Rechtbank Midden-Nederland 04-04-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:2036

Datum publicatie18-04-2024
ZaaknummerC/16/551852 / FA RK 23-315
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie;
Kinderen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vader wil kinderrekening behouden in kader gelijkwaardig en volwaardig ouderschap. Rechtbank erkent gevoel man en ziet dat hij zoekt naar mogelijkheden om zijn vaderschap vorm te geven. Dat siert hem. Echter, de kinderrekening is niet de manier om vaderschap te versterken. Man zal dat op andere manier moeten doen en kan desgewenst kleren etc voor de kinderen blijven kopen uit zijn vrije ruimte. Dat moeder de verblijfsoverstijgende kosten betaalt doet daar niet aan af en dient zo te blijven. Vader moet moeder KAL betalen.

Volledige uitspraak


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht

locatie Utrecht

zaaknummer: C/16/551852 / FA RK 23-315

Kinder- en partneralimentatie en zorgregeling

Beschikking van 4 april 2024

in de zaak van:

[de man] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. M.H. van den Berg,

tegen

[de vrouw] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. A.T. Bakker.

1De procedure

1.1.

De rechtbank heeft bij beschikking van 24 juli 2023 de beslissing op de verzoeken uitgesteld tot 24 januari 2024 in afwachting van de rapportage en uitkomst van ouderschapsbemiddeling. Voor het procesverloop tot 24 juli 2023 verwijst de rechtbank naar die beschiking.

1.2.

De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:

  • de eindrapportage van [bemiddelingsburo] van 10 november 2023;

  • de brief van de Raad van 21 november 2023;

  • de brief van de man van 30 november 2023;

  • de brief van de vrouw van 30 november 2023;

  • het verweer, de aanvullende verzoeken en de spreekaantekeningen van de man van 31 januari 2024.

  • het verweerschrift en de spreekaantekeningen van de vrouw van 21 februari 2024.

1.3.

De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 26 februari 2024. Daarbij waren aanwezig: partijen met hun advocaten en de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Mr. Van den Berg heeft op de zitting pleitnotities overgelegd.

2Waar de procedure over gaat

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van
[echtscheidingsdatum] 2017 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 13 juli 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het ouderschapsplan en convenant van 28 juni 2017 maken onderdeel uit van deze beschikking.

2.2.

Zij hebben samen twee kinderen:

  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats] ;

  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2009 te [geboorteplaats] .

2.3.

In het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen:

  • dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;

  • een zorgregeling die neerkomt op een co-ouderschapsregeling en waarbij de vakanties- en feestdagen bij helfte zijn verdeeld;

  • een informatie- en consultatieregeling;

  • dat de man per 1 juli 2017 een kinderalimentatie van € 282,50 per kind per maand op de kinderrekening zal betalen, waarbij de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn begroot op € 1.112,- per maand.

2.4.

In het convenant zijn partijen overeengekomen dat de man met ingang van 1 juli 2017 een partneralimentatie aan de vrouw betaalt van € 101,- bruto per maand. Bij beschikking van 1 mei 2019 is deze partneralimentatie gewijzigd en bepaald op € 282,- bruto per maand.

2.5.

In de beschikking van 24 juli 2023 heeft de rechtbank beslist dat de man als voorlopige kinderalimentatie met ingang van 1 juli 2023 € 625,- per maand moet betalen aan de vrouw voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

2.6.

De man verzoekt de rechtbank – samengevat –:

  1. te bepalen dat de verplichting van de man een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te betalen ingaande 1 januari 2023 de partneralimentatie te matigen naar nihil;

  2. te bepalen dat ingaande 1 januari 2023 een bijdrage in de kosten van de kinderen op de kinderrekening moet storten van:

- primair: € 139,- per kind per maand;

- subsidiair: € 346,- per maand, ofwel € 173,- per kind per maand en de vrouw een bedrag ad € 288,- per maand ofwel € 144,- per kind per maand op de kinderrekening moet storten;

