Rechtbank Rotterdam 23-04-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:4133

Datum publicatie06-05-2024
ZaaknummerC/10/643928 / FA RK 22-6081 (echtscheiding) en C/10/664035 / FA RK 23-6030 (verdeling)
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Eigen woning
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Op de woning rust een hypothecaire lening met een rente van 1,26%. Dit contract kan niet worden gesplitst. Man vindt het redelijk dat vrouw hem bij voortzetting ervan compenseert. Rechtbank wijst dit verzoek af. De hoogte van de compensatie kan niet vastgesteld worden, omdat hij geen andere koopwoning op het oog heeft. Hierdoor is niet bekend welk bedrag hij tegen welk rentepercentage wil lenen. Hij kan de woning sowieso niet overnemen. Niet reëel hem te compenseren voor een voordeel dat hij zelf nooit te gelde kan maken.

Volledige uitspraak


Rechtbank Rotterdam

Team familie

Zaak- en rekestnummers: C/10/643928 / FA RK 22-6081 (echtscheiding) en C/10/664035 / FA RK 23-6030 (verdeling)

Beschikking van 23 april 2024 over de echtscheiding

in de zaak van:

[naam vrouw] , hierna: de vrouw,

wonende te [woonplaats 1] ,

advocaat mr. J.P.M. Castelein te Dordrecht,

t e g e n

[naam man] , hierna: de man,

wonende te [woonplaats 2] ,

advocaat mr. G.E. Doelman te Papendrecht.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 1 september 2022;

  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 29 juni 2023;

  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 26 juli 2023;

  • de berichten van de vrouw van 6 september 2022 (met bijlagen), 22 mei 2023 (met bijlage), 16 augustus 2023, 28 februari 2024 (met bijlagen) en 29 februari 2024 (met bijlagen);

  • de berichten van de man van 11 augustus 2023 en 1 maart 2024 (met bijlagen).

1.2.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Daarbij zijn verschenen:

  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

1.3.

De raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Een vertegenwoordiger van de raad heeft zich voorafgaand aan de mondelinge behandeling vanwege organisatorische redenen afgemeld.

2De vaststaande feiten

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd te Dordrecht op 19 september 2014.

2.2.

De minderjarige kinderen van partijen zijn:

[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2018 te [geboorteplaats] , hierna ook: [voornaam minderjarige 1] ;

[naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2021 te [geboorteplaats] , hierna ook: [voornaam minderjarige 2] .

2.3.

Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt door partijen gezamenlijk uitgeoefend.

3De beoordeling

3.1.

Scheiding

3.1.1.

De vrouw verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.

3.1.2.

De man betwist de gestelde duurzame ontwrichting niet en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Hij verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek eveneens de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.

Ouderschapsplan

3.1.3.

Op grond van artikel 815 lid 2 Rv, voor zover hier van belang, moet een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Omdat het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv) .

3.1.4.

Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd. Omdat partijen voldoende hebben gemotiveerd dat het voor hen op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding.

3.1.5.

De verzochte echtscheiding zal, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden uitgesproken.

3.2.

Opname ouderschapsplan

3.2.1.

De vrouw verzoekt, na wijziging van haar verzoek, te bepalen dat het door haar ingebrachte ouderschapsplan deel uitmaakt van de te wijzen beschikking en aan de beschikking wordt gehecht.

3.2.2.

De man voert gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van het verzoek.

3.2.3.

De rechtbank stelt vast dat de vrouw een eenzijdig ouderschapsplan heeft overgelegd, zodat de juridische grondslag voor haar verzoek ontbreekt. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

3.3.

Verblijfplaats

3.3.1.

De man verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn.

3.3.2.

De vrouw verzoekt eveneens de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar te bepalen.

3.3.3.

De rechtbank zal het gelijkluidende verzoek van partijen toewijzen, omdat het op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich hiertegen verzet.

3.4.

Zorgregeling

3.4.1.

