Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 07-05-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3190

Datum publicatie14-05-2024
Zaaknummer200.328.416
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Ontbinding GP waarbij verzoekster convenant wil vernietigen. Dit lukt niet. Tegenzin overeenkomst aan te gaan omdat ze nog hevig verliefd is maken de wil dat te doen nog niet gebrekkig. Ook geen bedreiging als verweerster heeft gepoogd convenant af te geven via voorkant en achterkant woning. Kan zijn ervaren als onaangenaam/bedreigend, maar maakt niet dat redelijk oordelend mens daardoor zou kunnen zijn beïnvloed. Geen benadeling voor meer dan 1/4. Gaat alleen om waarde woning op moment verdeling, niet moment levering.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.328.416

(zaaknummer rechtbank Gelderland 405903)

beschikking van 7 mei 2024

inzake

[verzoekster] ( [verzoekster] )

die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. B. Molenaar te Wijchen

en

[verweerster] ( [verweerster] )

die woont in wonende [woonplaats2]

advocaat: mr. M. Heere-Helmink te Rotterdam.

1Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

In de beschikking van 5 december 2023 heeft het hof [verweerster] niet-ontvankelijk verklaard in haar incidenteel hoger beroep en een mondelinge behandeling bepaald in het principaal hoger beroep. Mr. Heere heeft daarvoor nog nadere stukken overgelegd (bijlagen 1-6). De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2024. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal).

2De kern van de zaak

2.1.

Partijen zijn op 24 september 2018 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Zij hebben partnerschapsvoorwaarden gemaakt en daarin iedere gemeenschap van goederen uitgesloten.

2.2.

Op 3 december 2018 zijn zij samen eigenaar geworden van de woning aan het [adres] in [woonplaats2] . Zij hebben de koopsom van € 639.000 betaald met een hypothecaire geldlening van € 478.000. [verweerster] heeft het restant van de koopsom uit eigen middelen betaald.

2.3.

Partijen hebben met het oog op beëindiging van hun relatie en hun samenwoning afspraken gemaakt die staan in een door beiden op 27 november 2020 getekende onderhandse akte met het opschrift ‘Afrekening en overgang eigendom Woning [adres] ’.

2.4.

Een klein jaar later hebben partijen andermaal een onderhandse akte getekend. Deze akte is opgesteld door [naam1] van ‘ [naam2] ’ die tussen partijen heeft bemiddeld (mediation) en draagt het opschrift ‘CONVENANT BEËINDIGING GEREGISTREERD PARTNERSCHAP’. [verzoekster] heeft het convenant op 26 oktober 2021 getekend, [verweerster] op 27 oktober 2021. In artikel 1.1. van dit convenant staat dat partijen het geregistreerd partnerschap willen beëindigen door inschrijving van het convenant bij de gemeente en dat zij niet kiezen voor ontbinding daarvan door de rechter. Het is niet gelukt het convenant (op tijd) in te schrijven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.

2.5.

[verzoekster] heeft de rechtbank op 6 juli 2022 verzocht het geregistreerd partnerschap te ontbinden en nevenvoorzieningen te treffen over de vermogensrechtelijke gevolgen daarvan met vernietiging van de overeenkomsten van partijen daarover. [verweerster] heeft de rechtbank gevraagd het verzoek om ontbinding toe te wijzen en een nevenvoorziening te geven die erop neerkomt dat partijen de vermogensrechtelijke gevolgen van de ontbinding moeten afwikkelen volgens het convenant.

2.6.

De rechtbank heeft het geregistreerd partnerschap ontbonden en bepaald dat het convenant deel uitmaakt van de beschikking. Alle andere verzoeken zijn afgewezen. De ontbindingsbeschikking is op 11 april 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waarmee het geregistreerd partnerschap is geëindigd.

2.7.

De bedoeling van het principaal hoger beroep van [verzoekster] is dat het hof de overeenkomsten van partijen over de vermogensrechtelijke gevolgen van de beëindiging van hun geregistreerd partnerschap alsnog vernietigt en een aan [verzoekster] te betalen bedrag vaststelt. Verder wil [verzoekster] dat het hof nevenvoorzieningen treft over verdeling van de inboedel, over de afgifte van de kat [de kat] en over de vergoeding van schade door [verweerster] wegens ongerechtvaardigde verrijking.

2.8.

Het hof zal beslissen dat het convenant geldig is en ook van toepassing is bij ontbinding van het geregistreerd partnerschap door de rechter. De beschikking van de rechtbank blijft op dit punt in stand (bekrachtiging). Het hof zal verder bepalen dat [verweerster] de kat [de kat] aan [verzoekster] moet afgeven en dat [verweerster] geen schadevergoeding hoeft te betalen aan [verzoekster] wegens ongerechtvaardigde verrijking. Hierna licht het hof die beslissingen toe.

