Gerechtshof 's-Hertogenbosch 18-04-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1366

Datum publicatie01-05-2024
Zaaknummer200.324.659_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen;
Alimentatie; Afwijken wettelijke maatstaven; Grove miskenning wettelijke maatstaven;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Man was zich ervan bewust dat hij een hogere bijdrage overeenkwam dan hij volgens de wettelijke maatstaven verschuldigd was. Dus bewuste afwijking door partijen. Alimentatieafspraak niet gewijzigd; alimentatie kind blijft € 1.766 per maand.
De vrouw heeft nog een grief ingesteld tegen de overweging van de rechtbank dat sprake was van Parental Alienation. Zij heeft geen belang hierbij grieven. Deze overweging van de rechtbank heeft geen betrekking op een vaststelling van enig rechtsfeit en daarmee dus ook geen rechtsgevolg.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

zaaknummer : 200.324.659/01

zaaknummer rechtbank : C/02/369425 FA RK 20-1038

beschikking van de meervoudige kamer van 18 april 2024

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats],

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. D.J.D. Kentie te Breda,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats],

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. R.A. Korver te Amsterdam.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 22 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

De man is op 21 maart 2023 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 22 december 2022.

2.2.

De vrouw heeft op 15 mei 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3.

De man heeft op 26 juli 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3.1.

De advocaat van de vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen de randnummers 1 t/m 30 van het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, omdat in deze randnummers uitgebreid wordt gereageerd op het verweer van de vrouw in principaal hoger beroep.

Het hof is van oordeel dat de advocaat van de man hiermee aan zijn kant een extra schriftelijke ronde inlast waar niet om is verzocht en waarvoor het hof geen toestemming heeft gegeven. Het hof zal daarom geen kennis nemen van de randnummers 1 t/m 30 in het verweerschrift in incidenteel hoger beroep.

2.4.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 29 november 2023 met bijlagen, ingekomen op 29 november 2023;

- een journaalbericht van de zijde van de man van 4 december 2023 met bijlagen, ingekomen op 4 december 2023;

- een journaalbericht van de zijde van de man van 14 februari 2024 met bijlagen, ingekomen op 14 februari 2024;

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 23 februari 2024 met bijlagen, ingekomen op 23 februari 2024;

- een journaalbericht van de zijde van de man van 26 februari 2024 met bijlagen, ingekomen op 26 februari 2024.

2.4.1.

Op 4 maart 2024 is een journaalbericht met bijlagen ingekomen van de zijde van de man. Mr. Korver heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen deze stukken, nu deze stukken veel eerder ingediend hadden kunnen en moeten worden en hij onvoldoende tijd heeft gehad deze met zijn cliënte te bespreken.

Het hof heeft daarop beslist dat op die bijlagen geen acht wordt geslagen. De stukken zijn zonder noodzaak na de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondeling behandeling bij het hof binnengekomen, de stukken zijn niet eenvoudig te doorgronden en mr. Korver heeft deze onvoldoende kunnen bespreken met zijn cliënte en zich dus onvoldoende kunnen voorbereiden op een verweer daartegen. Dat is in strijd met de goede procesorde.

2.5.

Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot de verzoeken die zien op de contactregeling tussen hem en de man.

[minderjarige] heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft, voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden, met hem gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

2.6.

De mondelinge behandeling heeft op 7 maart 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook is verschenen [vertegenwoordiger van de raad], als vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de raad.

De advocaten van de man en de vrouw hebben beiden tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd en deze voorgedragen.

3De feiten

3.1.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2.

Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.

3.3.

Partijen zijn de ouders van:

- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 (hierna: [minderjarige]).

De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige]. [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.

3.4.

Partijen zijn in 2016 een ouderschapsplan overeengekomen waarin, voor zover thans van belang, het volgende is afgesproken:

“(…)

Artikel 3. Verzorging en opvoeding

3.1.

Zorg en contactregeling. [minderjarige] is gerechtigd tot contact en omgang met de niet-dagelijks verzorgende ouder. De ouders zijn de volgende zorg/contactregeling overeengekomen:

3.1.1.

[minderjarige] zal iedere maandag van 14.30 u tot 17.30u bij vader zijn

3.1.2.

[minderjarige] zal om het weekend bij vader zijn, van vrijdag 18:00u tot zondag 17.00u.