De man verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen waarbij de minderjarigen in de oneven weken van vrijdag 17:00 uur tot maandag 17:00 uur bij de man verblijven en in de even weken van maandag 08:30 uur tot dinsdag 08:30 uur. De man verzoekt daarnaast te bepalen dat:

- de vakanties bij helfte worden verdeeld, als volgt:

o zomervakantie: in 2023 verbleven de minderjarigen de eerste twee weken bij de man, daarna een week bij de vrouw, dan een week bij de man en daarna twee weken bij de vrouw. De man wenst dit schema te handhaven en jaarlijks te wisselen;

o vakanties van één week worden jaarlijks om en om verdeeld;

o bij vakanties van twee weken verblijven de minderjarigen de eerste week bij de ouder bij wie zij het eerste weekend zijn volgens de normale zorgregeling. De tweede week zijn de minderjarigen vanaf vrijdag 17:00 uur bij de ouder bij wie zij dat weekend volgens de zorgregeling zijn. Het laatste weekend zijn de minderjarigen vanaf 17:00 uur bij de ouder bij wie zij volgens de zorgregeling zijn;

o vakanties van één week (voorjaarsvakantie en herfstvakantie) worden bij één ouder doorgebracht en dit wordt jaarlijks gewisseld. In 2023 waren de minderjarigen in de herfstvakantie bij de vrouw. Vangt de vakantie aan met een weekend van de man, dan kan dit doorgang vinden en gaan de minderjarigen op maandag 08:30 uur naar de vrouw en omgekeerd. Eindigt de vakantieweek op een weekend bij de andere ouder dan gaan de kinderen op vrijdag 17:00 uur naar de andere ouder;

o waarbij voor de vakantieregeling van één week de vakantieregeling opvang/BSO voor die weken wordt hervat, omdat de man maar een beperkt aantal jaarlijkse verlofdagen heeft;

o de vakanties van de minderjarigen beginnen in beginsel op vrijdag om 17:00 uur;

  • feestdagen vallen in de reguliere zorgregeling;

  • op Moederdag en Vaderdag verblijven de minderjarigen bij de betreffende ouder van 10:00 uur tot maandag 08:30 uur als deze dag in het weekend van de andere ouder valt;

  • beeldbellen: de man kan wekelijks op donderdag in de even weken om 19:00 uur beeldbellen met de minderjarigen;

  • verjaardagen dierbaren: partijen zullen er zorg voor dragen dat de minderjarigen in de gelegenheid worden gesteld verjaardagen van dierbaren (directe familieleden) bij te worden, ongeacht waar de minderjarigen volgens de zorgregeling zijn, tenzij de minderjarigen daadwerkelijk met een ouder op vakantie zijn. Dierbaren zijn in ieder geval opa en oma vaderszijde, oom vaderszijde, tante vaderszijde, neefje vaderszijde en tante en gezinsleden moederszijde. Deze opsomming is niet limitatief.

3.4.2.

De vrouw voert gemotiveerd verweer dat strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van de man, althans afwijzing van zijn verzoek.

3.4.3.

Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen.

3.4.4.

De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben behoefte aan een duidelijke en uitgebreide zorgregeling die zo min mogelijk discussie oplevert. Helaas kunnen zij daarover geen overeenstemming bereiken. Gelet op de spanningen tussen partijen en de moeizame communicatie zal de rechtbank in het belang van de minderjarigen een regeling vaststellen, zoals hierna vermeld in het dictum.

Reguliere zorgregeling

3.4.5.

De minderjarigen verblijven momenteel de ene week een weekend van vrijdag vanuit de opvang (buitenschoolse opvang dan wel kinderopvang) tot maandag naar school/opvang bij de man en de andere week van maandag vanuit de opvang tot dinsdag naar school/opvang. Partijen zijn het erover eens dat dit ook zo moet blijven.

Het twistpunt tussen partijen is de wens van de man om deze regeling uit te breiden naar de maandag overdag zoals hiervoor vermeld. De vrouw verzet zich tegen die uitbreiding, omdat ze niet het vertrouwen heeft dat het de man gaat lukken om die extra zorgtaak op zich te nemen. De rechtbank heeft dat vertrouwen wel. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de toezegging van de man tijdens de mondelinge behandeling dat hij in staat en bereid is om de verantwoordelijkheid voor de minderjarigen op maandag overdag te dragen. Dat mag van hem als ouder ook worden verwacht. De rechtbank zal daarom een reguliere zorgregeling vaststellen zoals hierna vermeld in het dictum. Dat betekent dat de man vanaf de datum van deze beschikking elke maandag vanaf 8:30 uur verantwoordelijk is voor de minderjarigen, wat inhoudt dat hij op die maandag opvang voor de minderjarigen moet regelen in geval van een studiedag of ziekte. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich daartegen verzet.

Vakantieregeling

3.4.6.

Naar het oordeel van de rechtbank is het redelijk om de vakanties bij helfte te verdelen. De concrete uitwerking hiervan zal zijn zoals hierna in het dictum vermeld.

Niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich daartegen verzet.

Feestdagen en overige bijzondere dagen

3.4.7.

De rechtbank zal ten aanzien van de feestdagen en overige bijzondere dagen beslissen zoals hierna in het dictum vermeld.

De rechtbank vindt het niet in het belang van de minderjarigen om te bepalen dat de man elke week met hen mag beeldbellen. Beeldbellen is voor jonge kinderen vaak lastig. Daar komt bij dat de minderjarigen elke week fysiek contact hebben met de man en de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd dat ze het altijd mogelijk zal maken dat de minderjarigen met de man kunnen bellen als ze dat willen. Beeldbellen voegt dan (te) weinig toe.

3.4.8.

De rechtbank geeft partijen via deze weg nogmaals het advies om hulp te zoeken om hun onderlinge communicatie te verbeteren. Die is nu zo slecht dat de minderjarigen daar last van hebben of zullen krijgen als ze ouder worden.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw de mogelijkheid van doorverwijzing naar een hulptraject niet aangegrepen. De vrouw heeft aangegeven dat ze daar nog niet klaar voor is. Ze voelt zich nog teveel gekwetst door wat er in het verleden tussen haar en de man is gebeurd. Dat zal ongetwijfeld zo zijn, maar feit is dat partijen nog een lange tijd met elkaar verder moeten als ouders van de minderjarigen en daarvoor is verbetering van de communicatie noodzakelijk. Als de twee mensen van wie de minderjarigen het meeste houden elkaar niet kunnen verdragen, dan doet dat de minderjarigen pijn. Dat moet niet te lang zo blijven. De rechtbank hoopt dan ook dat de vrouw actief aan de slag gaat om al dan niet met (professionele) hulp haar negatieve gevoelens en gedachten over de man te verwerken en te verminderen, in de hoop dat daardoor wel ruimte ontstaat voor een hulptraject zoals hiervoor bedoeld. Dat zou voor de minderjarigen een mooie stap in de goede richting zijn.

3.5.

Informatie- en consultatieregeling

3.5.1.

De man verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek een informatie- en consultatieregeling vast te stellen, waarbij de man in ieder geval minimaal twee maal per week een e-mail aan de vrouw mag schrijven over zaken die de minderjarigen betreffen en te bepalen dat de vrouw deze e-mails ook omgaand beantwoordt als de man daarin een vraag stelt.

3.5.2.

De vrouw voert gemotiveerd verweer dat strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van de man, althans afwijzing van zijn verzoek.

3.5.3.

Op grond van artikel 1:253a lid 2 sub c BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen over de wijze waarop informatie over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd.

3.5.4.

Door de zorgregeling die de rechtbank zal vaststellen, heeft de man op regelmatige basis contact met de minderjarigen. Bovendien kan hij als gezaghebbende ouder zelf informatie over de minderjarigen opvragen. De rechtbank ziet daarom geen reden de vrouw te verplichten om de man, op de wijze zoals verzocht, te informeren. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

3.6.

Onderhoudsbijdrage

3.6.1.

De man verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek en na wijziging, een door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van € 89,- per maand voor [voornaam minderjarige 1] en € 173,- per maand voor [voornaam minderjarige 2] .

3.6.2.

De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt een door de man te betalen kinderbijdrage vast te stellen van € 213,- per maand voor [voornaam minderjarige 1] en € 328,- per maand voor [voornaam minderjarige 2] .

3.7.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.7.1.

Op grond van de artikelen 1:404 en 1:406 BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Komt een ouder die verplichting niet of niet behoorlijk na, dan kan de andere ouder de rechtbank verzoeken het bedrag te bepalen dat deze ouder ten behoeve van de minderjarige zal moeten voldoen.

3.7.2.

Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport).

De ingangsdatum

3.7.3.

Partijen hebben niet verzocht met ingang van welke datum de kinderbijdrage moet worden vastgesteld. Omdat partijen in het kader van voorlopige voorzieningen overeenstemming hebben bereikt over een door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage, acht de rechtbank het redelijk om een vaststelling van de kinderbijdrage in te laten gaan per de datum van deze beschikking.

De behoefte

3.7.4.

Ter bepaling van de behoefte moet eerst aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarigen worden bepaald. Partijen hebben tot september 2022 in gezinsverband samengeleefd. Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar gezinsinkomen op dat moment € 4.439,- bedroeg, waarbij gerekend is met de tarieven van 2022-2. Dit bedrag is berekend door het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de man van € 2.551,- per maand te vermeerderen met het NBI van de vrouw van

€ 2.178,- per maand en te verminderen met de netto kinderopvangkosten van destijds € 290,- per maand.

