Rechtbank Den Haag 25-04-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7370

Datum publicatie16-05-2024
ZaaknummerC/09/655182 / JE RK 23-2056
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

OTS. Moeder en haar advocaat hebben de kinderrechter uitgebreid verteld wat de eerdere onterechte uithuisplaatsing met de moeder heeft gedaan. Dit leed heeft de kinderrechter zeer aangegrepen. Het verhaal van de moeder wijst erop dat waarheidsvinding te allen tijde voorop moet staan, dat als daarin tekort geschoten wordt verantwoordelijkheid moet worden genomen en dat erkenning van ontstaan leed noodzakelijk is. De kinderrechter wil dat bij deze doen. Zij hoopt dat zij de moeder en het kind met deze overweging recht doet.

Volledige uitspraak


RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht

Zaaknummer: C/09/655182 / JE RK 23-2056

Datum uitspraak: 25 april 2024

Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,

over:

[de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [de minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,

wonende in [woonplaats] ,

advocaat: mr. F. Pool, gevestigd te Rotterdam.

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1Het verdere verloop van de procedure

1.1.

Bij beschikking van 26 oktober 2023 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld van 26 oktober 2023 tot 26 april 2024. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zitting vóór 26 april 2024.

1.2.

De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:

- de beschikking van 26 oktober 2023;

- de aanvullende briefrapportage van de Raad van 9 april 2024, ontvangen op 17 april 2024.

1.3.

Op 25 april 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:

- de moeder, met mr. M.S. Krol, waarnemend voor haar kantoorgenoot mr. F. Pool;

- [naam 1] , namens de Raad;

- [naam 2] en [naam 3] , namens de gecertificeerde instelling.

2De feiten

2.1.

De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .

2.2.

[de minderjarige] woont bij zijn moeder.

3Het verzoek

3.1.

De Raad handhaaft het verzoek en verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uit te spreken voor het aangehouden deel, zijnde voor de duur van zes maanden.

3.2.

De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De afgelopen maanden hebben zich gekenmerkt door veel onrust, als gevolg waarvan [de minderjarige] niet naar school kon gaan en de halfbroer van [de minderjarige] niet op de groep maar thuis verbleef. Daarnaast is de moeder overbelast door alle heftige gebeurtenissen van de afgelopen tijd, waardoor een risico op een terugval in de oude patronen en stagnatie van de hulpverlening aanwezig is. De hulpverlening is net gestart en nog fragiel. Het is belangrijk dat er een gedegen plan komt voor de komende maanden en de moeder met de hulpverlening vooruit kan. Het is belangrijk dat de moeder ondersteuning heeft, zodat zij ook kan toekomen aan haar eigen traject. Daarnaast dienen de ingezette hulpverleningstrajecten gewaarborgd te worden door de jeugdbeschermer. Ter zitting heeft de Raad naar voren gebracht blij te zijn dat de maatregel zo positief verloopt en dat de samenwerking tussen de moeder, de gecertificeerde instelling en de hulpverlening erg goed is, waarbij er sprake is van openheid en vertrouwen. De Raad vindt dat de moeder daarvoor een groot compliment verdient. Door de inzet van hulpverlening ontstaat een betere situatie voor [de minderjarige] en indirect ook voor de halfbroer van [de minderjarige] . De Raad heeft opnieuw naar voren gebracht dat er in het verleden fouten zijn gemaakt als gevolg waarvan [de minderjarige] onterecht uit huis is geplaatst. De Raad vindt het heel erg dat de moeder en haar kinderen nu met de gevolgen daarvan zijn belast. Dat had nooit mogen gebeuren. Het is zeer spijtig om te horen dat de moeder voor dit leed nog niet de erkenning heeft gekregen die zij nodig heeft. De Raad biedt oprechte excuses aan voor de rol die de Raad destijds had in de aanloop naar de beslissing tot uithuisplaatsing.

4De standpunten

4.1.

Door en namens de moeder is ingestemd met het verzochte. Zij ervaart de samenwerking met de gecertificeerde instelling en de hulpverlening als positief en als helpend. De moeder heeft niet langer het idee dat zij er alleen voor staat en dat is heel fijn. Als de moeder het zelf even niet meer ziet zitten, dan laat de jeugdbeschermer de moeder inzien dat zij het nog wél kan. Het is daarbij ook fijn voor de moeder dat de jeugdbeschermer in nabijheid heeft kunnen zien dat de moeder veel heeft meegemaakt en dat haar de hele tijd bepaalde dingen overkomen waar zij niets aan kan doen, maar die wel weer voor nieuwe problemen zorgen. Het is fijn dat gezien wordt wat de moeder doormaakt en dat er hulpverlening naast haar staat. De moeder wil daarom ook graag dat de ondertoezichtstelling langer doorloopt.