(…)

Artikel 4. Informatie en consultatie

4.1

De ouders zullen elkaar over en weer op de hoogte stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen en elkaar daarover te dezer zake raadplegen. De ouders zullen elkaar tenminste 1 per week op maandag buiten de aanwezigheid van met elkaar overleg plegen, ten einde elkaar te informeren en consulteren.

4.2.

De ouders zullen elkaar wekelijks foto’s sturen (digitaal) die zij afzonderlijk van [minderjarige] maken.

(…)

Artikel 6. Kinderalimentatie

6.1.

Kinderalimentatie. Met ingang van de datum dat moeder niet meer op [adres] te [plaats] woont en zolang [minderjarige] minderjarig is en bij moeder woont, betaalt de vader aan de moeder een alimentatie voor [minderjarige] van € 1.600,- per maand voor woning, kleding en algemeen levensonderhoud. De alimentatie zal iedere maand op de vijfentwintigste dag van de betreffende maand worden overgemaakt op een bankrekening van moeder. Deze alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2017.

6.1.2.

Zodra moeder samenwoont met een nieuwe partner zal 35% van het in artikel 6.1 genoemde kinderalimentatie bedrag niet meer worden overgemaakt door vader aan moeder. Dit volledige bedrag (35% van de kinderalimentatie) zal dan ten goede komen aan het studiefonds zoals beschreven in artikel 6.4.1.

(…)”

3.5.

Bij beschikking van 26 september 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) – naar aanleiding van overeenstemming ter zitting – met wijziging van de in het voornoemde ouderschapsplan vastgestelde zorg- en contactregeling, bepaald dat [minderjarige] en de man gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:

- elke donderdag na school 17:00 uur waarna [minderjarige] bij de vrouw avondeten eet;

- één weekend per veertien dagen van vrijdag 18:00 uur, waarbij [minderjarige] het avondeten bij de man eet, tot zondag 17:00 uur waarna [minderjarige] het avondeten bij de vrouw eet. De vader haalt [minderjarige] bij de vrouw op en brengt [minderjarige] naar de vrouw terug.

4De omvang van het geschil

4.1.

Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de man tot wijziging van de zorg- en contactregeling en wijziging van de kinderalimentatie afgewezen.

4.2.

De grieven van de man zien op:

- de zorg- en contactregeling c.q. het opleggen van passende interventies gericht op herstel van contact tussen de man en [minderjarige] (grief I in principaal hoger beroep);

- de wijziging van de kinderalimentatie (grief II in principaal hoger beroep).

De man verzoekt in hoger beroep – na wijziging van zijn verzoek bij brief van 14 februari 2024 – de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:

I. te bepalen dat de vrouw de man één keer per kwartaal schriftelijk (per post of email) over [minderjarige] informeert in minimaal 800 woorden en met 4 duidelijke kleurenfoto’s, over de volgende, vaste onderwerpen:

- gezondheid en algemeen welbevinden;

- school;

- hobby’s en sport;

- familie en sociale contacten;

- algemene ontwikkeling;

- vakantie / uitjes;

- bijzonderheden,

en te bepalen dat, mochten er tussentijds bijzondere zaken zijn (onverwachte zaken en hoogte- en dieptepunten in het leven van [minderjarige] m.b.t. gezondheidskwesties, bijzonderheden m.b.t. de kant van de familie van de vrouw of gebeurtenissen op school), de vrouw de man daarover binnen gepaste tijd dient te informeren;

de man zal op zijn beurt de vrouw eenmaal per kwartaal binnen veertien dagen nadat de vrouw hem heeft geïnformeerd in minimaal 400 woorden en met één kleurenfoto op de hoogte brengen aan de hand van vaste onderwerpen:

  • gezondheid;

  • werk;

  • zijn kant van de familie;

  • sociale contacten;

  • hobby’s en sport;

  • vakanties / buitenlandse reizen;

  • bijzonderheden,

de man zal de vrouw ook informeren over acute bijzonderheden aangaande zijn kant van de familie, zijn gezondheid etcetera.

II. De kinderalimentatie van [minderjarige] met terugwerkende kracht per 11 oktober 2021 te

wijzigen en alsnog een passende, aan de wettelijke maatstaven en zogenaamde

tabellen eigen aandeel kosten kinderen gerelateerde bijdrage, naar draagkracht

verdeeld tussen beide ouders, vast te stellen en de vrouw te verplichten het door de

man teveel betaalde aan de man terug te betalen.