3Toelichting op de beslissingen van het hof

de overeenkomst van 27 november 2020: misbruik van omstandigheden?

3.1.

[verzoekster] stelt dat [verweerster] bij het aangaan van de overeenkomst van 27 november 2020 wist of moest begrijpen dat [verzoekster] door bijzondere omstandigheden werd bewogen tot het aangaan van die overeenkomst; [verweerster] heeft de totstandkoming van die overeenkomst bevorderd, hoewel wat zij wist of moest begrijpen dat zij [verzoekster] daarvan had moeten weerhouden. 1

3.2.

[verzoekster] licht toe wat die bijzondere omstandigheid in haar geval was. Zij had op 20 november 2020 – een week voor het tekenen van de overeenkomst van 27 november 2020 – kennis genomen van de relatiebeëindiging. Zij zat feitelijk in de eerste fase van het rouwproces: de ontkenningsfase. Ze was nog steeds verliefd op [verweerster] . Zij zag in [verweerster] de enige vrouw voor wie zij ooit grote stappen heeft gezet, van wie ze zonder twijfel houdt, en voor wie ze nog mooie positieve stappen zou willen zetten en met wie ze samen wil wakker worden. Vanwege die hevige verliefdheid bevond zij zich in een afhankelijke positie, zeker omdat zij ook vurig hoopte op een doorstart. [verzoekster] had alles willen doen en alles getekend om de relatie met [verweerster] maar te redden. Dat [verweerster] wist dat [verzoekster] door deze bijzondere omstandigheid werd bewogen de overeenkomst aan te gaan blijkt volgens haar uit haar email aan [verweerster] van 27 november 2020.

3.3.

[verweerster] wijst erop dat [verzoekster] niet zodanig psychisch in de war was dat zij haar belangen niet kon behartigen bij het aangaan van de overeenkomst van 27 november 2020. Zij wijst er ook op dat [verzoekster] zelf de afspraken op papier heeft gezet.

3.4.

Het hof ziet geen aanleiding voor vernietiging van de overeenkomst van 27 november 2020 vanwege misbruik van omstandigheden. Dat [verzoekster] nog hevig verliefd was op [verweerster] en het liefst met haar verder zou gaan en de overeenkomst liefst niet had getekend is duidelijk. Dat kon [verweerster] ook lezen in de mail van 27 november 20202. In dit geval is dat echter niet een bijzondere omstandigheid die kan leiden tot vernietiging van de overeenkomst. Uit niets blijkt immers dat deze omstandigheid ertoe heeft geleid dat aan de wil van [verzoekster] die overeenkomst aan te gaan een gebrek kleeft. De tegenzin en weerzin de overeenkomst aan te gaan omdat ze nog hevig verliefd is op [verweerster] maken de wil dat te doen nog niet gebrekkig. Daar komt nog bij dat zij op de zitting bij het hof heeft verklaard dat ze de tekst van de overeenkomst zelf heeft voorbereid, waarna [verweerster] de tekst op onderdelen nog iets anders heeft geredigeerd zonder de inhoud daarvan te veranderen. Ook dat wijst niet op gebrekkige wilsvorming.

het convenant van oktober 2021: bedreiging?

3.5.

[verzoekster] stelt dat [verweerster] haar op 26 oktober 2020 heeft bewogen het convenant te tekenen door haar te bedreigen. 2

3.6.

[verzoekster] licht dit toe. [verweerster] wist dat [verzoekster] het convenant niet wilde tekenen en wist ook dat de woning inmiddels een paar ton in waarde was gestegen. In de avond van 26 oktober 2021 rond 22.00 uur klimt [verweerster] over de poort/schutting van de achtertuin van [verzoekster] en morrelt aan de achterdeur, terwijl [verzoekster] zich op de bovenste etage heeft verschanst met de lichten uit en doet alsof ze niet thuis is. Vervolgens verlaat [verweerster] de achtertuin om aan de voorzijde aan te bellen en daar te gaan wachten. [verzoekster] stuurt [verweerster] om 22.19 uur een bericht dat ze niet thuis is. Desondanks vertrekt [verweerster] niet, zoals normaliter verwacht mag worden. Ze rijdt rondjes met haar auto om het huis van [verzoekster] en parkeert haar auto verdekt in de buurt en blijft daar nog zeker een half uur wachten. Uiteindelijk tekent [verzoekster] het convenant, stuurt dat aan [verweerster] , die vervolgens vertrekt. Ze heeft gekregen wat ze kwam halen. [verzoekster] legt een verklaring over van een buurvrouw die zegt dat [verzoekster] haar in paniek heeft gebeld en dat ze [verweerster] op straat heeft aangetroffen en dat daarna de auto van [verweerster] nog ten minste 30 minuten in de straat bleef staan.