- meer subsidiair: € 152,- per kind per maand;

te bepalen dat de vrouw conform het bepaalde in artikel 4.2. van het ouderschapsplan ten minste één keer per drie maanden met de man in gesprek moet gaan over de kinderen, al dan niet in nabijheid van een onafhankelijke derde, zulks op straffe van een dwangsom;

te bepalen dat de vrouw de man moet informeren over belangrijke ontwikkelingen betreffende de kinderen dan wel andere zaken waarvan de andere ouder redelijkerwijs op de hoogte moet worden gesteld, zulks tenminste éénmaal per maand en bij spoedeisende zaken direct, en voorts aan de man afschrift moet geven van rapporten en andere belangrijke documenten van de kinderen alsook de man moet betrekken bij beslissingen de kinderen aangaande, zulks op straffe van een dwangsom;

te bepalen dat de in het door partijen ondertekende ouderschapsplan opgenomen regeling voor de meivakantie wordt gewijzigd aldus dat de kinderen in de week dat de vrouw jarig is bij de vrouw zijn en de andere week bij de man zijn, tenzij partijen anders bespreken;

te bepalen dat de vrouw zowel € 1.233,73 als € 300,- moet terugstorten op de kinderrekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer] binnen acht dagen na de te wijzen beschikking op straffe van een dwangsom;

primair: te bepalen dat de man bevoegd is het beheer over zowel de kinderrekening als de spaarrekening van de kinderen te voeren in die zin dat hij na betaling van de kinderalimentatie vervolgens de voorgeschoten terugboekt naar zijn eigen rekening (de nota en betaling door hemzelf toont hij dan aan de vrouw) en/of beslist dat bepaalde studie-uitgaven in de toekomst van de spaarrekening van de kinderen betaald mogen worden;

te bepalen dat de vrouw wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.

I. te bepalen dat de vrouw aan de man € 619,33 betreffende de door de man voor [minderjarige 2] betaalde verblijfsoverstijgende kosten moet (terug)betalen;

te bepalen dat de vrouw aan de man € 220,- betreffende de door de man betaalde schoolkosten voor beide kinderen moet betalen;

Voorwaardelijk, voor het geval de rechtbank zou beslissen dat de kinderrekening toch moet worden opgeheven:

- te bepalen dat de man alle verblijfsoverstijgende kosten voor [minderjarige 2] zal betalen en dat de vrouw kinderalimentatie aan de man moet betalen;

- te bepalen dat de vrouw haar medewerking aan moet verlenen dat de man de kinderbijslag van [minderjarige 2] kan aanvragen en uitbetaald kan krijgen, op straffe van een dwangsom, althans te bepalen dat deze beschikking in de plaats komt van de handtekening van de vrouw onder de aanvraag van de kinderbijslag voor [minderjarige 2] .

2.7.

De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man en verzoekt voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel de verzoeken van de man af te wijzen;

Bij wijze van zelfstandige tegenverzoeken verzoekt de vrouw:

II. te bepalen dat de man een bijdrage dient te voldoen aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met een bedrag van € 884,- per maand;

III. te bepalen dat de man dit bedrag aan de vrouw voldoet, waarbij de vrouw alle verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen voldoet;

IV. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.

3De beoordeling

De beslissing

3.1.

De rechtbank beslist dat:

  • de vrouw de man tenminste éénmaal per maand moet informeren over belangrijke ontwikkelingen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , en bij spoedeisende zaken direct, dat de vrouw de man een afschrift moet geven van rapporten en andere belangrijke documenten van de kinderen en de man moet betrekken bij beslissingen over de kinderen;

  • de kinderen in de meivakantie in de week dat de vrouw jarig is bij de vrouw zijn en de andere week bij de man zijn, tenzij partijen anders overeenkomen;

  • de vrouw € 300,- moet terugstorten op de kinderrekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer] binnen acht dagen na de datum van deze beschikking, waarop zij in mindering mag brengen het bedrag waarvan zij aantoont dat zij van haar eigen bankrekening heeft betaald en waarvan vaststaat dat dit kosten van de kinderen zijn;

  • de man een kinderalimentatie van € 186,- per maand voor [minderjarige 2] en € 424,- per maand voor [minderjarige 1] aan de vrouw moet betalen, vanaf de datum van deze beschikking;

  • partijen ieder de eigen proceskosten moeten betalen.

De overige verzoeken van partijen worden afgewezen. Hierna legt de rechtbank deze beslissing uit.

Overleg

3.2.

De rechtbank wijst af het verzoek van de man (onder C.) te bepalen dat de vrouw conform het bepaalde in artikel 4.2. van het ouderschapsplan ten minste één keer per drie maanden met de man in gesprek moet gaan over de kinderen op straffe van een dwangsom. Hierna legt de rechtbank deze beslissing uit.