Kosten rechtens.

4.3.

De grieven van de vrouw zien op:

- de overweging dat sprake is van PA (Parental Alienation, ook wel ouderverstoting) (grief 1 in incidenteel hoger beroep);

- de overweging dat het rapport van het Expertteam in deze zaak als richtinggevend wordt beschouwd (grief 2 in incidenteel hoger beroep);

- de afwijzing van het verzoek tot ontzegging van de omgang voor een periode van twee jaar (grief 3 in incidenteel hoger beroep);

- de bepaling dat partijen ieder de helft van de kosten van de deskundige moeten voldoen (grief 4 in incidenteel hoger beroep).

De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:

I. alle verzoeken van de man worden afgewezen;

II. kosten rechtens.

De vrouw verzoekt in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en daarbij vast te stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat er sprake is van PA en ten onrechte concludeert dat het rapport van het Expertteam in omgangszaken leidend is en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende de verzoeken van de vrouw toe te wijzen, inhoudende dat:

I. het verzoek van de vrouw de man voor een periode van twee jaar, dan wel een zodanige periode als het hof juist acht, het recht op omgang te ontzeggen, alsnog toe te wijzen;

II. primair te bepalen dat de kosten voor het ouderschapsonderzoek voor ’s Rijks kas komen, dan wel subsidiair te bepalen dat die kosten (gedeeltelijk) door de man moeten worden voldaan;

III. kosten rechtens.

4.4.

Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5De motivering van de beslissing

Zorg- en contactregeling

5.1.

Bij brief van 14 februari 2024 heeft de man zijn verzoeken tot het opleggen van een passende zorg- en contactregeling, dan wel passende interventies gericht op contactherstel, ingetrokken. Hij heeft in dit kader toegelicht dat hem uit de rapportage van de raad is gebleken dat er, tot zijn groot verdriet, geen draagvlak meer is bij [minderjarige] is voor dit deel van zijn verzoek. De eerste grief van de man behoeft gelet op het voorgaande geen verdere bespreking en de man zal niet-ontvankelijk worden verklaard in deze verzoeken.

Informatieregeling

5.2.

De man heeft in plaats van de verzoeken met betrekking tot de zorg- en contactregeling een verzoek tot het opleggen van een informatieregeling gedaan. Het hof zal dit verzoek van de man toewijzen als hierna te melden, met uitzondering van het verzoek tot het sturen van kleurenfoto’s en de voorwaarde van minimaal 800 woorden.

[minderjarige] heeft gemotiveerde bezwaren aangevoerd tegen het verstrekken van kleurenfoto’s aan zijn vader. Gelet op het advies van de raad tijdens de mondelinge behandeling dat de wens van [minderjarige] gezien op zijn leeftijd en persoonlijke integriteit gerespecteerd moet worden, zal het hof het verzoek voor zover dat ziet op het sturen van kleurenfoto’s afwijzen. Het hof zal evenmin een minimum aantal woorden opleggen. De ene keer zal er wellicht meer te melden zijn dan de andere keer, zodat naar het oordeel van het hof het niet passend of nodig is een minimum aantal woorden op te leggen. Het hof zal wel richting geven met betrekking tot de onderwerpen die aan de orde moeten komen, te weten:

  • gezondheid;

  • school;

  • hobby’s en sport;

  • familie en sociale contacten;

  • vakanties/uitjes

  • bijzonderheden.

Het hof gaat er daarbij van uit dat indien zich tussentijds acute omstandigheden voordoen waarover de man moet worden geïnformeerd, de vrouw dat ook per direct zal doen, waartoe zij overigens op grond van de wet ook is verplicht.

Voor zover het aangepaste petitum van de man ziet op de informatie die de man aan de vrouw verstrekt, ziet het hof geen aanleiding dit in het dictum op te nemen. Het is aan de man om hieraan invulling te geven.

Het voorgaande brengt mee dat artikel 4 van het ouderschapsplan zal worden gewijzigd.

Ontzegging van het recht op omgang (grief 3 in incidenteel hoger beroep)

5.3.

