Datum publicatie | 02-04-2024 |
Zaaknummer | C/01/390137 / HA ZA 23-109 |
Procedure | Bodemzaak |
Zittingsplaats | 's-Hertogenbosch |
Rechtsgebieden | Civiel recht |
Trefwoorden | Familievermogensrecht; Vernietiging 3:196 BW; Erfrecht |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
Man wenst vernietiging verdeling uit 2021. De erfenis van zijn vader is bij verdeling betrokken, terwijl er een uitsluitingsclausule in het testament opgenomen was. Man heeft destijds, ondanks verzoek, geen kopie testament overgelegd. Man stelt vernietiging ogv dwaling artikel 3:196 BW, want hij is benadeeld. Rb wijst af, omdat art. ziet op onjuiste voorstelling waarde, niet op onjuiste kwalificatie, terwijl van dat laatste bij de man sprake was. Ten overvloede ook te zijnen schade aanvaard artikel 3:196 lid 4 BW.
Volledige uitspraak
Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/390137 / HA ZA 23-109
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van:
[eiser] ,
te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.M. van der Pol te Oss,
tegen
[gedaagde] ,
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.L.A. Ruijs te Oss,
toevoeging: [toevoegingsnummer] .
Samenvatting
Partijen waren met elkaar gehuwd en zijn na een huwelijk van ongeveer 20 jaar van elkaar gescheiden. Vlak voordat de echtscheiding is uitgesproken, is de vader van de man overleden. De man had als een van de erfgenamen recht op een deel van de nalatenschap. Deze erfenis is betrokken bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen en toebedeeld aan de man. De man vordert nu vernietiging van deze verdeling, omdat hij zou hebben gedwaald als bedoeld in artikel 3:196 BW. De vader van de man had namelijk in zijn testament uitgesloten dat de erfenis in een huwelijksgemeenschap zou komen te vallen. De man is hierdoor benadeeld en vordert betaling van het aan hem toekomende restant.
De vrouw voert verweer en vordert, als de verdeling wegens dwaling zou worden vernietigd, een wijziging van de verdeling.
De rechtbank volgt de man niet in zijn betoog en wijst zijn vorderingen af. De tegenvordering van de vrouw hoeft daarom niet beoordeeld te worden.
1De procedure
De procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding van 6 februari 2023 met (9) producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens voorwaardelijke eis in reconventie met (4) producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties (10-12);
- de mondelinge behandeling van 14 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Vervolgens is vonnis bepaald.
2De feiten
Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd op
[datum] 2001 in [plaats] .
In het najaar van 2020 zijn partijen onder begeleiding van een mediator met elkaar in gesprek gegaan omdat hun huwelijk duurzaam ontwricht geraakt was.
De vader van de man, de heer [erflater] (hierna: erflater), is overleden op
[datum] 2021. De man is achtergelaten als één van de vijf enige erfgenamen.
Door erflater was beschikt over zijn nalatenschap bij testament van 15 februari 2010. Onder H. sub 1 van het testament is vermeld:
"Ik bepaal dat alles wat uit mijn nalatenschap wordt verkregen niet valt in enige gemeenschap van goederen ontstaan door huwelijk of geregistreerd partnerschap en ook niet onderworpen kan worden aan een verrekeningsbeding. Datzelfde geldt voor de opbrengsten van de verkrijging en voor alles wat voor de verkrijging en de opbrengsten in de plaats treedt."
Op 27 mei 2021 hebben partijen, onder leiding van de mediator, een echtscheidingsconvenant gesloten. Hierin is onder meer de “erfenis vader [eiser]” tegen een waarde van
€ 120.000,00 aan de man toebedeeld, evenals de “Mitsubishi / [kenteken]” tegen een waarde van € 12.500,00.
Bij het convenant is als (eerste) bijlage een 'Opstelling Vermogen & Verdeling' gevoegd waarin is vermeld: "Weergave overeenstemming: Partijen komen overeen dat de woning toekomt aan [gedaagde] (de vrouw) en de erfenis toekomt aan [eiser] (de man)" respectievelijk “Weergave overeenstemming: ieder behoud eigen auto”.
Partijen hebben op 8 juni 2021 gezamenlijk verzocht om de echtscheiding uit te spreken. Als peildatum voor zowel de omvang als de waardering van de huwelijksgoederengemeenschap hebben partijen 20 mei 2021 vastgesteld.