3.7.

[verweerster] bevestigt dat zij het convenant in de avond van 26 oktober 2021 bij [verzoekster] in de bus heeft gedaan. Zij zegt dat zij niet over de poort/schutting van de achtertuin van [verzoekster] is geklommen. Op het moment dat zij het convenant in de bus deed was [verzoekster] niet thuis. Dat heeft [verzoekster] aan de mediator en [verweerster] gezegd. Vervolgens heeft [verzoekster] het convenant die avond nog ondertekend en de volgende dag bij [verweerster] afgegeven. Van bedreiging is geen sprake geweest.

3.8.

Het hof kan niet vaststellen dat sprake is van een zodanige bedreiging dat de wil van [verzoekster] om het convenant te tekenen gebrekkig is gevormd. Nodig is dat komt vast te staan dat [verweerster] [verzoekster] met enig nadeel in persoon of goed heeft bedreigd. Daarvan is niet gebleken. In het ergste geval – als klopt wat [verzoekster] zegt – heeft [verweerster] gepoogd het convenant persoonlijk aan [verzoekster] af te geven en heeft zij kennelijk geprobeerd dat zowel via de voorkant van de woning van [verzoekster] als via de achterkant te doen. Natuurlijk is het mogelijk dat [verzoekster] dat als onaangenaam of bedreigend heeft ervaren, maar daarmee is nog niet gezegd dat een redelijk oordelend mens daardoor zou kunnen zijn beïnvloed.

3.9.

Het is bovendien ook niet goed te begrijpen dat [verzoekster] zich bedreigd voelde. Haar mailberichten van diezelfde avond aan [verweerster] en [naam1] van ‘ [naam2] ’ wijzen daar in het geheel niet op. Daaruit blijkt eerder de volle bereidheid tot het tekenen van het convenant.

[verweerster] schrijft [verzoekster] om 18:15 uur:

“Hierbij het getekende convenant.

Lukt het jou om in te scannen en de getekende versie terug te mailen?

Anders kan ik vanavond even langs rijden,”

[verzoekster] antwoordt om 22:19 uur:

“Ik scan zo als ik terug thuis ben. Effe papier aan het scoren.

jij hebt niet alle bladzijde getekend zo te zien.”

[verzoekster] mailt om 22:57 uur aan [naam1] van [naam2] :

“Beste [naam1] ,

Dank voor het aanpassen van het convenant.

Ik heb getekend.

Ik zal later vanavond ook even die aparte bijlage printen, of anders morgenvroeg, ik ben

door mijn papiervoorraad heengeraakt en nu bij een vriendin.”

Groet [verzoekster]

het convenant : benadeling voor meer dan 1/4e.

3.10.

[verzoekster] stelt dat partijen in de overeenkomst van 27 november 2020 zijn uitgegaan van een waarde van de woning van € 660.000 en in het convenant van 26 oktober 2021 van € 675.000. Omdat de waarde in november 2020 € 780.122 was en in oktober 2021 € 1.016.541 is zij beide keren benadeeld voor meer dan een kwart en moet de verdeling van de woning in beide gevallen worden vernietigd. 3 [verzoekster] maakt ook een berekening van wat zij had moeten ontvangen als de waarde van de woning op € 780.112 respectievelijk € 1.016.541 was bepaald en zet de uitkomst daarvan naast de uitwerking op basis van een waarde van € 675.000. Daarbij gaat [verzoekster] ervan uit dat als het ware sprake is van een gemeenschap van goederen, waartoe niet alleen de woning, maar ook schulden uit hypothecaire geldlening en vergoedingsrechten en -plichten (door haar reprises en récompenses genoemd) behoren. Het hof moet aan die berekeningen voorbijgaan. Partijen hebben nu juist in hun partnerschapsvoorwaarden iedere gemeenschap uitgesloten.

3.11.

Wel zijn zij samen eigenaar van de woning in een eenvoudige gemeenschap. Die woning is in november 2020 verdeeld (toegedeeld aan [verweerster] ) en bij de benadeling voor meer dan een kwart gaat het dan ook alleen om de waarde van die woning op dat moment. Dat de verdeling van de woning heeft plaatsgehad in november 2020 staat met zoveel woorden in het convenant:

“Artikel 3 Ten aanzien van de woning:

3.1.