De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om de man het recht op omgang te ontzeggen afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat het gelet op de hardnekkige weerstand van [minderjarige] tegen omgang met de man onder de gegeven omstandigheden geen zin had een contactregeling tussen hen vast te stellen. Wat er ook zij van de oorzaken van de weerstand van [minderjarige], er was aan zijn zijde sprake van zwaarwegende bezwaren. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheden niet vroegen om een ontzegging van de rechten van de man op omgang. De man had in zijn gedragingen niet getoond dat een ontzegging van zijn recht nodig zou zijn. Hij had de wegen die het recht biedt bewandeld zonder zich aan [minderjarige] op te dringen.

5.3.1.

De vrouw verzoekt in hoger beroep haar verzoek tot ontzegging de man van het recht op omgang voor twee jaar alsnog toe te wijzen.

Het hof is van oordeel dat er in de huidige omstandigheden evenmin aanleiding bestaat voor ontzegging van het recht op omgang. De man heeft naar aanleiding van het raadsrapport aangegeven dat hij de wensen en het tempo van [minderjarige] zal respecteren en geen verdere acties zal ondernemen om te komen tot herstel van het contact. In de onderhavige procedure heeft de man zijn verzoeken met betrekking tot naleving dan wel vaststelling van de zorg- en contactregeling, althans tot het treffen van maatregelen tot herstel van het contact met [minderjarige], ingetrokken en alleen nog om een informatieregeling gevraagd.

Het hof zal dit verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.

Parental Alienation en het rapport van het Expertteam (grief 1 en 2 in incidenteel hoger beroep)

5.4.

Bij (tussen)beschikking van 12 april 2022 heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is van Parental Alienation (PA), conform de uitleg van dit begrip in het rapport van het Expertteam Ouderverstoting/Complexe omgangsproblematiek. In de bestreden beschikking blijft de rechtbank bij deze vaststelling en overweegt de rechtbank dat het rapport van het Expertteam in een zaak als de onderhavige als richtinggevend wordt beschouwd.

De grieven 1 en 2 van de vrouw richten zich tegen deze overwegingen van de rechtbank.

5.4.1.

Het hof stelt vast dat de overweging van de rechtbank dat sprake is van Parental Alienation geen vaststelling van enig rechtsfeit betreft en daarmee dus ook geen rechtsgevolg heeft. Dit geldt evenzeer voor de overweging van de rechtbank dat het rapport van het Expertteam Ouderverstoting/Complexe omgangsproblematiek als richtinggevend wordt beschouwd.

Nog los van wat er van beide overwegingen zij, omdat de overwegingen geen rechtsgevolg hebben, heeft de vrouw geen rechtens te respecteren belang bij haar grieven, zodat deze falen.

Kosten deskundigenonderzoek (grief 4 in incidenteel hoger beroep)

5.5.

Het hof zal het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de kosten van het deskundigenonderzoek voor ’s Rijks kas komen, dan wel geheel (of in ieder geval voor een groter deel dan de helft), door de man moeten worden voldaan, afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen. Naar het oordeel van het hof zijn deze verzoeken van de vrouw onvoldoende onderbouwd.

Kinderalimentatie

Grove miskenning van de wettelijke maatstaven dan wel wijziging van omstandigheden (artikel 1:401 lid 1 en lid 5)

5.6.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de man beide door hem aangevoerde wijzigingsgronden, te weten grove miskenning van de wettelijke maatstaven en wijziging van omstandigheden, onvoldoende heeft onderbouwd en heeft het verzoek van de man tot wijziging van de (in het ouderschapsplan van 2016 overeengekomen) bijdrage voor [minderjarige] afgewezen.

5.6.1.

Tegen dit oordeel richt zich de tweede grief van de man. Hij voert in zijn beroepschrift het volgende aan.

De man betaalt inmiddels een bijdrage aan de vrouw in de kosten van verzorging en

opvoeding van [minderjarige] van € 1.766,- per maand. Dat is ruimschoots meer dan de wettelijke maatstaven voor kinderalimentatie. De overeengekomen bijdrage zag ook niet alleen op kinderalimentatie, maar was ook verkapte partneralimentatie. Partijen hebben zich destijds niet door professionals laten bijstaan (althans de man niet, de vrouw mogelijk wel).

De man heeft de oude correspondentie met betrekking tot het tot stand komen van de bijdrage teruggevonden en overgelegd. Ook legt de man een overzicht over dat door partijen is gemaakt in december 2015 met betrekking tot de totaallasten van de vrouw. Uit het overzicht blijkt duidelijk dat het niet alleen gaat om een tegemoetkoming in de kosten van [minderjarige] maar ook in de kosten van de vrouw.