3.7.5.

De rechtbank becijfert vervolgens de behoefte van de minderjarigen in het jaar 2022 op € 995,- per maand (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening). Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte van de minderjarigen € 1.093,-, aldus afgerond € 547,- per kind.

3.7.6.

Vervolgens moeten de huidige netto kinderopvangkosten worden opgeteld bij de geïndexeerde behoefte. De rechtbank zal de huidige netto kinderopvangkosten berekenen aan de hand van de door de vrouw overgelegde gegevens, die door de man niet zijn betwist. De vrouw ontvangt maandelijks een factuur van de kinderopvang voor de minderjarigen tezamen ten bedrage van € 2.894,55, waarvan € 909,19 (dus 31,4%) wordt gefactureerd voor [voornaam minderjarige 1] en € 1.985,36 (dus 68,6%) voor [voornaam minderjarige 2] . De vrouw ontvangt per maand € 2.560,58 kinderopvangtoeslag (€ 30.727,- / 12). De netto kosten per maand bedragen dus € 2.894,55,- - € 2.560,58 = € 333,97. De kosten voor [voornaam minderjarige 1] bedragen aldus afgerond € 333,97 x 0,314 = € 105,- en voor [voornaam minderjarige 2] afgerond € 333,97 x 0,686 = € 229,-.

3.7.7.

Gelet op voorgaande bedraagt de behoefte van [voornaam minderjarige 1] € 547,- + € 105,- = € 652,- en van [voornaam minderjarige 2] € 547,- + € 229,- = € 776,- in 2024.

Draagkrachtberekening

3.7.8.

Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.

3.7.9.

Hiertoe moet eerst het huidige NBI van partijen vastgesteld worden. Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven van

2024-1.

Draagkracht man

3.7.10.

De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man over het jaar 2024 op € 2.948,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de salarisspecificatie van februari 2024):

- basisloon € 3.466,- bruto

- vakantiegeld 8% op jaarbasis

- pensioenpremie (Colland Pensioen) € 161,-

- fonds arbeidsmarktbeleid € 7,-

- premie arbeidsongeschiktheid (Sazas) € 43,-

- netto premie (WGA) € 9,-

De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:

- de algemene heffingskorting;

- de arbeidskorting.

3.7.11.

De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 2.065,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.270)] en bedraagt € 556,- per maand.

Draagkracht vrouw

3.7.12.

De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw over het jaar 2024 op € 3.672,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de salarisspecificatie van januari 2024):

- basisloon € 3513,- bruto

- vakantiegeld 8% op jaarbasis

- bijdrage pensioenpremie € 81,-

- pensioenpremie € 421,-

- WGA-hiaatverzekering € 14,-

De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:

- de algemene heffingskorting;

- de arbeidskorting;

- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

3.7.13.

Rekening is gehouden met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop van tezamen € 615,- per maand, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.

3.7.14.

De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 2.065,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.270)] en bedraagt € 910,- per maand.

Draagkrachtvergelijking

3.7.15.

Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 556,- + € 910,- = € 1.466,-) hoger is dan de behoefte van de minderjarigen (€ 652,- + € 776,- = € 1.428,-) moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:

het deel van de man bedraagt: € 556,- / € 1.466,- x € 1.428,- = € 542,-

het deel van de vrouw bedraagt: € 910,- / € 1.466,- x € 1.428,- = € 886,- +

samen € 1.428,-

Van de totale behoefte van de minderjarigen komt dus een gedeelte van € 542,- per maand voor rekening van de man, waarvan (conform de aan deze beschikking gehechte berekening) € 247,- per maand toekomt aan [voornaam minderjarige 1] en € 294,- per maand aan [voornaam minderjarige 2] . Een gedeelte van € 886,- per maand komt voor rekening van de vrouw, waarvan (conform de aan deze beschikking gehechte berekening) € 405,- per maand toekomt aan [voornaam minderjarige 1] en € 482,- per maand aan [voornaam minderjarige 2] .

Zorgkorting

3.7.16.

De man stelt aanspraak te kunnen maken op toepassing van een zorgkorting van 25%. De vrouw voert verweer.

3.7.17.

