag ex-echtgenoot;
Familieprocesrecht; Gezag van gewijsde
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vrouw verzoekt nihilstelling van in 2019 opgelegde PAL ivm grievend gedrag. Rb: aan oordeel geen grievend gedrag in es uitspraak komt in dit geval geen gezag van gewijsde toe, want vrouw kan verzoek nu pas voldoende onderbouwen. Vrouw heeft voldoende onderbouwd dat zij door de man psychisch is mishandeld en dat zij daarvan ook nu nog last heeft, ook mentaal, nu man hierdoor nog steeds invloed op haar (dagelijkse) leven uit kan oefenen. Rb neemt in overwegingen stukken door die vrouw ter onderbouwing heeft overgelegd.

Volledige uitspraak


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht

locatie Utrecht

zaaknummer: C/16/563874 / FA RK 23-1809

Partneralimentatie

Beschikking van 13 maart 2024

in de zaak van:

[de vrouw] ,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. J.F.W. Veraar,

tegen

[de man] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. C.A.H. Boom.

1De procedure

1.1.

De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het verzoekschrift van de vrouw(met bijlagen), binnengekomen op 26 september 2023;

  • het verweerschrift van de man (met bijlagen), binnengekomen op 4 december 2023;

  • het F-formulier van de man (met bijlagen) van 2 februari 2024;

  • het bericht van de vrouw (met bijlagen) van 6 februari 2024.

1.2.

Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 16 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:

  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2Waar de procedure over gaat

2.1.

Partijen zijn op [2012] met elkaar getrouwd. Partijen waren toen 40 en 47 jaar oud. Zowel de man als de vrouw had een (destijds) minderjarige zoon. Met de beide jongens vormden partijen een samengesteld gezin.

2.2.

De rechtbank heeft op 15 maart 2019 bij voorlopige voorziening bepaald dat de vrouw aan de man met ingang van 4 december 2018 een bedrag van € 1.991,- bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen. De rechtbank heeft vervolgens op 20 mei 2019 de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft in diezelfde beschikking beslist dat de vrouw vanaf 11 september 2019 een bedrag van € 1.397,- bruto per maand aan partneralimentatie aan de man moet betalen.

2.3.

De vrouw wil dat de partneralimentatie wordt gewijzigd in die zin dat die op nihil wordt gesteld, vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift, dan wel de beschikkingsdatum. Primair doet zij een beroep op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Subsidiair beroept zij zich op het ontbreken dan wel de afgenomen behoeftigheid van de man. Meer subsidiair verzoekt zij om de duur van de partneralimentatie te limiteren of gefaseerd af te bouwen tot 2024 of een andere duur die de rechtbank geschikt acht.

2.4.

De man is het niet eens met het verzoek. Hij wil dat de verzoeken van de vrouw worden afgewezen.

3De beoordeling

3.1.

De rechtbank stelt de door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie op nihil, vanaf 1 januari 2024. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn.

Geen gezag van gewijsde

3.2.

De rechtbank is van oordeel dat aan het oordeel van de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking over het grievend gedrag geen gezag van gewijsde toekomt. Dat betekent dat de rechtbank nu opnieuw kan oordelen over het gestelde grievend gedrag. De rechtbank zal dit toelichten. Het oordeel van de rechter omtrent de vraag, of gedragingen van een alimentatiegerechtigde zodanig grievend zijn dat daardoor geen aanspraak meer bestaat op partneralimentatie, is een beslissing betreft die voorafgaat aan – en gebaseerd is op andersoortige omstandigheden dan – de in art. 1:401 BW bedoelde, en op de wettelijke maatstaven van behoefte en draagkracht gebaseerde, beslissing over de vraag of en tot welk bedrag alimentatie verschuldigd is. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat in het geval waarin de rechter reeds een oordeel heeft geveld over het (al dan niet grievende) gedrag van de alimentatiegerechtigde, en de vraag welke consequenties dat heeft voor de partneralimentatie, aan die beslissing in beginsel gezag van gewijsde toekomt (HR 17 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0356).

3.3.