Partijen hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en dat brengt met zich mee dat partijen met elkaar moeten overleggen over de kinderen. Bovendien hebben de partijen in artikel 4.2. van het ouderschapsplan afgesproken dat zij ten minste één keer per drie maanden met elkaar in overleg zullen gaan. Het is duidelijk dat partijen op dit moment niet constructief met elkaar kunnen overleggen. Daar hebben zij hulp bij nodig. Het is jammer dat partijen de ouderschapsbemiddeling bij [bemiddelingsburo] (via het Uniform Hulpaanbod) hebben gestopt omdat zij het niet eens waren over de kinderalimentatie. De rechtbank hoopt dat partijen de ouderschapsbemiddeling na deze beschikking zullen voortzetten in het belang van de kinderen. De rechtbank ziet het koppelen van een dwangsom aan het overleg tussen partijen niet als een oplossing en niet in het belang van de kinderen.

Informatie- en consultatieplicht

3.3.

De rechtbank wijst deels toe het verzoek van de man (onder D.) en beslist dat de vrouw de man tenminste éénmaal per maand moet informeren over belangrijke ontwikkelingen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , en bij spoedeisende zaken direct, dat de vrouw de man een afschrift moet geven van rapporten en andere belangrijke documenten van de kinderen en de man moet betrekken bij beslissingen over de kinderen. De verzochte dwangsom wordt afgewezen. Hierna legt de rechtbank deze beslissing uit.

De man kan de rechtbank vragen om een informatieregeling vast te leggen 1. De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de vrouw de man informeert over hen. De vrouw heeft de plicht om dit te doen. Daarbij komt dat, nu de man geen contact heeft met [minderjarige 1] , de rechtbank het belangrijk vindt dat de man via de vrouw op de hoogte blijft van hoe het met [minderjarige 1] gaat. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de informatie die de man vraagt, zodat de rechtbank het verzoek op dat punt toewijst. Aangezien partijen samen de beslissingen over de kinderen moeten nemen, moet de vrouw de man consulteren bij te nemen belangrijke beslissingen over de kinderen. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw zich aan de informatie- en consultatieplicht zal houden, zodat een dwangsom niet nodig is.

Aanpassing vakantieregeling

3.4.

De rechtbank wijst toe het verzoek van de man (onder E.) en bepaalt dat de in het door partijen ondertekende ouderschapsplan opgenomen regeling voor de meivakantie wordt gewijzigd aldus dat de kinderen in de week dat de vrouw jarig is bij de vrouw zijn en de andere week bij de man zijn, tenzij partijen anders bespreken. Dit omdat de vrouw geen verweer heeft gevoerd tegen dit verzoek.

De kinderrekening

3.5.

De rechtbank wijst af het verzoek van de man onder B. op het punt dat de kinderalimentatie op de kinderrekening moet worden gestort. Ook wijst de rechtbank af het verzoek van de man onder G. te bepalen dat de man bevoegd is tot het beheer van de kinderrekening en de uitgaven vanaf die rekening voor de kosten van de kinderen. Hierna legt de rechtbank deze beslissing uit.

De wet bepaalt in artikel 1:408, eerste lid, BW, dat kinderalimentatie wordt betaald aan de ouder die het kind opvoedt en verzorgt. Dat is de ouder bij wie het kind zijn/haar hoofdverblijf heeft. Ouders kunnen in onderling overleg afspreken dat de kinderalimentatie bijdrage op een kinderrekening wordt betaald, maar als één van beiden het daar niet (meer) mee eens is, dan kan dat niet worden afgedwongen. Een wettelijke basis daartoe ontbreekt.

Partijen hebben in het ouderschapsplan afgesproken dat de man de kinderalimentatie op de kinderrekening stort en partijen hebben afgesproken welke kosten vanaf de kinderrekening betaald mogen worden. De vrouw wil de kinderrekening niet langer meer gebruiken omdat die volgens haar leidt tot veel discussies, conflicten en stress. Zij stelt dat zij er tegenaan loopt dat de man een eigen invulling geeft aan de afspraken door zaken vanaf de kinderrekening te betalen en bedragen te sparen. Hierdoor kan de vrouw niet alle kosten van de kinderen betalen. Ook bemoeit de man zich met de uitgaven van de vrouw voor de kinderen. De vrouw wil voortaan de kinderalimentatie voor de kinderen van de man ontvangen en de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen daarmee betalen. De man betwist dat de kinderrekening al lange tijd niet goed werkt. Hij stelt dat die in de afgelopen jaren, tot vorig jaar, juist uitstekend heeft gewerkt en dat beide ouders in staat waren de benodigde uitgaven voor de kinderen te doen.

3.6.