Bij beschikking van 23 juni 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Onderdeel van de echtscheidingsbeschikking zijn het echtscheidingsconvenant van 27 mei 2021 en een ouderschapsplan. De beschikking is ingeschreven in de registers op 28 juni 2021.
Bij notariële akte van verdeling en levering van 1 september 2021 is de echtelijke woning, conform het echtscheidingsconvenant, toebedeeld en geleverd aan de vrouw, uitgaande van een waarde van € 350.000,00. Aan de akte is een gewaarmerkt kopie van het echtscheidingsconvenant gehecht. Samen vormen de stukken uitdrukkelijk één geheel, waarbij is bepaald dat bij strijdigheid de tekst van het echtscheidingsconvenant leidend is. Onder M sub 4 van de verdelings- en leveringsakte is vastgelegd dat partijen afstand doen van het recht om op grond van enige bepaling van het Burgerlijk Wetboek ontbinding of vernietiging van de verdeling te vorderen, waaronder mede begrepen afstand van het recht op vernietiging wegens dwaling omtrent de waarde van de woning, aangezien ieder van de deelgenoten de verdeling te zijnen bate of schade aanvaardt.
3De vorderingen en het verweer
in conventie:
De man vordert dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-
het echtscheidingsconvenant, zoals gesloten tussen partijen op 27 mei 2021 en hetwelk onderdeel vormt van de echtscheidingsbeschikking van 23 juni 2021, wordt vernietigd op grond van dwaling, voor zover dit ziet op de verdeling van de huwelijksgemeenschap;
-
voor recht wordt verklaard dat beide partijen met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap recht hebben op een bedrag van € 109.021,00;
-
de vrouw wordt veroordeeld om aan de man te betalen het bedrag van € 66.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2022 tot de dag van algehele betaling;
-
de vrouw wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen een salaris advocaat.
De man legt hieraan het volgende ten grondslag.
De man is van mening dat hij heeft gedwaald bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant en beroept zich op artikel 3:196 BW. Hierin is bepaald dat moet worden aangenomen dat de man heeft gedwaald omtrent de waarde van één of meer van de goederen of schulden, indien hij voor meer dan 1/4e gedeelte is benadeeld. Bij de vaststelling van de huwelijksgemeenschap is ervan uitgegaan dat de erfenis van erflater onderdeel was van de huwelijksgemeenschap van partijen en dat die nalatenschap een waarde vertegenwoordigde van € 120.000,00. Daarnaast zijn twee auto's in de verdeling betrokken, namelijk een Fiat Punto die aan partijen gezamenlijk toebehoorde, en een Mitsubishi met kenteken [kenteken] . Laatstgenoemde auto was echter de voormalige auto van erflater en behoort dus alleen toe aan de man. Uit de passage zoals opgenomen onder H sub 1 van het testament van erflater blijkt dat erflater de bedoeling had dat de nalatenschap niet in het huwelijksvermogen van partijen zou vallen. Door de man had daarom niet € 42.771,00, maar € 109.021,00 moeten ontvangen. Er is door de man dus (afgerond) 61% (€ 66.250,00) niet ontvangen.
Kortom, de man heeft gedwaald omtrent de waarde van een te verdelen goed en hij is hierdoor voor meer dan 1/4e gedeelte benadeeld. Vanwege (de omvang van) die benadeling wordt vermoed dat de man heeft gedwaald. Gelet op de weigerachtige houding van de vrouw ziet de man zich genoodzaakt om de onderhavige procedure te starten. Om die reden vordert de man dat de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure.
De vrouw voert verweer.
De vrouw betwist dat de man heeft gedwaald over de waarde van een of meer goederen.
De stellingen van de man komen erop neer dat er is gedwaald over de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap, niet over de waarde van een goed. Het beroep van de man op artikel 3:196 BW gaat daarom niet op.
De mediator die partijen begeleidde, heeft de man gevraagd naar de nalatenschap van erflater en om het testament te overleggen, waarop de man heeft aangegeven dat dat niet zinvol zou zijn. De man was er namelijk van overtuigd dat er geen sprake zou zijn van een uitsluitingsclausule. Bij het indienen van het gezamenlijke verzoek tot echtscheiding was verder een advocaat betrokken en de akte van verdeling is gepasseerd door een notaris. Er waren dus meerdere professionals betrokken bij de verdeling.
Verder verwijst de vrouw naar artikel 10 van het echtscheidingsconvenant waarin partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend en hebben verklaard niets meer van elkaar te vorderen te hebben.