4.2.

De moeder brengt verder naar voren dat de nasleep van wat er is gebeurd – waarbij de moeder doelt op de onterechte uithuisplaatsing van [de minderjarige] – heel pijnlijk is en nog altijd zeer ingrijpend is voor haar. De moeder krijgt EMDR-therapie, omdat zij veel nachtmerries en slapeloze nachten heeft van deze afschuwelijke ervaring. De moeder is ontzettend bang om weer in het zwarte gat te vallen, zoals zij dat destijds heeft ervaren. In die zin blijft de situatie slopend. Doordat de moeder onvoldoende erkenning krijgt voor wat er fout is gegaan, is het voor haar heel moeilijk om de situatie af te sluiten.

4.3.

De advocaat van de moeder benadrukt dat bij de eerdere uithuisplaatsing die onterecht bleek te zijn omdat die op valse informatie was gebaseerd, niet alleen de Raad en het CJG tekort zijn geschoten, maar ook de rechtbank. De moeder heeft tijdens de zitting over de uithuisplaatsing aangegeven dat de informatie niet klopte, maar er is te weinig naar haar geluisterd. Daarnaast heeft ook de advocaat destijds geprobeerd om verweer te voeren op de voor waar aangenomen vermelde feiten, maar het is bijna onmogelijk om leugens van die aard te ontkrachten. Er waren geen stukken waarmee bewezen kon worden dat het verhaal waarop de Raad zich baseerde, niet klopte. Hierdoor was het onmogelijk voor de moeder om zich tegen de Raad te verweren. Waarheidsvinding dient voor het verweer uit te gaan, juist omdat het soms veel moeilijker is om te bewijzen dat iets níet klopt dan om te onderbouwen dat iets wél klopt en er dan achter te komen dat het simpelweg niet waar is. Er is te weinig oog geweest voor waarheidsvinding en onjuiste informatie is onterecht voor waar aangenomen. De moeder vindt het belangrijk dat iedereen – inclusief de rechtbank – lering trekt uit de situatie van de moeder. Het zal voor de moeder van waarde zijn als de rechtbank erkent dat het destijds niet goed is gegaan.

4.4.

De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad. De samenwerking is positief en het is fijn dat alle hulpverlening samen met de moeder en de gecertificeerde instelling gezamenlijk optrekken, waarbij ook de halfbroer van [de minderjarige] betrokken wordt. De verstandhouding met de moeder is uitzonderlijk goed. Zij verdient daarvoor veel lof. Momenteel is het nog te vroeg om over te gaan naar een vrijwillig kader. Verschillende hulpverlening is pas net gestart en het is belangrijk dat de moeder haar EMDR kan afronden en [de minderjarige] de behandeling gaat krijgen die hij nodig heeft. Bij de moeder gaat het zeker niet om niet willen van de hulpverlening, die wil ze juist heel graag. De gecertificeerde instelling gunt het de moeder dat zij het komende half jaar bepaalde dingen echt goed op de rit kan krijgen, waardoor de situatie stabiliseert en het gezin overgedragen kan worden naar Kracht (in het vrijwillig kader). De gecertificeerde instelling heeft de verwachting dat het bovenstaande binnen zes maanden gerealiseerd kan worden. Daarbij heeft de gecertificeerde instelling ook ter zitting naar voren gebracht dat zij het de moeder heel erg gunt dat zij voor haar eigen proces de erkenning gaat krijgen, waar zij naar op zoek is gelet op de eerdere dramatische en onterechte uithuisplaatsing van [de minderjarige] .

5De beoordeling

5.1.

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

5.2.