De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat de kinderrekening niet, of in ieder geval niet meer naar tevredenheid van beide ouders werkt. Dat blijkt niet alleen uit alles wat daarover in deze procedure is gesteld en onderbouwd, maar ook uit de stukken en stellingen van partijen en drie eerdere procedures tussen partijen in 2018 en 2019 2. Dat leidt ertoe dat de rechtbank terugvalt op de ‘gewone’ wettelijke systematiek van kinderalimentatie, die hierboven is beschreven. De man heeft de rechtbank met klem verzocht om dat niet te doen. Voor hem is er zonder kinderrekening geen sprake meer van volwaardig ouderschap. De man voelt zich al een minderwaardige ouder, zeker voor [minderjarige 1] , die hij verschrikkelijk mist, en dat gemis valt hem zwaar. Hij vindt het leuk maar ook belangrijk om met [minderjarige 2] kleren te kunnen kopen als hij ziet dat [minderjarige 2] die nodig heeft. Dat zijn betekenisvolle activiteiten voor hem als vader.

3.7.

De rechtbank erkent het gevoel van de man en ziet dat hij zoekt naar mogelijkheden om zijn vaderschap vorm te geven. Dat siert de man. Echter, de kinderrekening is niet de manier om dat vaderschap te versterken. De man zal dat op een andere manier moeten doen. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de draagkrachtberekening die volgt blijkt dat de man voldoende vrije draagkrachtruimte heeft om, als hij dat wil, voor [minderjarige 2] (en [minderjarige 1] ) bijvoorbeeld kleding te kopen als hij dat graag wil blijven doen. Het feit dat de moeder de verblijfsoverstijgende kosten betaalt doet daar niet aan af.

3.8.

De rechtbank wijst het verzoek van de man onder F. deels toe en bepaalt dat de vrouw het bedrag van € 300,- moet terugstorten op de kinderrekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer] binnen acht dagen na de te wijzen beschikking, waarop zij in mindering mag brengen het bedrag waarvan zij aantoont dat zij van haar eigen bankrekening heeft betaald en waarvan vaststaat dat dit kosten van de kinderen zijn. Het verzoek wordt voor het overige afgewezen. Hierna legt de rechtbank deze beslissing uit.

In het kort geding vonnis van deze rechtbank van 12 december 2018 is als volg beslist: “veroordeelt de vrouw om binnen 10 dagen na dit vonnis het door haar van de kinderrekening naar haar eigen rekening overgeboekte bedrag van in totaal € 1.233,73 terug te storten op de kinderrekening, waarop zij in mindering mag brengen het bedrag waarvan zij aantoont dat zij van haar eigen bankrekening heeft betaald en waarvan vaststaat dat dit kosten van de kinderen zijn zoals vermeld op de in 5.2. van dit vonnis bedoelde lijst;”. Nu over het bedrag van € 1.233,73 van het verzoek al eerder een beslissing is gegeven, wijst de rechtbank het verzoek van de man hierover af.

Volgens de man heeft de vrouw op 16 februari 2022 € 300,- vanaf de kinderrekening naar haar eigen bankrekening overgemaakt onder de vermelding ‘alimentatie’. De man vindt dat de vrouw dit bedrag moet terugstorten omdat zij op verzoek van de man niet heeft aangetoond dat zij dit bedrag heeft besteed aan de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen. De vrouw stelt dat zij het bedrag heeft besteed aan de kosten van de kinderen. Ook voor dit bedrag geldt dat de vrouw is gebonden aan de afspraken tussen partijen over de kinderrekening. Daaruit vloeit voort dat de vrouw geen bedragen aan de rekening mag onttrekken anders dan ter dekking van de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen.

De rechtbank verwacht van de vrouw dat zij de beslissingen nakomt. De rechtbank ziet geen reden om hier een dwangsom aan te verbinden.

De kinderalimentatie

3.9.

Kinderalimentatie gaat voor op partneralimentatie. 3 De rechtbank bepaalt daarom eerst de hoogte van de kinderalimentatie, om daarna te beoordelen in hoeverre er nog ruimte is voor partneralimentatie.

3.10.

De rechtbank beslist dat de man een kinderalimentatie van € 186,- per maand voor [minderjarige 2] en € 424,- per maand voor [minderjarige 1] aan de vrouw moet betalen, vanaf de datum van deze beschikking. Wat partijen meer of anders hebben verzocht over de kinderalimentatie wordt afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.

De reden voor de wijziging

3.11.

De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. 4 Daarvan is hier sprake. De man stelt dat zijn inkomen en de verdiencapaciteit van de vrouw is gewijzigd en de vrouw stelt dat de zorgkosten van de man voor [minderjarige 1] is gewijzigd.