Al zou er sprake zijn van dwaling, dan voert de vrouw voorts aan dat sprake is van eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW. De man had als een van de erfgenamen eenvoudig onderzoek kunnen doen naar de inhoud van het testament. Dat hij dat niet (tijdig) heeft gedaan, komt voor zijn eigen rekening en risico.
Voor zover een beroep op eigen schuld niet mogelijk is, meent de vrouw dat een beroep op dwaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mogelijk is, omdat het aan de man zelf te wijten is dat deze situatie is ontstaan.
De vrouw betwist tot slot dat de man voor meer dan 1/4e deel is benadeeld, althans de vordering wordt onjuist berekend door de man.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie:
De vrouw vordert, voor zover er grond zou zijn voor vernietiging van de verdeling, de verdeling te wijzigen op grond van 3:198 BW in die zin dat de verdeling zal zijn zoals omschreven in het door haar in productie 4 overgelegde overzicht. Zo dient de woning dan gewaardeerd te worden op € 325.000,00 in plaats van € 350.000,00 en moet er rekening worden gehouden met het feit dat de vrouw buiten het convenant om al een bedrag van
€ 38.500,00 aan de man heeft betaald.
De man voert hiertegen het volgende verweer.
Het door de vrouw bij haar verweer overgelegde stuk van [A] Makelaars is geen taxatie van de woning, maar moet worden gezien als offerte voor de opdrachtovereenkomst. Aangenomen mag worden dat de waarde van de woning is gestegen tot (ruim) boven
€ 350.000,00. De vrouw heeft niet bewezen dat de waarde afwijkt van wat er in het echtscheidingsconvenant is vastgesteld. De betaling van € 38.500,00 die de vrouw buiten het convenant om aan de man heeft betaald, ziet grotendeels op nakoming van de op de vrouw rustende betalingsverplichting op grond van de verdeling. Voor dit deel (€ 33.552,00) dient de betaling dus niet in de verdeling te worden betrokken als een extra betaling. Het resterende bedrag van € 4.948,00 betreft een “correctie” om de nieuwe woning van de man in te richten. Indien de omvang en de waarde van de huwelijksgemeenschap opnieuw moet worden vastgesteld, dan moet ook de waarde van de inboedel worden vastgesteld en in de verdeling worden betrokken, aldus de man.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4De beoordeling
Vaststaat dat de huwelijksgoederengemeenschap van partijen is verdeeld zoals is vastgelegd in het echtscheidingsconvenant van 27 mei 2021, dat dit convenant onderdeel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van 23 juni 2021 en ook in gewaarmerkt kopie aan de notariële akte van verdeling en levering van 1 september 2021 is gehecht.
Vaststaat daarnaast dat een bedrag van € 120.000,00 en een Mitsubishi met kenteken [kenteken] met een waarde van € 12.500,00 uit de nalatenschap van erflater, de vader van de man, door partijen in de verdeling zijn betrokken.
De man stelt dat hij ná de totstandkoming van de verdeling heeft ontdekt dat deze goederen niet in de gemeenschap hadden mogen vallen volgens het testament van erflater en dus niet in de verdeling betrokken hadden moeten worden. De man vordert daarom vernietiging van de verdeling op grond van artikel 3:196 BW.
Onjuiste kwalificatie in plaats van onjuiste waarde
Volgens artikel 3:196 lid 1 BW is een verdeling vernietigbaar indien een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde is benadeeld.
De rechtbank overweegt dat met dwaling wordt bedoeld dat de deelgenoot een onjuiste voorstelling heeft gehad waar het gaat om de waarde van een goed of schuld. Te denken valt aan een vergissing in een taxatie. Een beroep op dwaling kan niet snel aangenomen worden als in een convenant een opsomming van alle bestanddelen van een huwelijksvermogen zijn opgenomen met vermelding van de waarde daarvan, tenzij er van een onjuiste waarde is uitgegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in het onderhavige geval geen sprake van dwaling omtrent de waarde van een goed. Beide partijen zijn steeds, en ook in deze procedure, uitgegaan van een waarde van € 120.000,00 respectievelijk € 12.500,00. Daarover bestaat geen discussie. De stellingen van de man zien op de omvang van de gemeenschap. Dat wat aan de man toekwam uit de nalatenschap van erflater is gekwalificeerd als gemeenschapsgoed, terwijl dat op basis van het testament niet had moeten gebeuren. De rechtbank kan de man wel volgen in zijn stelling dat hij is benadeeld, maar dat heeft niet te maken met de onjuiste waardering van een gemeenschapsgoed, maar met het feit dat het bedrag van € 120.000,00 en de auto ten onrechte zijn gekwalificeerd als gemeenschapsgoed en als bestanddeel van de gemeenschap in de verdeling zijn betrokken.