Als gezegd, is de rechtbank hier dus van oordeel dat er geen gezag van gewijsde kan worden toegekend aan de beslissing van de echtscheidingsprocedure en wel om de volgende redenen. De vrouw kan haar verzoek nu in tegenstelling tot ten tijde van de echtscheiding pas voldoende onderbouwen. De vrouw heeft tijdens de zitting uitgelegd dat zij na de echtscheidingsprocedure zowel financieel als emotioneel op was. In de jaren daarna heeft zij geprobeerd te verwerken en onder ogen te zien wat haar is overkomen. Daarbij schaamde zij zich vooral voor wat er was gebeurd, en vond zij het moeilijk te erkennen en te accepteren dat zij, als hoog opgeleide vrouw met een goede baan, in deze situatie terecht was gekomen. Ze wilde daarom vooral verder met haar leven. Gaandeweg moest ze echter constateren dat dat makkelijker gezegd was dan gedaan. Ze heeft toen contact gezocht met de huisarts die haar heeft doorverwezen naar een therapeut. Vervolgens heeft zij de aanvraag bij het Schadefonds geweldsmisdrijven in gang gezet. Daarna is zij in maart 2023 begonnen met de aanschrijving in verband met deze procedure. Het heeft haar tijd en moed gekost om die stap te kunnen zetten, maar heeft dat wel gedaan, omdat zij tot op heden last heeft van wat er is gebeurd. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de vrouw matiging van de partneralimentatie verzoekt met ingang van de datum van het verzoekschrift, en niet met terugwerkende kracht.

Inhoudelijke beoordeling

Toetsingskader

3.4.

De rechter kan, buiten het geval van artikel 1:160 BW, een lopende alimentatieverplichting slechts doen eindigen wegens andere omstandigheden dan ontbrekende draagkracht of behoefte op de grond dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de gewezen echtgenoot nog langer een bijdrage in het levensonderhoud te verlangen. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie hier sprake is, om de volgende redenen.

Psychisch geweld

3.5.

De vrouw heeft in de eerste plaats voldoende onderbouwd dat zij slachtoffer is geweest van psychisch geweld. Vooropgesteld, de stellingen van partijen over de periode van het huwelijk en de breuk diametraal lopen uiteen. De vrouw stelt dat het gedrag van de man na twee jaar huwelijk, vanaf [2014] , tot aan het einde van de samenleving, op [2018] , werd gekenmerkt door structurele psychische en ook fysieke mishandeling door de man. De vrouw ging gebukt onder het onvoorspelbare gedrag van de man, alcoholmisbruik, woede-uitbarstingen, intimidaties, dreigementen en huiselijk geweld van de zijde van de man. Zij schetst in het verzoekschrift voorbeelden van intieme terreur. Zo stelt zij dat zij alleen naar een lunchafspraak met een collega mocht als zij haar locatie via haar telefoon met de man deelde. Ook mocht de vrouw van de man geen hoge hakken dragen. Daarnaast trok de man regelmatig ’s nachts de dekens van de vrouw af, en dwong hij haar om rechtop te zitten en lange gesprekken met haar te voeren. Ook op seksueel gebied heeft zij het vaak moeten ontgelden en de man heeft de vrouw eens een paar uur naakt in de achtertuin opgesloten.

3.6.

De man betwist de stellingen van de vrouw. Hij herkent zich in het geheel niet in het beeld dat de vrouw van de man schetst. Volgens hem is er sprake geweest van een tumultueuze relatie. Partijen hadden zo nu en dan een middernachtelijk gesprek omdat de vrouw dan een discussie wilde aangaan met de man. Als de man daarover dan wilde praten dan wilde de vrouw dat niet en zei dan te willen slapen. De man heeft weliswaar langdurige psychische problematiek, maar die heeft zich nimmer geuit in agressie. De stellingen van de vrouw over de huwelijksjaren moeten dan ook worden gezien in het licht van de wens van de vrouw om niet langer partneralimentatie aan de man te betalen.

3.7.

Voor veel van de door de vrouw gestelde gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in de echtelijke woning geldt dat het gaat om het woord van de één tegen het woord van de ander. Onderbouwing van de stellingen door de vrouw, net zo min als een onderbouwing van de betwisting door de man, kan worden gegeven. De rechtbank kan dan niet anders dan overwegen ‘dat zij er niet bij was, en dus niet kan vaststellen wat er is gebeurd’. Dat doet per definitie geen recht aan wat zich daadwerkelijk heeft afgespeeld. Als wat de vrouw stelt is gebeurd, is het voor de vrouw moeilijk te verteren dat erkenning daarvan uitblijft. Als wat de man stelt waar is, dan is het voor de man pijnlijk dat hij vals beschuldigd wordt en dat niet komt vast te staan dat wat de vrouw stelt onwaar is.