De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat de behoefte van de kinderen bij aanvang af aan onjuist is berekend. Onder 3.13. gaat de rechtbank hier verder op in.

De ingangsdatum

3.12.

Voordat de rechtbank opnieuw kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de nieuwe kinderalimentatie gaat gelden. De rechtbank zal de datum van deze beschikking als ingangsdatum van de nieuwe kinderalimentatie hanteren, omdat partijen vanaf die datum geen gebruik meer zullen maken van de kinderrekening.

De behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]

3.13.

Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast op een bedrag van € 680,- per kind per maand. Hierna wordt dit uitgelegd.

Partijen zijn in het ouderschapsplan van 2017 een behoefte van € 1.112,- per maand overeengekomen. Dat is geïndexeerd naar 1 januari 2024 € 1.360,- per maand, omgerekend

€ 680,- per kind per maand. Partijen zijn destijds bij het bepalen van de behoefte uitgegaan van de wettelijke maatstaven. Daarom volgt de rechtbank de man niet in zijn stelling dat de behoefte moet worden verminderd met het bedrag aan kinderbijslag, omdat de kinderbijslag wordt gespaard of kan worden gespaard en niet wordt besteed aan de kosten van de kinderen.

Verder zal de rechtbank de behoefte niet op een andere wijze indexeren. De man stelt dat de kinderalimentatie moet worden geïndexeerd zoals partijen dat hebben afgesproken in artikel 6.2. van het ouderschapsplan. In dat artikel staat dat de kinderalimentatie wordt geïndexeerd met en op het moment van de salarisstijging van de man. De man heeft echter niet concreet gesteld wat de behoefte per 1 januari 2024 bedraagt op basis van deze afspraak. Hij heeft geen overzicht gegeven van de data van zijn salarisstijgingen en waar dat mogelijk afwijkt van de wettelijke indexering. Overigens kan wettelijke indexering van de kinderalimentatie niet worden uitgesloten.

De draagkracht van de ouders

3.14.

Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kinderen voorzien. 5

3.15.

Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.

3.16.

Bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 2.065,- per maand in 2024 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2024 is dat een bedrag van € 1.270,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)].

De draagkracht van de man

3.17.

De draagkracht van de man berekent de rechtbank op € 1.317,- per maand. 6 De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.

3.18.

Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de salarisspecificatie over de eerste vier weken van januari 2024, waarop een salaris van € 6.011,10 per vier weken is vermeld, te vermeerderen met de vaste toeslag van € 115,- per vier weken en de vakantietoeslag van 8%. De rechtbank houdt rekening met een bonus van € 2.028,- bruto per jaar. Omdat de man geen stukken over een bonus over 2023 of 2024 heeft overgelegd, gaat de rechtbank uit van de targetbonus over 2022 van € 2.028,- die de man in periode 4 van 2023 heeft ontvangen. De man houdt in zijn berekening ook rekening met deze bonus. Het jaarinkomen van de man bedraagt dan € 88.038,- bruto per jaar. Hierbij is geen rekening gehouden met de bijtelling van de auto. Het bruto inkomen dient nog verminderd te worden met de pensioenpremie van € 227,56, de premie aanvulling WW/WGA van € 4,41, de aanvullende pensioenpremie van

€ 52,30 en de premie WGA hiaat van € 22,04 per vier weken. Het netto besteedbaar inkomen van de man is dan € 4.503,- per maand. Volgens de draagkrachtformule geldend in 2024 heeft de man een draagkracht van (70% [4.503 – (0,3 x 4.503 + 1.270)]=) € 1.317,- per maand.

De draagkracht van de vrouw

3.19.

De draagkracht van de vrouw berekent de rechtbank op € 797,- per maand. 7 De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.

3.20.