De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Allereest wil de kinderrechter de moeder een groot compliment geven hoe zij de afgelopen maanden, ondanks de afschuwelijke ervaring die zij heeft meegemaakt met de uithuisplaatsing van [de minderjarige] , tot een hele prettige samenwerking is gekomen met de gecertificeerde instelling. Dat had ook heel anders kunnen zijn na de eerdere ervaring. De afgelopen maanden is er al heel veel goeds gedaan en bereikt, daar is iedereen het over eens. Tegelijkertijd zit het de moeder niet mee. Er gebeuren regelmatig dingen waar zij niets aan kan doen, maar die de voortgang van het proces dan wel bemoeilijken. De moeder gaat hier heel veerkrachtig mee om. Ook dat is heel bewonderenswaardig. Zij heeft steun aan de hulpverlening en neemt ook aan wat haar wordt aangereikt. De komende tijd wordt de ingezette koers voortgezet. De behandeling die [de minderjarige] nodig heeft voor zijn hechtingsproblematiek zal gaan starten en de moeder zal haar EMDR-behandeling gaan afronden. De kinderrechter ziet dat de afgelopen maanden voor de moeder ontzettend zwaar zijn geweest, waardoor het soms bij haar – heel begrijpelijk – overloopt. Zo hebben de kinderen opnieuw een huidaandoening opgelopen, waardoor veel extra zorg op de moeder terechtkwam en heeft het trauma van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog grote gevolgen voor de moeder. Dit neemt ook veel energie en ruimte van de moeder in beslag. Naar het oordeel van de kinderrechter is het daarom van groot belang dat de moeder de juiste ondersteuning en hulp blijft ontvangen en de jeugdbeschermer nog langer betrokken blijft. De kinderrechter benoemt daarbij opnieuw dat de moeder meer dan voldoende bereid en welwillend is om de hulp te accepteren, maar dat de moeder door alle dingen die op haar afkomen onvoldoende in staat is om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] , die nog steeds aanwezig is, zelfstandig te doen afnemen. Het is belangrijk dat de moeder ondersteund wordt in het organiseren van de hulpverlening, iemand heeft die naast haar staat, zodat de moeder ook de ruimte heeft om verder aan zichzelf te kunnen werken. Het is daarbij positief om te horen dat de betrokken hulpverlening, de gecertificeerde instelling en de moeder gezamenlijk optrekken. Het doel is om de komende maanden toe werken naar een verdere stabilisatie en uiteindelijk een overdracht naar het vrijwillige kader. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling verlengen voor de duur van zes maanden, zijnde het resterende aangehouden deel, tot 26 oktober 2024.

5.3.

De moeder en haar advocaat hebben de kinderrechter uitgebreid verteld wat de eerdere onterechte uithuisplaatsing met de moeder heeft gedaan. De kinderrechter vindt het verhaal van de moeder hartverscheurend en intens verdrietig. Haar kind is van haar losgescheurd op basis van – naar inmiddels is gebleken – niets meer dan leugens. Het leed van de moeder heeft de kinderrechter zeer aangegrepen. Het spijt haar dat deze afschuwelijke ervaring met traumatische gevolgen niet ongedaan gemaakt kan worden. De moeder heeft ter zitting verwoord dat zij heel veel moeite heeft met de raadsvertegenwoordiger die de rechtbank adviseert, omdat het dezelfde raadsvertegenwoordiger is die destijds adviseerde over de uithuisplaatsing. Ter zitting heeft de raadsvertegenwoordiger uitvoerig zijn excuses aangeboden voor het leed dat de moeder is aangedaan. De kinderrechter hoopt dat deze woorden uiteindelijk de erkenning kunnen bieden waaraan de moeder zo begrijpelijk behoefte heeft. De raadsvertegenwoordiger heeft uitgelegd dat er soms snel gehandeld moet worden wanneer er grote zorgen zijn over kinderen, maar dat daarbij natuurlijk nooit de waarheidsvinding uit het oog verloren mag worden. Tegelijkertijd is het onmogelijk om vergissingen volledig uit te sluiten daar waar het gaat om mensenwerk. Zoals de raadsvertegenwoordiger verwoordde is het in dit geval niet goed gegaan en is dat afschuwelijk. De kinderrechter haakt hierop aan en antwoordt de moeder op haar indringend appel aan de rechtspraak om verantwoordelijkheid te nemen voor onjuiste beslissingen, dat het enige antwoord op een – naar later blijkt – onjuiste beslissing kan zijn een excuus. De kinderrechter is niet betrokken geweest bij de eerdere beslissingen en kan, wil en mag dan ook niet oordelen over de totstandkoming van de beslissingen van destijds. Aanhakend bij de uitlatingen van de raadsvertegenwoordiger staat echter buiten kijf dat het aspect waarheidsvinding onvoldoende voorop heeft gestaan bij het onderzoek met een zeer onjuist beeld tot gevolg, op basis waarvan vervolgens verstrekkende beslissingen zijn genomen. Het aangrijpende verhaal van de moeder wijst erop dat waarheidsvinding – bij alle betrokkenen – te allen tijde voorop moet staan, dat als daarin tekort geschoten wordt verantwoordelijkheid moet worden genomen en dat erkenning van het ontstane leed noodzakelijk is. De kinderrechter wil dat bij deze doen. Zij hoopt dat zij de moeder en [de minderjarige] met deze overweging recht doet.

6De beslissing

De kinderrechter:

6.1.

stelt [de minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 26 april 2024 tot 26 oktober 2024;

6.2.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024 door mr. S.J. Huizenga, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier, en op schrift gesteld op 13 mei 2024.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733