Partijen leven duurzaam gescheiden sinds 1 september 2020. Zij hebben in een convenant vastgelegd hoe zij op dat moment het gezamenlijk vermogen hebben verdeeld en willen ook op basis van die gegevens de woning verdelen.

3.2.

Tot de gemeenschap van partijen behoort een woning te [woonplaats2] aan de [adres] met postcode [postcode] , ten name van beide partijen gezamenlijk.

3.3.

De gemeente [de gemeente1] heeft de woning gewaardeerd op €675.000, op basis van de

WOZ-waarde met peildatum 1 januari 2020. Partijen stellen de waarde ten tijde van de

verdeling vast op deze WOZ-waarde

3.4.

Op de woning rusten de volgende hypothecaire inschrijvingen:

(…)

3.5.

De gezamenlijke woning en de hypothecaire geldleningen zullen worden toebedeeld aan [verweerster] conform de onderlinge verkoop van November 2020. (…)”

3.12.

Stel dat de woning op 27 november 2020 inderdaad € 780.112 waard was dan zou het aandeel van [verzoekster] in die waarde de helft daarvan zijn geweest: € 390.056. De woning is toegedeeld aan [verweerster] voor € 660.000; het aandeel van [verzoekster] in die waarde is € 330.000. Haar benadeling is € 390.056 - € 330.000 = € 60.056. Is zij dan benadeeld voor meer dan een kwart? Nee dat is niet het geval, omdat € 390.056:4 = € 97.514 en dat is meer dan de benadeling van [verzoekster] van € 60.056. Voor vernietiging is alleen daarom al geen reden. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het tijdstip van levering van de woning ter uitvoering van de verdeling niet van belang is voor de vraag of sprake is van benadeling voor meer dan een kwart.

3.13.

De waarde van de woning op 26 oktober 2021 is hier niet van belang. Als dat wel zo zou zijn, zou er trouwens ook in dat geval geen grond zijn voor vernietiging. Stel dat die datum er wel toe doet en dat de woning op 26 oktober 2021 € 1.016.541 waard is, dan is het aandeel van [verzoekster] in die waarde de helft daarvan: € 508.270. De woning wordt toegedeeld aan [verweerster] voor € 675.000. Het aandeel van [verzoekster] in die waarde is € 337.500. Haar benadeling is € 508.270 - € 337.500 = € 170.770. Is zij dan benadeeld voor meer dan een kwart? Ja, dat is het geval, omdat € 508.270:4 = € 127.067 en dat is minder dan de benadeling van [verzoekster] van € 170.770. Daarmee zou de benadeling voor meer dan een kwart zijn bewezen en wordt [verzoekster] vermoed over de waarde van de woning te hebben gedwaald. Toch ziet het hof ook in dat scenario geen aanleiding voor vernietiging van de verdeling. De reden daarvan is dat [verzoekster] niet onderbouwt dat de waarde van deze woning op 26 oktober 2021 € 1.016.541 was. Zij baseert dat slechts op basis van de prijsontwikkeling in het algemeen die de site van Brainbay voor haar berekent (en doet alsof dit een berekening is via de NVM). Dat is niet voldoende. De beweringen van [verzoekster] over de waarde van de woning op het moment van het tekenen van het convenant zijn in tegenspraak met wat [verzoekster] daarover vermeldt in een mail aan [naam1] van ‘ [naam2] ’ van 18 september 2021. Daarin schrijft zij dat er geen overwaarde in de woning zit – de waarde is niet hoger dan wat er aan geld is ingestopt – en dat sprake is van achterstallig onderhoud. Uit niets blijkt dat daarmee bij de waardebepaling van € 1.016.541 rekening is gehouden.

Geldt het convenant niet bij ontbinding van het geregistreerd partnerschap door de rechter?

3.14.

[verzoekster] stelt dat het convenant alleen maar geldt als partijen het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden beëindigen door inschrijving van de verklaring van artikel 1:80c lid 1 letter c BW in de registers van de burgerlijke stand. Uit het convenant volgt wel dat de beëindigingsprocedure zal plaatsvinden door indiening en inschrijving van