Gezien de nu vast te stellen zorgregeling gaat de rechtbank ervan uit dat de man gemiddeld twee dagen per week de zorg heeft voor de minderjarigen. Hierbij hoort een zorgkorting van 25%.

3.7.18.

Omdat de behoefte van zowel [voornaam minderjarige 1] als [voornaam minderjarige 2] € 547,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 137,- per maand per kind. De zorgkorting is berekend over de behoefte zonder rekening te houden met de extra kosten die hiervoor onder rechtsoverweging 3.7.6 staan genoemd. Deze extra kosten worden immers geheel voldaan door de vrouw.

3.7.19.

Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarigen, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man per maand als kinderbijdrage aan de vrouw voor [voornaam minderjarige 1] moet betalen € 247,- - € 137,- = € 110,- en voor [voornaam minderjarige 2] € 294,- - € 137,- = € 157,-.

Conclusie

3.7.20.

Gezien het voorgaande is een door de man te betalen kinderbijdrage voor [voornaam minderjarige 1] van € 110,- per maand en voor [voornaam minderjarige 2] van € 157,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.

3.7.21.

Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.

3.8.

Ingetrokken verzoek

3.8.1.

De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek om het nog nader in te brengen echtscheidingsconvenant in de beschikking op te nemen, ingetrokken.

3.8.2.

De rechtbank maakt hieruit op dat de vrouw de gronden van het verzoek niet handhaaft. Dit brengt mee dat de rechtbank de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk zal verklaren.

3.9.

Verdeling

3.9.1.

Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd.

3.9.2.

De man verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek en na aanvulling/wijziging de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen te gelasten op de door hem voorgestelde wijze.

3.9.3.

De vrouw voert gemotiveerd verweer dat strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van de man, althans afwijzing van dit verzoek.

3.9.4.

Partijen hebben geen overeenstemming over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Partijen stellen over en weer onvoldoende om de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen. De rechtbank zal daarom de wijze van verdeling gelasten, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang op grond van artikel 3:185 BW.

3.9.5.

Voor zover de gelaste wijze van verdeling inhoudt dat het betreffende goed aan de andere partij wordt toegedeeld, moet voor de overgang van dat goed nog een leveringshandeling door partijen worden verricht op dezelfde manier als voor overdracht is voorgeschreven (artikel 3:186 lid 1 BW) . Bij een onroerende zaak vindt levering plaats door een daartoe bestemde notariële akte, gevolgd door de inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers (artikel 3:89 BW) .

Wettelijke peildatum

3.9.6.

Op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b BW is de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, te weten 1 september 2022.

Waardering

3.9.7.

Voor de waardering van de bestanddelen van de huwelijksgemeenschap gaat de rechtbank in beginsel uit van de datum van de feitelijke verdeling van het betreffende bestanddeel, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard.

3.9.8.

Voor een schuld vindt geen waardering plaats. Uitgegaan wordt van de hoogte van de schuld op de datum dat de huwelijksgemeenschap is ontbonden. Wijzigingen in de hoogte van de schuld na deze datum maken geen onderdeel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap.

3.9.9.

De rechtbank bespreekt hierna de bestanddelen die volgens partijen tot de huwelijksgemeenschap behoren.

De echtelijke woning ( [adres] te [postcode] Papendrecht) en de daarop rustende hypothecaire schuld)

3.9.10.

Partijen verzoeken over en weer de woning aan de vrouw toe te delen, waarbij de man zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening.

De man verzoekt daarbij voorts:

- primair te bepalen dat de vrouw onherroepelijk haar medewerking verleent aan de uitvoering van het stappenplan zoals in zijn bericht van 1 maart 2024 onder punt 9 is opgenomen:

  1. waarbij de woning uiterlijk 1 juli 2024 aan de vrouw bij notariële akte wordt geleverd;

  2. waarbij bij de levering aan de man de helft van de overwaarde wordt betaald en de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschulden;

  3. en de vrouw aan de man een bedrag van € 15.000,- betaalt als compensatie voor het hypotheeknadeel van de man;

  • subsidiair te bepalen dat indien de woning niet op 1 juli 2024 aan de vrouw kan worden of is geleverd de vrouw verplicht is tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning aan een derde binnen veertien dagen nadat duidelijk is dat de vrouw de woning niet aan de primair gestelde eisen kan voldoen althans binnen veertien dagen na 1 juli 2024;

  • en voorts, mocht de vrouw niet aan deze verplichtingen voldoen, de man onherroepelijk volmacht te verlenen om ook namens de vrouw het nodige te doen om de woning aan een derde te verkopen en te leveren.