Dat gezegd hebbende, zijn er ook stellingen ingenomen die wel zijn onderbouwd en vervolgens gemotiveerd betwist door de man. De rechtbank zal die dan ook beoordelen.

3.8.

De rechtbank oordeelt over de periode tijdens en na het huwelijk als volgt. Hoewel de vrouw geen bewijs heeft geleverd dat alle door haar gestelde uitingen van geweld door de man jegens haar hebben plaatsgevonden, vindt de rechtbank dat zij voldoende heeft onderbouwd dat zij slachtoffer is geweest van psychisch geweld door de man. De rechtbank erkent dat de man blijkens de stukken weinig controle had over zijn gedrag en dat hij wellicht niet heeft overzien wat zijn uitingen bij haar teweeg brachten. Dat neemt echter niet weg dat de rechtbank van oordeel is dat de vrouw voldoende heeft onderbouwd dat het gedrag van de man naar haar toe pijnlijk, kwetsend en grievend is geweest. Het gedrag is ook verder gegaan en heeft langer voortgeduurd dan verwacht mag worden van partners die een scheiding moeten verwerken. De rechtbank licht het voorgaande toe.

3.9.

De rechtbank stelt allereerst vast dat de man, blijkens door hem overgelegde stukken, lijdt aan een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, een posttraumatische stressstoornis, een matige stoornis in alcoholgebruik en een ongespecificeerd probleem verband houdend met de sociale omgeving. In zijn verweerschrift beschrijft de man dat hij al sinds zijn jeugd therapieën volgt en dat hij een wankele geestelijke gezondheid heeft. Hij beschrijft dat hij in de relatie met de vrouw last kreeg van verlatingsangst en dat hij erg jaloers was.

3.10.

Voorts stelt de rechtbank vast dat de man in de laatste periode van het huwelijk voor zijn alcoholverslaving in behandeling was bij een kliniek genaamd [kliniek] . Dat wordt door de man niet betwist. De vrouw heeft een ongedateerd en ongetekend gespreksverslag van [kliniek] overgelegd waarin geen namen staan, volgens haar om redenen van privacy. De man betwist dat het overgelegde gespreksverslag van [kliniek] is en dat dat over hem gaat, maar heeft tijdens de zitting gezegd dat hij zich wel kan voorstellen dat het over hem gaat. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de man onvoldoende heeft weersproken dat wat er in het verslag staat over partijen gaat. In het verslag staat onder andere dat de man geagiteerd is en agressief geladen en dat hij zegt dat hij geen controle heeft over zijn emoties en gedrag, terwijl hij weet dat hij niet goed reageert. Dat is, aldus het verslag, niets nieuws, alleen de mate waarop het zich aandient is nieuw. Er is sprake van een toestandsbeeld waarin de man ontregelt als gevolg van abstinentie van de alcohol, waardoor slapeloosheidsklachten en daarmee emotieregulatieproblemen toenemen. In het verslag wordt vermeld dat het gezin overbelast is, en de man wordt dringend geadviseerd om afstand te houden van de vrouw en haar grenzen te respecteren.

3.11.

Ook staat vast dat in verband met de breuk, op of rond [kliniek] , hulpverlening betrokken is geweest. De vrouw heeft journaals uit die periode overgelegd van de huisarts en het buurtteam. Daaruit blijkt dat begin [kliniek] sprake was van een situatie waarvoor de crisisdienst is ingeschakeld. De vrouw heeft haar zoon en de zoon van de man toen naar de vader van haar zoon gebracht.

3.12.

Tussen partijen is verder niet in geschil dat de man de vrouw na het uiteengaan van partijen veel heeft geappt en dat hij het een en ander op Facebook heeft geplaatst. De vrouw heeft een proces-verbaal van aangifte overgelegd van 14 februari 2019. Daaruit blijkt dat de vrouw aangifte heeft gedaan van stalking tussen [kliniek] en 7 februari 2019. De vrouw heeft screenshots overgelegd van een aantal Facebook-posts van de man die openbaar toegankelijk zijn. De politie heeft na de aangifte met de man een zogenaamd stopgesprek gevoerd. Omdat de vrouw de man daarna heeft geblokkeerd weet zij niet of hij daarna nog geprobeerd heeft om contact met haar te zoeken. De man erkent dat hij de vrouw in die periode veel heeft geappt en dingen over haar heeft gepost op Facebook. Hij kon moeilijk verkroppen dat de vrouw bij hem weg wilde gaan. Na het stopgesprek heeft de man de vrouw niet meer geappt. Over de posts op Facebook heeft de man tijdens de zitting verklaard dat hij het meeste heeft verwijderd, en dat hij nog zal verwijderen wat nog zichtbaar is.