het convenant bij de gemeente [de gemeente2] en dat partijen ervoor kiezen om de

beëindigingsprocedure niet via een rechtbank te laten lopen (artikel 1 van het convenant). Op de zitting bij het hof is gebleken dat het niet is gelukt de vereiste verklaring tijdig te laten inschrijven. Over de reden daarvan verschillen partijen van mening. Blijft dat het wel de bedoeling van partijen was het geregistreerd partnerschap te beëindigen en over de vermogensrechtelijke gevolgen daarvan de afspraken te maken die in het convenant staan, afspraken die ook al zijn terug te vinden in de overeenkomst van 27 november 2020. [verzoekster] heeft geen verklaringen of gedragingen van haar of van [verweerster] genoemd waaruit zij mocht afleiden dat het convenant een beperkte reikwijdte had en zijn gelding zou verliezen als de beëindiging via de ambtenaar van de burgerlijke stand niet zou lukken. De hiervoor aangehaalde bepaling uit het convenant over de te volgen procedure is daarvoor onvoldoende. Verder is gebleken dat partijen - toen bleek dat de inschrijving door de ambtenaar (nog) niet mogelijk was - bij hun verdere overleg zijn uitgegaan van de geldigheid van het convenant. Ten slotte wijst [verweerster] er terecht op dat alleen de verklaring met het verzoek tot beëindiging opnieuw moest worden gedaan en opnieuw moest worden getekend, maar dat [verzoekster] weigerde daaraan mee te werken, terwijl zij wel al eerder toestemming had gegeven tot inschrijving van de verklaring van beëindiging van het geregistreerd partnerschap inclusief het convenant. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat het convenant alleen geldt bij de beëindiging van hert geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden.

De kat [de kat] en de inboedel

3.15.

Vaststaat dat de kat [de kat] toebehoort aan [verzoekster] . Het hof zal daarom bepalen dat [verweerster] de kat [de kat] moet afgeven aan [verzoekster] . Op de zitting bij hof hebben partijen afgesproken samen nog eens de woning door te lopen om te zien welke inboedel nog verdeeld moet worden. Het hof zal daarom hierover geen beslissing geven.

Ongerechtvaardigde verrijking?

3.16.

[verzoekster] stelt dat zij werkzaamheden heeft verricht voor de dierenartsenpraktijk van [verweerster] maar daarvoor geen beloning heeft gehad. [verweerster] is daardoor ongerechtvaardigd verrijkt en moet de schade die [verzoekster] daardoor lijdt vergoeden. [verzoekster] is verarmd voor € 27.000 (dat is voor 2019 en 2020 telkens een bedrag van € 13.500 dat zij aan een willekeurige derde in rekening had kunnen brengen). [verweerster] is verrijkt voor € 71.550. Dat bedrag heeft [verzoekster] als volgt berekend. Er is een EBITDA vastgesteld van € 113.000 in 2020 en aan de hand daarvan is de koopsom van de dierenartspraktijk bepaald op € 600.000. Er is dus gerekend met een multiplier van 5,3. Als de kosten van [verzoekster] over 2019 en 2020 waren meegenomen (zonder rekening te houden met een partnerschapskorting), dan was er een EBITDA komen vast te staan die circa € 13.500 lager was geworden. Dat betekent dat [verweerster] door toedoen van [verzoekster] is verrijkt met € 13.500 x 5,3 = € 71.550.

3.17.

[verweerster] betwist niet dat [verzoekster] werkzaamheden voor haar heeft verricht, zij betwist wel dat aan [verzoekster] daarvoor nog beloningen van € 13.500 in de jaren 2019 en 2020 toekomen of dat zij is verarmd. [verzoekster] biedt daarvan geen nader bewijs aan, zodat het hof aan dit verzoek van [verzoekster] voorbijgaat.

De conclusie

3.18.

Het principaal hoger beroep van [verzoekster] slaagt niet, met uitzondering van het verzoek over de kat [de kat] .

3.19.

De veroordeling in deze uitspraak (4.2.) kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4De beslissing

Het hof, in het principaal hoger beroep:

4.1.

bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland van 17 maart 2023:

4.2.

veroordeelt [verweerster] om binnen zeven dagen na vandaag aan [verzoekster] de kat [de kat] af te geven;

4.3.

verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

4.4.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, M.L. van der Bel en L. Hamer en is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.

1

Artikel 3:44 lid 4 BW:

Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.

2

Artikel 3:44 lid 2 BW:

Bedreiging is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. De bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed.

3

Artikel 3:196 BW:

1. Behalve op de algemene voor vernietiging van rechtshandelingen geldende gronden is een verdeling ook vernietigbaar, wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld.

2. Wanneer een benadeling voor meer dan een vierde is bewezen, wordt de benadeelde vermoed omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden te hebben gedwaald.

3. Om te beoordelen of benadeling heeft plaatsgehad, worden de goederen en schulden der gemeenschap geschat naar hun waarde op het tijdstip van de verdeling. Goederen en schulden die onverdeeld zijn gelaten worden niet meegerekend.

4. Een verdeling is niet op grond van dwaling omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden vernietigbaar, indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733