De rechtbank stelt het inkomen van de vrouw vast op € 1.741,- bruto per maand (exclusief het individueel keuze budget). Hierna legt de rechtbank dit uit. De vrouw verwijst voor haar inkomen naar haar jaaropgave over 2023 waaruit een inkomen van € 21.405,- bruto per jaar blijkt. Vervolgens stelt de vrouw dat zij een trede in haar salarisschaal erbij heeft gekregen en dat haar salaris met 3% is gestegen. De man betwist de door de vrouw gestelde percentage aan salarisstijging. Hij stelt met een verwijzing naar de CAO Sociaal Werk dat het salaris van de vrouw per 1 juli 2023 met 7% is verhoogd en per 1 januari 2024 met 4% is verhoogd. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de man had het op de weg van de vrouw gelegen om haar inkomen te onderbouwen. Dat heeft zij nagelaten. Zij heeft geen recente inkomensstukken of andere stukken overgelegd waaruit haar meest recente salaris blijkt. Daarom volgt de rechtbank de man in zijn stelling over de percentages van de salarisstijging. De man heeft echter niet gesteld van welk bedrag aan inkomen aan de zijde van de vrouw moet worden uitgegaan. Daarom zal de rechtbank het inkomen van de vrouw berekenen als volgt. Naast de door de man gestelde salarisstijging gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw nu een salaris ontvangt conform schaal 7, trede 2, omdat uit haar salarisspecificatie over mei 2023 blijkt dat zij toen een salaris conform schaal 7, trede 1, ontving. Verder gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw 20 uur per week werkt, zoals dat blijkt uit voornoemde salarisspecificatie. Blijkens de CAO Sociaal Werk bedraagt het salaris bij schaal 7, trede 2, € 3.134,- bruto per maand bij een 36-urige werkweek. Daarin is rekening gehouden met de salarisverhoging van 7% per 1 juli 2023 en 4% per 1 januari 2024. Omgerekend naar een 20-urige werkweek bedraagt het salaris van de vrouw (€ 3.134,- x 20/36 =) € 1.741,- bruto per maand (exclusief het individueel keuze budget).

3.21.

De rechtbank zal de draagkracht van de vrouw berekenen aan de hand van een verdiencapaciteit van € 2.786,- bruto per maand (exclusief het individueel keuze budget). Uitgelegd wordt waarom. In de beschikking van 1 mei 2019 is geoordeeld dat de vrouw in staat moet worden geacht om 32 uur per week te werken. De rechtbank is van oordeel dat dit nog steeds van de vrouw kan worden gevraagd. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat zij nu ziek is en niet kan werken, maar daarbij heeft zij niet onderbouwd dat zij volledig arbeidsongeschikt is en dat haar ziekte langdurig is. De enkele stelling van de vrouw dat zij zich al drie maanden ziek meldt bij haar werkgever en dat zij veel klachten en stress ervaart door deze procedure en de discussies met de man, is onvoldoende om aan te nemen dat zij langdurig niet in staat is om (meer) te werken. Als de vrouw 32 uur per week werkt, kan zij (€ 1.741,- x 32/20 =) € 2.786,- bruto per maand verdienen (exclusief het individueel keuze budget). Het voorgaande betekent dat de rechtbank voorbij gaat aan de stelling van de man dat de vrouw 40 uur kan werken.

3.22.

Voor de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw wordt uitgegaan van een inkomen van € 2.786,- bruto per maand, te vermeerderen met het individueel keuze budget en te verminderen met de premies. Het individueel keuzebudget bestaat uit de vakantietoeslag van 8% en eindejaarsuitkering van 8,3% van het salaris. Bij gebrek aan recente inkomensstukken van de vrouw heeft de rechtbank op basis van de salarisspecificatie van de vrouw over mei 2024 geschat dat de premie OP € 262,70 per maand en de premie aanvulling WW/WGA € 8,24 per maand bedraagt. Verder wordt aan de zijde van de vrouw rekening gehouden met het kindgebonden budget. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw is dan

€ 3.442,- per maand. Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 heeft de vrouw een draagkracht van (70% [3.442 – (0,3 x 3.442 + 1.270)]=) € 797,- per maand.

De verdeling van de kosten

3.23.

Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.

3.24.

De ouders hebben samen een draagkracht van (€ 1.317,- + € 797,- =) € 2.114,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn € 1.360,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (1.317 / 2.114 x 1.360 =) € 847,- per maand moet dragen en de vrouw een deel van (797 / 2.114 x 1.360 =) € 513,- per maand.

De zorgkorting

3.25.

De rechtbank gaat bij de berekening van de kinderalimentatie uit van het uitgangspunt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouw hun hoofdverblijfplaats hebben.

[minderjarige 2] verblijft volgens een co-ouderschapsregeling bij de man en ook op extra dagen. De man maakt op de dagen dat [minderjarige 2] bij hem verblijft kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de man verlagen met een percentage van de behoefte van [minderjarige 2] , dat is de ‘zorgkorting’. Bij een co-ouderschapsregeling past een zorgkorting van 35% van de behoefte van € 680,- per maand, dus € 238,- per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (424 -/- 238 =) € 186,- per maand voor [minderjarige 2] aan de vrouw moet betalen.

