Rechtbank Rotterdam 13-03-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:2127

Datum publicatie02-04-2024
ZaaknummerC/10/674587 / KG ZA 24-165
ProcedureKort geding
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Huurwoning;
Familieprocesrecht; Waarheidsvinding in het familierecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vrouw heeft ten onrechte niets opgemerkt over ernstige gezondheidssituatie van zoon van partijen en evenmin over afspraken bij Veilig Thuis ná afloop huisverbod van man. Dit betreft schending waarheidsplicht art. 21 Rv Deze schending weegt mee bij beoordeling, in het bijzonder bij het toetsen van de aannemelijkheid van de stellingen van de vrouw. Mede in het licht van de waarheidsschending door de vrouw is onvoldoende aanleiding om (alleen) haar lezing van de feiten te volgen. Gebruiksrecht woning afgewezen.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/674587 / KG ZA 24-165

Vonnis in kort geding van 13 maart 2024

in de zaak van

[vrouw1] ,

woonplaats: [woonplaats1] ,

eiseres,

advocaat mr. J.J.A. Bosch te Rotterdam,

tegen

[man1] ,

woonplaats: [woonplaats1] ,

gedaagde,

advocaat mr. D.S. Harhangi-Asarfi te Rotterdam.

De partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 29 februari 2024, met bijlagen B tot en met E;

  • de bijlagen F en G van de vrouw;

  • het antwoord;

  • de bijlagen 1 tot en met 3 van de man;

  • de eerste mondelinge behandeling op 4 maart 2024;

  • de tweede mondelinge behandeling op 11 maart 2024.

1.2.

Na de tweede mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw nog een brief gestuurd naar de voorzieningenrechter. Die brief heeft de voorzieningenrechter, op grond van artikel 12.5 van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken, niet gelezen, omdat niet is gebleken dat deze met instemming van de advocaat van de man is verstuurd.

2 De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?

2.1.

De vrouw en de man zijn getrouwd. Zij wonen samen met hun minderjarige zoon en dochter en met de minderjarige dochter van de man in een door hen beiden gehuurde woning. De vrouw is een echtscheidingsprocedure gestart. De vrouw wil voor de duur van die echtscheidingsprocedure – met uitsluiting van de man – met haar twee kinderen in de woning verblijven. De man heeft naar aanleiding van een geweldsincident tegenover de vrouw een huisverbod gehad, welk huisverbod op 5 maart 2024 is afgelopen. De vrouw eist in deze zaak dat de huur voor de woning aan haar en haar twee kinderen wordt toegewezen, dat de zorg voor haar twee kinderen aan haar wordt toegewezen en dat de man op straffe van een dwangsom wordt gelast om de woning niet meer te betreden en de zorg voor zijn dochter van de vrouw over te nemen. De man is het hier niet mee eens. Hij vindt dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft en vindt relevant dat de zoon van de partijen ernstig ziek is en dat partijen bij Veilig Thuis afspraken hebben gemaakt voor de periode na het aflopen van het huisverbod. De voorzieningenrechter wijst de eisen van de vrouw af. Dit wordt hierna uitgelegd.

De eerste eis van de vrouw is declaratoir

2.2.

De eerste eis van de vrouw kan alleen al vanwege de manier waarop die eis is geformuleerd niet worden toegewezen in een kort geding. Die eis van de vrouw komt er namelijk in feite op neer dat het huurrecht van de, nu nog gezamenlijke, woning onvoorwaardelijk en voor altijd aan de vrouw wordt toegewezen. Toewijzing daarvan verhoudt zich niet met het voorlopige karakter dat een beslissing in een kort geding moet hebben. Voor een beslissing zoals de vrouw die wenst, is een bodemprocedure de aangewezen weg. Daarin kan iedere medehuurder namelijk eisen dat de rechter, op grond van artikel 7:267 lid 7 BW, bepaalt dat één of meer medehuurder(s) de huur van een woning niet langer voortzet(ten). In een kort geding kan, als het mindere van wat de vrouw heeft geëist, de man wel worden veroordeeld om de woning voorlopig te verlaten, totdat in een bodemprocedure is beslist wie van de partijen de huur van de woning mag voortzetten. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat voor toewijzing van dat mindere op dit moment onvoldoende aanleiding bestaat.

Het is niet aannemelijk geworden dat sprake is van een situatie die nu ingrijpen vereist

2.3.

In de eerste plaats is relevant dat de vrouw in de dagvaarding ten onrechte niets heeft opgemerkt over de ernstige gezondheidssituatie van de zoon van partijen en over de uitgebreide afspraken die de partijen bij Veilig Thuis hebben gemaakt voor de terugkeer van de man in de woning ná afloop van het huisverbod van de man. Deze feiten zijn van groot belang voor de beslissing die de voorzieningenrechter in deze zaak moet nemen. De vrouw had deze feiten in de dagvaarding moeten vermelden. Zelfs als de vrouw de afspraken die bij Veilig Thuis zijn gemaakt maar voor de helft heeft begrepen, zoals zij stelt maar wat mede gelet op de aanwezigheid van een tolk bij het maken van die afspraken niet erg aannemelijk is, had zij die afspraken en de ernstige gezondheidssituatie van de zoon moeten noemen. Door dit niet te doen, heeft de vrouw de waarheidsplicht van artikel 21 Rv ernstig geschonden. Deze schending weegt de voorzieningenrechter mee bij de verdere beoordeling van deze zaak, in het bijzonder bij het toetsen van de aannemelijkheid van de stellingen van de vrouw.

2.4.