Op het moment van indiening van het inleidend verzoekschrift tot wijziging van de kinderalimentatie was het inkomen van de man zo ingrijpend gedaald (zonder direct uitzicht op verbetering), dat zijn financiële situatie een wijzigingsverzoek noodzakelijk maakte. Verder staat vast dat het inkomen van de vrouw is gestegen sinds het maken van de

alimentatieafspraak in 2016.

Tenslotte is tijdens de zitting bij de rechtbank en de gesprekken met de ouderschapsonderzoekers gebleken dat de huidige partner van de vrouw haar huidige woning voor haar heeft gekocht en dat zij deze van hem huurt. Ook de verhuizing van de vrouw en het hebben van een partner levert een wijziging van omstandigheden op die maakt dat de alimentatie aangepast dient te worden.

5.6.2.

De vrouw voert het volgende verweer.

De man heeft onvoldoende aangetoond dat bij het sluiten van de overeenkomst sprake is geweest van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven, dan wel dat er sprake is van een wijziging van de omstandigheden waardoor de overeengekomen kinderalimentatie gewijzigd dient te worden.

Uit de door de man overgelegde correspondentie tussen de man en de vrouw kan worden afgeleid dat partijen in onderling overleg tot de afspraken aangaande de kinderalimentatie zijn gekomen. Het gezin had voor het uiteen gaan van partijen een hoge levensstandaard. Het uitgangspunt van partijen was dat [minderjarige] er in ieder geval financieel niet op achteruit mocht gaan door het uiteengaan van partijen. Om die reden zijn partijen uitgekomen op een relatief hoog bedrag aan kinderalimentatie. De vrouw betwist dat sprake is van verkapte partneralimentatie. Uit het door de man overgelegde lastenoverzicht kan niet worden afgeleid dat de bijdrage ziet op een tegemoetkoming in de kosten van zowel de vrouw als [minderjarige].

Voor zover er al sprake is van een inkomensvermindering aan de zijde van de man, is deze van zeer tijdelijke aard geweest. Het inkomen van de man is momenteel € 43.931,- hoger dan in 2016, toen partijen de afspraak over de door de man te betalen kinderalimentatie maakten.

De vrouw is momenteel bijna fulltime werkzaam in het voortgezet onderwijs. Zij verdient echter bij lange na niet wat de man verdient. Ze heeft het overeengekomen bedrag aan kinderalimentatie nodig om alle kosten voor [minderjarige] te voldoen.

De vrouw heeft inderdaad een partner, met wie zij niet samenwoont. De vrouw huurt de woning die haar partner heeft aangekocht. De huur is gelijk aan de huur die zij eerder voldeed, waardoor ook dit geen wijziging van omstandigheden oplevert.

5.6.3.

Het hof oordeelt als volgt.

Het hof stelt vast dat de man zijn wijzigingsverzoek zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft gebaseerd op grove miskenning van de wettelijke maatstaven, artikel 1:401 lid 5 BW en op een wijziging van omstandigheden, artikel 1:401 lid 1 BW. De rechtbank heeft het wijzigingsverzoek van de man afgewezen, omdat hij beide wijzigingsgronden onvoldoende had onderbouwd.

In hoger beroep heeft de man in zijn beroepschrift wederom nagelaten zijn beroep op grove miskenning van de wettelijke maatstaven nader te onderbouwen. De man heeft niet gesteld, laat staan met inkomensgegevens en berekeningen onderbouwd, dat er sprake is van een duidelijk wanverhouding tussen de onderhoudsbijdrage waartoe een rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Ook heeft de man niet gesteld en onderbouwd dat partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Sterker nog, op basis van de door de man overgelegde correspondentie tussen partijen uit de periode voorafgaand aan het sluiten van de alimentatieovereenkomst, kan juist de conclusie worden getrokken dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. De man schrijft in zijn mail van 2 maart 2016 dat hij wil meebetalen aan een huis voor de vrouw en [minderjarige]. Hij schrijft: “Daarom is de kinderalimentatie € 1.500,-. Naast dat bedrag ben ik ook nog bereid om de financiering deels op mijn naam te hebben. Ik heb ook nog eens de verschillende kinderalimentatie calculators bekeken. Deze geven op basis van onze financiële gegevens een maandbedrag van tussen de € 400,- en € 900,-. Het is dus logisch dat het bedrag wat daarboven ligt voor een groot deel voor woonlasten kan worden gebruikt.”.