3.26.

Voor [minderjarige 1] moet de man € 424,- aan de vrouw betalen. [minderjarige 1] verblijft feitelijk al 4,5 jaar niet bij de man. De man maakt geen verblijfskosten voor [minderjarige 1] . Daarom wordt aan de bijdrage van de man voor [minderjarige 1] niet verlaagd met een zorgkorting. Daarmee volgt de rechtbank de man niet in zijn stelling dat de zorgkorting ondanks het ontbreken van contact moet worden toegepast.

De verblijfsoverstijgende kosten

3.27.

De rechtbank wijst af de verzoeken van de man te bepalen dat de vrouw aan de man moet betalen (onder I.) € 619,33 betreffende de door de man ten behoeve van [minderjarige 2] betaalde kosten en (onder J.) € 220,- betreffende de door de man betaalde schoolkosten voor beide kinderen. Hierna legt de rechtbank deze beslissing uit.

De man heeft uitgaven gedaan voor de kinderen zonder overleg met de vrouw. De man heeft kleding, pantserglas voor mobiel, tweedehands mobiele scherm en pennen gekocht voor [minderjarige 2] . Daarnaast heeft hij schoolkosten voor beide kinderen betaald. De vrouw betwist dat er een noodzaak was om deze uitgaven voor de kinderen (nu) te doen en dat de man deze uitgaven zonder overleg met haar heeft gedaan. Bovendien is in de beschikking van 24 juli 2023 een voorlopige kinderalimentatie vastgelegd. Dat betekent dat de man kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen en dat de vrouw de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen moet betalen.

3.28.

De rechtbank wijst af het verzoek van de man onder K. te bepalen dat de man alle verblijfsoverstijgende kosten voor [minderjarige 2] zal betalen en dat de vrouw een bijdrage voor [minderjarige 2] aan de man moet betalen en dat de vrouw haar medewerking moet verlenen zodat de man kinderbijslag kan aanvragen en ontvangen op straffe van een dwangsom. Hierna legt de rechtbank deze beslissing uit.

Ook voor dit verzoek geldt als reden voor de man dat toewijzing hem in staat stelt om een volwaardig ouder te zijn door de verblijfsoverstijgende kosten voor [minderjarige 2] te voldoen. Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat er ook hier geen aanleiding is om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt, dat kinderalimentatie wordt betaald aan de ouder waar het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechtbank vindt afwijking niet in het belang van de kinderen. Met de vrouw is zij van oordeel dat dan goed denkbaar is dat er ongelijkheid ontstaat tussen de twee kinderen. Partijen hebben immers over en weer gesteld dat zij een andere kijk hebben op de financiën voor de kinderen. Het zou concreet betekenen dat [minderjarige 1] iets van de moeder niet mag hebben en [minderjarige 2] van de vader wel, of andersom. Zeker gelet op de precaire verhoudingen binnen het gezin en het feit dat de man [minderjarige 1] al zo lang niet ziet, vindt zij dat geen wenselijke situatie.

3.29.

Het voorgaande betekent dus dat de man kinderalimentatie voor beide kinderen aan de vrouw betaalt en dat de vrouw daarmee de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen betaalt. De rechtbank ziet geen grondslag om dit op te nemen onder de beslissing (in het dictum) zoals de vrouw dat verzoek onder III. Daarom wijst de rechtbank dit verzoek af.

Partneralimentatie

3.30.

De rechtbank wijst af het verzoek van de man (onder A.) om de partneralimentatie per 1 januari 2023 te beëindigen of te matigen naar nihil. Hierna wordt deze beslissing uitgelegd.

3.31.

De partneralimentatie is op 1 juli 2023 geëindigd aangezien partijen deze einddatum in artikel 3.7. van het convenant zijn overeengekomen. De man verzoekt de partneralimentatie eerder, per 1 januari 2023, te beëindigen of te matigen naar nihil, omdat hij vindt dat in verband met het grievend gedrag door de vrouw van hem in redelijkheid niet langer kan worden verlangd dat hij partneralimentatie moet betalen.

3.32.

Op grond van artikel 1:157 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek eindigt het recht op partneralimentatie in beginsel na het verstrijken van een periode van twaalf jaar na de echtscheiding. De rechter kan een lopende alimentatieverplichting slechts doen eindigen wegens andere omstandigheden dan ontbrekende draagkracht of behoefte op de grond dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de gewezen echtgenoot nog langer een bijdrage in het levensonderhoud te verlangen.