De stelling van de man dat er sprake zou zijn van dwaling, omdat partijen zijn uitgegaan van een waarde van € 120.000,00, terwijl dat € 0,00 had moeten zijn, gaat niet op. De man miskent daarmee dat de nalatenschap, juist volgens zijn eigen stellingen, die ook door het testament van erflater worden ondersteund, in het geheel niet op het lijstje van te verdelen goederen had moeten staan. Voor een geval als het onderhavige is artikel 3:196 BW naar het oordeel van de rechtbank niet bedoeld. Kortom, reeds om die reden mist de vordering van de man een grondslag en moet deze afgewezen worden.
Ten overvloede: te zijnen schade aanvaard
Met name ook vanwege het debat dat tussen partijen is gevoerd overweegt de rechtbank ten overvloede nog als volgt. Als (oftewel: in het hypothetische geval) er wel van uitgegaan zou moeten worden dat de man heeft gedwaald over de waarde van een goed en ook aangenomen zou worden dat de man hierdoor voor meer dan 1/4e is benadeeld, dan zou de vordering van de man alsnog zijn gestrand door het beroep van de vrouw op artikel 3:196 lid 4 BW.
Volgens artikel 3:196 lid 4 BW is een verdeling niet vernietigbaar indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard. Voor een geslaagd beroep op deze uitzondering dient, in dit geval de vrouw, omstandigheden te stellen waaruit volgt dat de man zijn recht op vernietiging wegens benadeling voor meer dan 1/4e deel heeft prijsgegeven, waarbij ook van belang is of de man zich bewust was van de werkelijke waarde van de te verdelen gemeenschap, althans wist in welke orde van grootte de benadeling lag. Als extra eis wordt wel gesteld dat de deelgenoot/benadeelde het risico op benadeling bewust heeft aanvaard. Van aanvaarding is sprake als de benadeelde deelgenoot (impliciet) geacht kan worden afstand van zijn recht op vernietiging te hebben gedaan, doordat hij kennis had of behoorde te hebben van de juiste waarde.
In dit kader overweegt de rechtbank - nogmaals: ten overvloede - dat de man wist of in ieder geval behoorde te weten dat er een uitsluitingsclausule in het testament van erflater was opgenomen en dat hetgeen hij als erfgenaam uit die nalatenschap verkreeg niet in de gemeenschap kwam te vallen en dus ook niet in de verdeling hoefde te worden betrokken. De man heeft namelijk verklaard dat hij wist dat erflater een testament had. De man heeft ook verklaard dat in het kader van de verdeling in ieder geval is gevraagd naar een “papiertje met betrekking tot de erfenis” dan wel “een papiertje waarop stond dat de vrouw er geen recht op had”. Er kan in het algemeen van uitgegaan worden dat men dan in ieder geval (ook) aan een testament denkt, zeker als men - zoals de man - bekend is met het feit dat de erflater een testament had. Daar komt bij dat de man, samen met zijn stiefzus, door de overige (3) erfgenamen gevolmachtigd was om hen te vertegenwoordigen bij het beheer over en de vereffening van de nalatenschap van erflater. De man heeft verklaard dat hij de nalatenschap ook inderdaad (mede) heeft afgewikkeld, dat dit “volgens het testament” is gebeurd, en dat hij in het kader van de afwikkeling een notaris heeft bezocht. Onder deze omstandigheden had de man tenminste behoorde te weten dat de uitsluitingsclausule er was. Dit alles maakt dat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast is komen te staan dat de man de toedeling te zijnen (bate of) schade heeft aanvaard.
Conclusie
Bij gebrek aan een deugdelijke grondslag zal de vordering van de man worden afgewezen.
De overige stellingen van partijen behoeven verder geen bespreking, omdat deze niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
Omdat de vordering van de man wordt afgewezen, is de voorwaarde die de vrouw aan haar tegenvordering (in voorwaardelijke reconventie) had verbonden niet vervuld, zodat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling hiervan.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om een uitzondering te maken op dit uitgangspunt.
5De beslissing
De rechtbank,
wijst de vorderingen van de man af;
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Boer en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.
© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733