3.9.11.

Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een overwaarde die bij helfte verdeeld moet worden. Toedeling van de woning aan de vrouw kan alleen plaatsvinden als zij in staat is de toedeling te financieren. Zij is echter vooralsnog niet in staat gebleken de hypothecaire geldlening over te nemen. De rechtbank zal hiermee rekening houden en de wijze van verdeling van de woning gelasten als hierna in het dictum vermeld.

3.9.12.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man toegezegd dat hij bereid is om met de vrouw in overleg te treden om te bezien of er nog andere mogelijkheden zijn om te regelen dat de vrouw de woning kan overnemen als het de vrouw niet lukt om de financiering tijdig rond te krijgen. Partijen vinden het allebei belangrijk dat de minderjarigen kunnen blijven wonen in hun vertrouwde omgeving.

De rechtbank gaat ervan uit dat de man zich aan deze toezegging zal houden en zal bij de wijze van verdeling van de woning daarmee rekening houden in die zin dat partijen een termijn van maximaal drie maanden voor nader overleg wordt gegund.

Compensatie hypotheekrentecontract

3.9.13.

De man maakt aanspraak op een vergoeding van de vrouw ten bedrage van € 15.000,- voor het voordeel dat de vrouw heeft wanneer zij de woning kan overnemen en het hypotheekcontract kan voortzetten. De vrouw voert gemotiveerd verweer.

3.9.14.

Op de echtelijke woning rust een hypothecaire geldlening die partijen gezamenlijk hebben afgesloten tegen een rente van 1,26%. Het is volgens partijen niet mogelijk het rentecontract in twee gelijke delen te splitsen zodat beide partijen in de toekomst kunnen profiteren van deze gunstige rente. De man stelt daarom dat hij in het kader van een redelijke verdeling op grond van de redelijkheid en billijkheid gecompenseerd moet worden voor het nadeel dat hij ondervindt als de vrouw het rentecontract met gunstige voorwaarden kan voortzetten nu partijen niet in dezelfde financiële positie geraken. Immers, als de man een andere woning wil kopen zal hij die moeten financieren tegen een aanzienlijk hogere rente.

3.9.15.

Naar het oordeel van de rechtbank kan op dit moment niet middels een berekening de hoogte van de compensatie vastgesteld worden, omdat de man geen andere koopwoning op het oog heeft. Hierdoor is niet bekend welk bedrag de man tegen welk rentepercentage wil lenen. Daarnaast heeft de man gesteld dat hij de echtelijke woning sowieso niet kan overnemen, zodat het naar het oordeel van de rechtbank niet reëel is de man te compenseren voor een voordeel dat hij zelf nooit te gelde had kunnen maken. Al om die redenen zal het verzoek van de man worden afgewezen.

Auto (kenteken [kentekennummer] )

3.9.16.

Partijen zijn het met elkaar eens dat de waarde van de auto op de peildatum € 9.600,- bedroeg. De auto is feitelijk toegedeeld aan de man bij het uiteengaan van partijen. Partijen hebben echter geen overeenstemming over de financiële consequenties. Omdat de auto aan de man is toegedeeld, moet hij nog de helft van de waarde op de peildatum met de vrouw verrekenen. Dat de man begin 2023 schade heeft gereden met deze auto waarna de verzekering aan hem heeft uitgekeerd is niet van belang. De schade komt voor zijn rekening en risico, omdat de man de auto op de schadedatum in gebruik had.

Belastingteruggaven

3.9.17.

Partijen hebben allebei aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2022 gedaan, waarna de man na de peildatum € 526,- heeft ontvangen en de vrouw na de peildatum € 1.631,-. Partijen hebben ieder recht op de helft van deze bedragen voor zover die zien op de periode 1 januari 2022 tot 1 september 2022. De teruggaven zullen op die manier met elkaar verrekend worden conform het verzoek van de man, zodat de man € 175,- moet betalen aan de vrouw en de vrouw € 544,- moet betalen aan de man. Per saldo moet de vrouw dan € 369,- voldoen aan de man.

Teruggave Eneco

3.9.18.

De man stelt dat de vrouw de helft van de na de peildatum ontvangen teruggave van Eneco aan hem moet vergoeden. De rechtbank gaat ervan uit dat de teruggave ziet op het hele jaar 2022, waardoor de teruggave over de periode 1 januari 2022 tot 1 september 2022 moet worden verrekend. De vrouw heeft € 414,- ontvangen, zodat de vrouw aan de man € 138,- moet voldoen.