De man stelt dat de zoon van partijen ernstig ziek is (hij heeft een hersentumor en ondergaat chemotherapie) en vermoedelijk nog maar een aantal maanden te leven heeft. De vrouw erkent dit. Onder die omstandigheden moet, voor toewijzing van een of meer vorderingen van de vrouw, sprake zijn van een situatie die om onmiddellijk ingrijpen vraagt. Toewijzing van een of meer vorderingen leidt er immers toe dat de man èn uit de woning moet vertrekken èn veel minder contact met zijn ernstig zieke zoon kan hebben.

2.5.

Het is niet aannemelijk geworden dat van zo’n situatie sprake is. In deze zaak staat weliswaar vast dat de man de vrouw op 5 februari 2024 tweemaal heeft geslagen, maar voor dat incident heeft de man op 6 februari 2024 een huisverbod gekregen en partijen hebben vervolgens afspraken gemaakt over de manier waarop de man na het aflopen van dat huisverbod op 5 maart 2024 weer terug kon keren in de woning. De vrouw is akkoord gegaan met die afspraken en de man heeft zich – zo heeft de vrouw niet weersproken – aan die afspraken gehouden. De vrouw heeft niet kunnen uitleggen waarom zij eerst met die afspraken kon instemmen en waarom, terwijl de man zich aan die afspraken houdt, er een spoedeisend belang is om hem te veroordelen om de woning te verlaten en de zorg voor de kinderen (vrijwel exclusief) aan haar toe te wijzen. Dat zij niet wist dat zij een kort geding tegen de man kon starten, is, nog daargelaten dat zij niet eens stelt dat zij zich niet meer aan de gemaakte afspraken gebonden acht, in ieder geval onvoldoende om het beroep van de man op die afspraken niet te honoreren.

2.6.

Een spoedeisend belang kan ook niet worden afgeleid uit de stelling van de vrouw dat de man haar in de nacht van 10 op 11 maart 2024 heeft bedreigd. De man betwist dit namelijk en bovendien stelde de vrouw in eerste instantie dat de man “je bent een hoer, je bent een hoer, je bent de dochter van een hoer” naar haar heeft geroepen en dat zij daarna bibberend in bed heeft gelegen. Daaruit moet blijkbaar worden afgeleid dat de vrouw bang was en zich bedreigd voelde door de man, wat niet te rijmen valt met een andere stelling van de vrouw dat de man haar (slechts) heeft beledigd. De voorzieningenrechter weet simpelweg niet welke van de partijen zij moet geloven, ook niet voor wat betreft de stelling van de vrouw dat de man haar op enig moment vóór 5 februari 2024 in een kamer heeft opgesloten en haar telefoon heeft afgepakt. Mede in het licht van de waarheidsschending door de vrouw is er op dit moment in ieder geval onvoldoende aanleiding om (alleen) haar lezing van de feiten te volgen en de man als het ware te “verbannen” naar Centraal Onthaal.

2.7.

De stelling van de vrouw dat de man te agressief is en dat hij, met het oog op de veiligheid van de vrouw en de kinderen, niet langer met hen onder één dak kan verblijven is tot slot ook onvoldoende aannemelijk geworden. In de eerste plaats weegt ook hier de schending van de waarheidsplicht door de vrouw mee. Aan een briefje van de huisarts van de vrouw, dat zij als onderbouwing van haar stellingen in het geding heeft gebracht, hecht de voorzieningenrechter, mede gelet op de bij Veilig Thuis gemaakte uitgebreide afspraken, niet veel waarde. Het is een zeer kort briefje waarvan niet duidelijk is op welke informatie de huisarts de mededeling baseert dat “ er geen veilige en rustige thuissituatie [is] als de echtgenoot weer naar huis komt ”. De voorzieningenrechter gaat er bij gebrek aan nadere informatie van uit dat een en ander vooral is gebaseerd op de eigen verklaring van de vrouw tegenover haar huisarts en dat geen sprake is van een eigen vaststelling en beoordeling door de huisarts.

2.8.

Zelfs als de drie door de vrouw genoemde incidenten – waarvan de man er twee betwist – daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze – in het licht van de schending van de waarheidsplicht door de vrouw, de huidige ernstige gezondheidssituatie van de zoon van partijen én nakoming door de man van de door de partijen bij Veilig Thuis gemaakte afspraken – niet ernstig genoeg zijn om in te grijpen in de woonsituatie van partijen en de man te “verbannen” naar Centraal Onthaal.

De conclusie

2.9.

De conclusie uit alles wat hiervoor is overwogen is dat de eisen van de vrouw worden afgewezen.

Ten overvloede

2.10.

De afspraken die partijen aan het einde van de eerste mondelinge behandeling hebben gemaakt, lijken de voorzieningenrechter voldoende om hen in staat te stellen voorlopig op een rustige en veilige manier samen in de woning te verblijven en de man voldoende omgang met zijn minderjarige kinderen en in het bijzonder de ernstig zieke zoon te laten hebben. Niet aannemelijk is dat die afspraken niet werkbaar zijn, zodat de vrouw en de man in overweging wordt gegeven om zich voorlopig aan die afspraken te houden.

De partijen moeten hun eigen proceskosten betalen

2.11.

De proceskosten worden gecompenseerd, omdat de partijen met elkaar zijn getrouwd en deze zaak samenhangt met het echtscheidingsverzoek dat de vrouw heeft ingediend. Dit betekent dat de partijen hun eigen proceskosten moeten betalen.

3 De beslissing

De voorzieningenrechter:

3.1.

wijst de eisen af;

3.2.

compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt.

Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.

3349 / 2009



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733