Het hof is van oordeel dat hieruit blijkt dat de man zich er van bewust was dat hij een hogere bijdrage overeenkwam dan hij op grond van de wettelijke maatstaven verschuldigd was, en dat partijen dus bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven.

Bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven; artikel 1:159 lid 3 BW

5.7.

Indien partijen bij het sluiten van een overeenkomst betreffende alimentatie bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, kan een overeenkomst betreffende alimentatie niet gewijzigd worden op grond van artikel 1:401 lid 5 of 1:401 lid 1 BW, maar geldt de zwaardere toets van artikel 1:159 lid 3 BW (HR 23 oktober 1987, NJ 1988/438).

De rechter zal dan slechts tot een wijziging van de overeenkomst betreffende levensonderhoud mogen overgaan indien de verzoeker stelt en de rechter aannemelijk oordeelt, dat na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de wederpartij, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Bij een eventuele wijziging van de alimentatie moet de rechter dan zoveel mogelijk aansluiting zoeken bij wat partijen bij hun overeenkomst voor ogen stond, waarbij hij mede zal dienen te letten op het verband dat kan zijn beoogd tussen de regeling betreffende het levensonderhoud en eventuele door partijen getroffen regelingen van andere aard (HR 12 september 2003, NJ 2004/6 en HR 1 februari 2008, LJN BC3211).

Het hof dient derhalve te beoordelen of de door de man gestelde wijzigingen van omstandigheden deze zware toets doorstaan.

5.7.1.

De man heeft tijdens de zitting erkend dat zijn inkomensachteruitgang maar van tijdelijke aard was en dus geen grond oplevert voor wijziging van de bijdrage.

De man heeft echter tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangevoerd dat zich zodanige wijzigingen van omstandigheden hebben voorgedaan, dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. De man heeft dus voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling een standpunt ingenomen dat ziet op de wijziging van een alimentatie overeenkomst waarbij bewust is afgeweken van de wettelijke maatstaven en dus getoetst moet worden aan artikel 1:159 lid 3 BW. De man voert in dit kader de volgende wijzigingsgronden aan.

De bedoeling van partijen bij het maken van de afspraak was dat de man alleen gedurende de basisschooltijd van [minderjarige] extra zou bijspringen omdat de vrouw meer zou kunnen gaan werken en verdienen zodra [minderjarige] naar de middelbare school zou gaan. De vrouw is inmiddels meer gaan werken, waardoor haar inkomen is gestegen van € 19.712,- in 2015 naar € 65.265,- in 2023. Gelet hierop mag van de vrouw verwacht worden dat zij een groter aandeel gaat dragen in de kosten van [minderjarige].

Daarnaast heeft de vrouw heeft een partner die voor haar een huis heeft gekocht, althans haar heeft geholpen met het kopen van een huis, althans haar financieel in staat stelt in een huis te wonen in de buurt van de school van [minderjarige], waardoor er geen behoefte meer is aan de “extra component voor behoorlijke huisvesting” in de overeengekomen kinderalimentatie.

Deze twee omstandigheden maken volgens de man dat de vrouw hem niet langer kan houden aan de overeengekomen bijdrage.

5.7.2.

De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd verweer gevoerd op deze punten.

5.7.3.

Het hof oordeelt als volgt.

De man heeft tegen de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet onderbouwd dat de overeengekomen bijdrage slechts zou gelden totdat [minderjarige] naar de middelbare school zou gaan. De vrouw heeft aangevoerd dat partijen inderdaad ten tijde van het sluiten van de overeenkomst besproken hebben dat de vrouw meer zou kunnen gaan werken vanaf het moment dat [minderjarige] naar de middelbare school zou gaan, maar dat zij hieraan geen consequenties hebben verbonden voor de hoogte van de bijdrage. In de overeenkomst is over een onderscheid tussen basisschool en middelbare school ook niets terug te vinden. Er staat slechts in dat de bijdrage verschuldigd is zolang [minderjarige] minderjarig is en bij de moeder woont. Feit blijft bovendien dat ook na de stijging van het inkomen van de vrouw, het inkomen van de man nog altijd aanzienlijk hoger is. Nu uit de overeenkomst niet valt op te maken op welk bedrag partijen de behoefte van [minderjarige] hebben gesteld en welk aandeel ieder van hen dus in deze behoefte draagt, kan het hof ook niet beoordelen of een stijging van het inkomen van de vrouw een zodanige wijziging van omstandigheden oplevert dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeengekomen bijdrage niet mag verwachten.