Bankrekeningen

3.9.19.

Partijen zijn het met elkaar eens dat de saldi op de bankrekeningen al zijn verdeeld.

Inboedel

3.9.20.

Partijen zijn het met elkaar eens dat ieder van hen de inboedelgoederen behoudt die hij/zij nu bij zich heeft zonder nadere verrekening van enige waarde. De rechtbank beslist dienovereenkomstig.

Spaarrekeningen minderjarigen

3.9.21.

Niet ter discussie staat dat er tijdens het huwelijk voor ieder kind een spaarrekening was die werd gevoed door partijen. Deze spaarrekeningen vallen niet in de huwelijksgemeenschap en komen daarom niet voor verdeling in aanmerking.

Op grond van artikel 1:253i BW voeren de ouders gezamenlijk het bewind over het vermogen van de kinderen. Bij een geschil kunnen partijen zich tot de kantonrechter wenden.

3.10.

Proceskosten

Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4De beslissing

De rechtbank:

4.1.

spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 19 september 2014 te Dordrecht;

4.2.

bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn;

4.3.

stelt in het kader van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast dat:

reguliere zorgregeling

de minderjarigen in de oneven weken van vrijdag 17:00 uur tot maandag 17:00 uur bij de man verblijven en in de even weken van maandag 08:30 uur tot dinsdag 08:30 uur;

vakantieregeling

de vakanties als volgt worden verdeeld, waarbij vakanties in beginsel beginnen op vrijdag om 17:00 uur:

- zomervakantie: in 2024 verblijven de minderjarigen de eerste twee weken bij de vrouw, daarna een week bij de man, dan een week bij de vrouw en daarna twee weken bij de man. Dit wordt jaarlijks gewisseld. De overdracht van de minderjarigen vindt telkens plaats op vrijdag om 17:00 uur. De zomervakantie eindigt ook op vrijdag om 17:00 uur;

- herfstvakantie: in 2024 verblijven de minderjarigen bij de vrouw. Dit wordt jaarlijks gewisseld. De herfstvakantie eindigt op vrijdag om 17:00 uur;

- kerstvakantie: de minderjarigen verblijven de eerste week tot vrijdag 17:00 uur bij de ouder bij wie zij het eerste weekend zijn volgens de reguliere zorgregeling. Daarna zijn de minderjarigen een week bij de andere ouder, dus tot de volgende vrijdag 17:00 uur;

- voorjaarsvakantie: deze vakantie wordt jaarlijks bij één ouder doorgebracht en dit wordt jaarlijks gewisseld. In 2025 verblijven de minderjarigen bij de ouder waar zij in 2024 niet zijn geweest. De voorjaarsvakantie eindigt op vrijdag om 17:00 uur;

- meivakantie: de minderjarigen verblijven de eerste week tot vrijdag 17:00 uur bij de ouder bij wie zij het eerste weekend zijn volgens de reguliere zorgregeling. Daarna zijn de minderjarigen een week bij de andere ouder, dus tot de volgende vrijdag 17:00 uur;

feestdagen en overige bijzondere dagen

- de minderjarigen op feestdagen en verjaardagen (van partijen, de minderjarigen en dierbaren) verblijven bij de ouder bij wie ze volgens de reguliere zorgregeling of de vakantieregeling verblijven;

- bij een studiedag de ouder bij wie de minderjarigen volgens de reguliere zorgregeling verblijven de opvang regelt;

- de minderjarigen op Vaderdag en Moederdag verblijven bij de betreffende ouder van 10:00 uur tot de volgende dag naar school/opvang als deze dag in het weekend van de andere ouder valt;

4.4.

bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling voor de minderjarige [naam minderjarige 1] € 110,- per maand en voor de minderjarige [naam minderjarige 2] € 157,- per maand zal voldoen;

4.5.

gelast de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt:

de echtelijke woning en de daarop rustende hypothecaire schuld

  1. de woning aan de [adres] te [postcode] Papendrecht moet getaxeerd worden door een taxateur die is aangesloten bij het NWWI (Woning Waarde Instituut). Als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de aan te stellen taxateur, bepaalt de rechtbank dat dit geschiedt op de volgende manier: binnen twee weken na deze beschikking selecteert de vrouw drie bij het NWWI aangesloten taxateurs en stuurt deze selectie naar de man. Na ontvangst daarvan kiest de man binnen één week uit die selectie de taxateur die een NWWI gevalideerd taxatierapport zal uitbrengen;