De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat de posts die de vrouw heeft overgelegd kennelijk een selectie betreffen van wat de man heeft gepost. Het betreft voornamelijk berichten uit 2019, het jaar na de breuk tussen partijen, die getuigen van liefdesverdriet. Er zijn ook berichten waarin de naam van de moeder wordt genoemd en een bericht waarin de namen van familieleden worden genoemd, in negatieve zin. De vrouw heeft ook een post overgelegd die dateert van 21 november 2021, drie en een half jaar na de breuk. Het betreft een schets gemaakt door de man van een vrouw met blote borsten. Hij schrijft daar onder andere bij: ‘dit was het model waar ik mee getrouwd ben geweest. En dan het beeld dat ik had.’ De vrouw heeft tijdens de zitting verklaard dat zij door een collega, hoger in rang, werd geattendeerd op de post en dat dat voor haar vernederend was.

3.13.

De rechtbank stelt verder vast dat het leven van de man, in zijn eigen woorden, na de breuk ‘op zijn zachtst gezegd niet op orde was, en dat hij moeite had om zijn hoofd boven water te houden’. De man heeft na de scheiding een tijd lang bij [verblijfplaats] gewoond, een woonwerkgemeenschap waar mensen leven met als doel hen mogelijkheden te geven hun leven zinvol in te vullen en weer op weg te helpen uit een probleemsituatie. Daarna heeft de man een tijd lang onderdak gevonden bij de [naam] . Al tijdens zijn verblijf bij [verblijfplaats] is de man weer gestart met therapie bij Altrecht. De man heeft tijdens de zitting verklaard dat de breuk met de vrouw bij hem hard aankwam. De afgelopen jaren is hij bezig geweest met de verwerking daarvan.

3.14.

Ten slotte staat vast dat de vrouw in 2022 een uitkering van het Schadefonds geweldsmisdrijven heeft ontvangen, omdat zij door het schadefonds als slachtoffer van huiselijk geweld is erkend. De vrouw heeft tijdens de zitting toegelicht dat aan het toekennen van de uitkering een uitgebreid proces vooraf is gegaan. Zij heeft veel stukken moeten overleggen en heeft een gesprek van twee uur gevoerd. Na ongeveer een half jaar heeft zij de beslissing ontvangen. De man vindt dat de uitkering in deze procedure geen rol kan spelen, omdat de man niet is gehoord in deze procedure en de vrouw in deze procedure alleen maar aannemelijk heeft hoeven maken dat zij slachtoffer is geweest. Het schadefonds doet immers niet aan waarheidsvinding. Met de man is de rechtbank van oordeel dat met de toekenning van de uitkering door het schadefonds niet is komen vast te staan dat het door de vrouw gestelde huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. De rechtbank is wel van oordeel dat de uitkering kan dienen als aanvullende onderbouwing van de stellingen daarover van de vrouw.

Impact van het geweld

3.15.

Ten tweede is de rechtbank van oordeel dat de vrouw, gelet op wat zij heeft overgelegd en heeft verklaard tijdens de zitting, voldoende heeft onderbouwd dat zij ook nu nog psychisch en emotioneel lijdt onder het grievend gedrag van de man.

3.16.

In tegenstelling tot de man is de rechtbank van oordeel dat de brief van de psycholoog van 26 juni 2023, die de vrouw heeft overgelegd, wel kan dienen als onderbouwing van haar stelling dat zij nog veel last heeft van wat er is gebeurd. Dat de vrouw hulp heeft gezocht in het licht van deze procedure acht de rechtbank, ook in het licht van de beschreven intensieve behandeling, niet aannemelijk. Ook deelt de rechtbank het standpunt van de man niet dat de psycholoog ‘slechts’ de hulpvraag van de vrouw kan noemen. Uit die brief blijkt dat de vrouw vanaf 30 maart 2023 bij de betreffende psycholoog in behandeling is. Uit de intakegesprekken is gebleken dat er volgens de DSM-5 sprake is van de classificatie posttraumatische stressstoornis als gevolg van de psychisch en fysiek gewelddadige relatie met haar ex-partner. De psycholoog beschrijft dat de vrouw last heeft van angsten voor de man, waarbij zij plekken vermijdt waar ze hem kan tegenkomen Ze heeft last van herbelevingen en nachtmerries, en ze is alert en op haar hoede. Ze durft bijvoorbeeld op straat geen koptelefoon op uit angst dat ze signalen van onveiligheid mist. Mannen die op haar ex-partner lijken triggeren deze klachten. Met behulp van EMDR zijn de herbelevingen en nachtmerries teruggedrongen. De volgende stap is confrontatie met plekken en dingen die de vrouw associeert met de man.