Deze door de man aangevoerde wijzigingsgrond kan dus geen herziening van de bijdrage rechtvaardigen.

5.7.4.

De vrouw heeft verder gemotiveerd betwist dat het feit dat partijen een kinderalimentatie zijn overeengekomen die hoger is dan een bijdrage overeenkomstig de wettelijke maatstaven, slechts te maken had met “de component wonen” en/of dat dit een verkapte partnerbijdrage behelsde. De vrouw stelt dat het partijen er om ging [minderjarige] een hoge levensstandaard te kunnen bieden. De man heeft deze stelling van de vrouw, dat partijen voor [minderjarige] een behoorlijk hogere levensstandaard voor ogen hadden dan de uitgangspunten in de ‘tabellen kosten kinderen’, niet betwist of weerlegd. De man heeft niet inzichtelijk gemaakt welk deel van de overeengekomen bijdrage ziet op de “component wonen” c.q. bijdrage in de kosten van de vrouw en welk deel ziet op de behoefte van [minderjarige] (al dan niet gerelateerd aan een hogere levensstandaard dan overeenkomstig de ‘tabellen kosten kinderen’).

Het hof stelt vast dat op basis van de stukken en het debat tussen partijen de conclusie getrokken kan worden dat de bijdrage in ieder geval voor een deel tot doel had het de vrouw mogelijk te maken met [minderjarige] in een fijn huis in de buurt van school te laten wonen. Om die reden zou de verhuizing van de vrouw naar een woning die haar huidige partner voor haar gekocht heeft en die op haar naam staat, een zodanige wijziging van omstandigheden kunnen opleveren dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de bijdrage niet meer mag verwachten. Het hof moet dan echter bij wijziging van de bijdrage zoveel mogelijk aansluiten bij wat partijen bij het sluiten van hun overeenkomst voor ogen stond en daarbij mede letten op het verband dat kan zijn beoogd tussen de regeling betreffende het levensonderhoud en eventuele door partijen getroffen regelingen van andere aard. Nu niet inzichtelijk is gemaakt welk deel van de overeengekomen bijdrage ziet op de “component wonen” en welk deel op de door partijen beoogde hoge levensstandaard voor [minderjarige], is het voor het hof niet mogelijk om bij een wijziging van de bijdrage aan te sluiten bij wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond. Bij gebreke van concrete stellingen hierover is het voor het hof niet mogelijk om vast te stellen welke gevolgen de wijziging van omstandigheden dan dient te hebben voor de overeengekomen bijdrage.

Om die reden zal het hof het verzoek van de man tot wijziging van de bijdrage voor [minderjarige] afwijzen.

Wangedrag

5.8.

Het hof volgt de man niet in zijn stelling dat de onterechte beschuldigingen van de vrouw aan zijn adres van seksueel misbruik van [minderjarige] wangedrag van de vrouw oplevert, hetgeen analoge toepassing van de jurisprudentie over het beëindigen van partneralimentatie bij ex-gehuwden rechtvaardigt. Nog los van het antwoord op de vraag of de kwestie rondom de uitlatingen van [minderjarige] en de reactie van de moeder hierop kwalificeren als wangedrag van de vrouw, levert dit geen grond op voor beëindiging van kinderalimentatie. Reeds om die reden kan dit geen aanleiding vormen voor beëindiging of verlaging van de bijdrage.

6De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

6.1.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en aanvullend een informatieregeling vaststellen.

6.2.

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.

7De beslissing

Het hof:

verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken met betrekking tot de zorg- en contactregeling;

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 22 december 2022;

en vult deze beschikking als volgt aan:

wijzigt artikel 4 van het ouderschapsplan als volgt:

bepaalt dat de vrouw de man één keer per kwartaal schriftelijk (per post of email) over [minderjarige] informeert over de volgende vaste onderwerpen:

  • gezondheid;

  • school;

  • hobby’s en sport;

  • familie en sociale contacten;

  • vakanties/uitjes

  • bijzonderheden

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.P. de Beij en M.A. Stammes, en is op 18 april 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. P.P.M. van Reijsen in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733