  2. de woning wordt toegedeeld aan de vrouw voor de in het taxatierapport vermelde vrije verkoopwaarde onder de voorwaarde dat de vrouw uiterlijk binnen zes maanden na de datum van het taxatierapport of – als die datum is gelegen voor de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking – uiterlijk binnen zes maanden na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de financiering rond krijgt, zodanig dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening;

  3. als het de vrouw niet lukt om de man tijdig te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, dan moet uiterlijk drie maanden na de datum waarop duidelijk is geworden dat dit niet is gelukt, gestart worden met de verkoop van de woning aan een derde. Die verkoop aan een derde moet geschieden op de volgende manier:

  • verkoop vindt plaats door een door partijen gezamenlijk ingeschakelde makelaar. Als partijen niet tot overeenstemming kunnen komen, selecteert de vrouw drie makelaarskantoren en stuurt deze selectie naar de man. Na ontvangst daarvan kiest de man binnen één week uit die selectie de verkopende makelaar;

  • partijen werken mee aan het eventueel opnieuw bepalen van de verkoopprijs of de vraag- en laatprijs, een en ander in overleg met de makelaar en binnen de door de makelaar gestelde termijn;

  • partijen werken mee aan geplande bezichtigingen;

  • partijen zorgen dat huis en tuin verzorgd ogen voor iedere bezichtiging;

  • partijen verrichten alle andere handelingen die noodzakelijk zijn voor de verkoop en oplevering van de woning, waartoe zowel door de makelaar als in een later stadium door de notaris verzocht wordt, binnen de door hen gestelde termijnen;

  • partijen werken mee aan het tekenen van de koopovereenkomst;

  • partijen werken mee aan de levering van de echtelijke woning via de notaris, waaronder het tekenen van de transportakte of een volmacht binnen de door de notaris gestelde termijn.

Bij dit alles geldt nog het volgende:

  • voor het geval partijen niet in onderling overleg tot overeenstemming komen over de te hanteren verkoopprijs en of de vraag- en laatprijs, zal de makelaar deze bindend vaststellen, net als een eventuele wijziging van de te hanteren vraag- en laatprijs in geval verkoop uitblijft;

  • in het geval de makelaar de verkoopprijs en/of vraag- en laatprijs bindend heeft vastgesteld, hanteren partijen deze bij de verkoop van de echtelijke woning aan een derde;

  • als de makelaar de opdracht tot verkoop van de echtelijke woning teruggeeft wegens gebrek aan medewerking van een van partijen, voldoet de niet-meewerkende partij de kosten die de makelaar in rekening brengt. Dit geldt ook voor schade en of extra onkosten veroorzaakt door het niet-meewerken van een partij bij de afwikkeling bij de notaris en door het niet correct opleveren van het huis aan kopers;

de overwaarde van de woning bestaat uit het verschil tussen het bedrag waarvoor de vrouw de woning overneemt enerzijds (in beginsel de vrije verkoopwaarde) en de hypothecaire schuld anderzijds, dan wel de verkoopopbrengst minus de verkoopkosten en de hiervoor bedoelde schuld. Bij toedeling van de woning aan de vrouw moet zij de helft van de overwaarde voldoen aan de man.

Bij verkoop van de woning wordt de (restant) verkoopopbrengst tussen partijen bij helfte verdeeld. Mocht na aflossing bij verkoop toch een hypothecaire schuld resteren, dan dragen partijen deze gelijkelijk;

de kosten verbonden aan de verdeling en levering of verkoop en levering van de woning worden door partijen bij helfte gedragen;

auto

deelt aan de man toe de auto met kenteken [kentekennummer] tegen een waarde van € 9.600,-, onder de verplichting de helft van die waarde, zijnde € 4.800,-, aan de vrouw te voldoen;

teruggaven belasting en Eneco

bepaalt dat de vrouw ter zake van de belastingteruggaven IB 2022 en de teruggave Eneco over het jaar 2022 een bedrag van in totaal € 507,- aan de man moet voldoen;

inboedel

aan ieder van partijen wordt toegedeeld de inboedelgoederen die hij/zij nu al onder zich heeft, zonder nadere verrekening van de waarde;

4.6.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;

4.7.

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

4.8.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.B. van den Enden, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.C. Vogel, griffier, op 23 april 2024.

Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat zij op andere manier is betekend en openlijk bekend gemaakt. Het beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733