Verband met de alimentatieverplichting

3.17.

Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de vrouw voldoende heeft uitgelegd wat het met haar doet dat zij nog jaren vastzit aan een substantiële maandelijkse betaling aan de man. Het voelt voor haar wrang dat de man, die hoog opgeleid is, voor het huwelijk al vele jaren in de bijstand zat en dat de partneralimentatie die zij betaalt netto ongeveer gelijk is aan de bijstandsnorm. Zij heeft dus het gevoel dat zij de bijstand van de man betaalt. Maar ook los van de financiën ervaart zij de partneralimentatie mentaal als een last. Zij ervaart het als het instrument dat de man heeft om nog steeds invloed op haar (dagelijkse) leven uit te oefenen. Tijdens de zitting heeft zij verteld dat het voor haar voelt als een denkbeeldig elastiekje waarmee de man zich toch met haar verbonden houdt. Zij voelt veel spanning bij het maandelijkse moment waarop de betaling moet worden gedaan. Maar ook in bredere zin voelt zij de invloed die de man via de partneralimentatie op haar leven houdt. Zij heeft bijvoorbeeld behoefte om na te denken over een andere invulling van haar werk, qua soort werk of werkuren, ook gelet op haar leeftijd. Bij een voortdurende betalingsverplichting zal daar echter de komende jaren, totdat de duur van de partneralimentatie van rechtswege eindigt in mei 2031, geen ruimte voor zijn. Zij voelt zich dus door de man belemmerd om vooruit te kijken. Dat, terwijl zij juist niet langer slachtoffer wil blijven van wat er in het verleden is gebeurd, maar wil kunnen werken aan haar verwerking en aan haar eigen toekomst, waarbij zij op alle vlakken losgekomen is van de man.

3.18.

Daarbij vindt de rechtbank relevant dat de man naar het oordeel van de rechtbank ook in het hier en nu, een aantal jaren na de echtscheiding, weinig blijk geeft van inzicht in de impact van zijn gedrag op de vrouw. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het verdriet dat hij heeft gehad en wellicht nog steeds heeft, benadrukt hij toch vooral hoe schadelijk de echtscheiding is geweest voor zijn kwetsbare psychische gesteldheid, en hoe moeilijk dat voor hem is. De rechtbank vindt het tekenend dat de man tijdens de zitting ogenschijnlijk nonchalant was over het feit dat een aantal van de Facebook-posts die voor de vrouw krenkend zijn, nog steeds niet zijn verwijderd. Daarmee geeft de man geen blijk van enige inleving in wat zijn gedrag met de vrouw heeft gedaan, laat staan erkenning daarvan.

De ingangsdatum

3.19.

De rechtbank hanteert als ingangsdatum 1 januari 2024. De rechtbank kiest die datum omdat de man tijdens de zitting heeft verklaard dat hij nog een bedrag van circa € 5000,- over heeft van een erfenis die hij heeft ontvangen. De rechtbank acht hem, gelet op de hoogte van de partneralimentatie, daarom in staat om de na 1 januari 2024 ontvangen partneralimentatie aan de vrouw terug te betalen, en vindt dat dat ook in redelijkheid van de man verwacht mag worden.

Uitvoerbaar bij voorraad

3.20.

De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De rechtbank neemt die beslissing omdat zij het belang van de vrouw bij een spoedige uitvoering van de beschikking zwaarder vindt wegen dan het belang van de man bij een schorsende werking van de beschikking. De man kan immers bijstand aanvragen.

De proceskosten

3.21.

De rechtbank beslist dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4De beslissing

De rechtbank:

4.1.

wijzigt de door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 20 mei 2019 , en bepaalt deze partneralimentatie vanaf 1 januari 2024 op nihil;

4.2.

verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

4.3.

beslist dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen.

Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. T. Dopheide, rechter, in samenwerking met M. Cheuk a Lam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Bijlage ***: ***



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733