3.33.

De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van zodanig grievend gedrag door de vrouw dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud verlangt van de man. De man stelt als onderbouwing dat de vrouw vanaf de echtscheiding heeft geprobeerd de man uit het leven kinderen te houden door zich niet aan de afspraken in het ouderschapsplan te houden, alleen beslissingen over de kinderen te nemen, het overleg met de man over de kinderen te weigeren en de man niet te informeren over belangrijke zaken in het leven van de kinderen. Zij heeft geprobeerd de kinderen van hem te ontnemen door de kinderen te beïnvloeden en negatief over de man te praten tegen de kinderen. Wat betreft [minderjarige 1] is dat gelukt aangezien [minderjarige 1] geen enkel contact met de man heeft. De vrouw betwist de stellingen van de man. Zij stelt dat partijen afspraken hebben gemaakt over de kinderen en daaruit blijkt dat de vrouw er niet op uit was om de kinderen bij de man weg te houden. [minderjarige 1] wil zelf niet meer naar de man. Zij is 17 jaar en heeft een eigen mening. De man heeft de hulpverlening voor de verbetering van de communicatie stopgezet, aldus de vrouw. De rechtbank is gelet op de stellingen en stukken van partijen van oordeel dat het duidelijk is dat de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt en dat er vele discussies zijn over de zorgregeling en de kosten van de kinderen. De rechtbank ziet het niet als zodanig grievend gedrag door de vrouw waardoor van de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden verlang dat hij partneralimentatie betaalt.

De man noemt ook nog het afnemen van lotsverbondenheid. Echter het afnemen van de lotsverbondenheid tussen ex-echtgenoten kan geen grond zijn voor beëindiging van de alimentatieverplichting, ook niet in samenhang met andere omstandigheden, aangezien de door het huwelijk in het leven geroepen lotsverbondenheid wel als een grondslag voor het ontstaan van de alimentatieverplichting kan worden beschouwd, maar het voortduren van die alimentatieverplichting niet op het voortduren van de lotsverbondenheid berust.

De uitvoerbaarheid bij voorraad

3.34.

De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.

Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

De kosten van deze procedure

3.35.

De rechtbank zal beslissen dat iedere ouder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van de ouders in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank vindt dat partijen ieder een aandeel hebben in de strijd die zij met elkaar voeren.

Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4De beslissing

De rechtbank:

4.1.

wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 6 juli 2017 en het ouderschapsplan van 28 juni 2017 wat betreft de informatie- en consultatieregeling, de regeling over de meivakantie en de kinderalimentatie als volgt;

4.2.

bepaalt dat de vrouw de man tenminste éénmaal per maand moet informeren over belangrijke ontwikkelingen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , en bij spoedeisende zaken direct, dat de vrouw de man een afschrift moet geven van rapporten en andere belangrijke documenten van de kinderen en de man moet betrekken bij beslissingen over de kinderen;

4.3.

bepaalt dat de kinderen in de meivakantie in de week dat de vrouw jarig is bij de vrouw zijn en de andere week bij de man zijn, tenzij partijen anders overeenkomen;

4.4.

bepaalt dat de vrouw € 300,- moet terugstorten op de kinderrekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer] binnen acht dagen na de datum van deze beschikking, waarop zij in mindering mag brengen het bedrag waarvan zij aantoont dat zij van haar eigen bankrekening heeft betaald en waarvan vaststaat dat dit kosten van de kinderen zijn;

4.5.

beslist dat de man vanaf de datum van deze beschikking een bedrag van € 186,- kind per maand voor [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2009 te [geboorteplaats] , en een bedrag van € 424,- per maand voor [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats] , moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding;

4.6.

beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;

4.7.

verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

4.8.

handhaaft de beschikking van deze rechtbank van 6 juli 2017 en het ouderschapsplan van 28 juni 2017 voor het overige;

4.9.

bepaalt dat de ouders hun eigen proceskosten betalen;

4.10.

wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.

Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. T. Dopheide, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. Ö. Duran, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Bijlage 1: draagkracht van de man.

Bijlage 2: draagkracht van de vrouw.

2

Zie het kort geding vonnis van deze rechtbank van 12 december 2018 en de beschikking van deze rechtbank van mei 2019. In de stukken wordt ook verwezen naar het vonnis van deze rechtbank van 26 juli 2019, maar van die procedure is alleen de dagvaarding overgelegd en niet het vonnis.

6

Bijlage 1: draagkracht van de man.

7

Bijlage 2: draagkracht van de vrouw.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733