Datum publicatie | 05-06-2024 |
Zaaknummer | 200.331.204 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Arnhem |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Kinderen; Verplichting terugverhuizing |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
Moeder (in vrouwenopvang andere provincie) hoeft niet terug te verhuizen. Verschillende criteria die regelmatig worden meegewogen in verhuisbeslissing. Deze niet limitatief en rechter hoeft niet alle omstandigheden op lijst bij oordeel te betrekken: hij beslist per zaak welke omstandigheden voor die specifieke zaak belangrijk zijn. Als noodzaak voor verhuizing ziet op veiligheid ouder en kind, is dat al gauw doorslaggevend in de belangenafweging. Belang moeder en kind bij veiligheid en rust weegt zwaarder dan ongemak vader.
Volledige uitspraak
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.204
(zaaknummer rechtbank Gelderland 416975)
beschikking van 14 mei 2024
in de zaak van
[verzoeker] ,
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.W.J. Schoonbrood,
en
[verweerster] ,
die woont op een geheim adres,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.W.M. van Doorn.
1Samenvatting van de beslissing
De vader heeft de rechtbank verzocht om de moeder te verplichten om met [de minderjarige1] terug te verhuizen naar de omgeving van [woonplaats1] . De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen en de vader veroordeeld in de proceskosten. Het hof vindt dat de moeder niet hoeft terug te verhuizen en dat beide ouders de eigen proceskosten moeten betalen. De vader heeft zijn verzoek over het dopen van [de minderjarige1] ingetrokken.
2Waar de zaak over gaat
De vader en de moeder zijn in 2021 met elkaar getrouwd en zij zijn de ouders van [de minderjarige1] , die is geboren [in] 2022. Het gezin woonde vanaf september 2022 in [woonplaats1] . In oktober 2022 zijn de vader en de moeder uit elkaar gegaan. [de minderjarige1] woont bij de moeder. De vader is in de woning in [woonplaats1] blijven wonen. De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige1] .
De vader heeft een zoon uit een eerdere relatie: [de minderjarige2] , die is geboren [in] 2013 in [plaats1] , Roemenië.
Sinds december 2022 had de vader begeleide omgang met [de minderjarige1] bij [naam1] , eerst in [plaats2] en later in [plaats3] . De begeleide omgangsregeling is gestopt in augustus 2023.
De moeder heeft bij de rechtbank Limburg verzocht om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Op dit verzoek is nog niet beslist.
De vader heeft de rechtbank verzocht om
-
de moeder te bevelen om binnen één maand na de betekening van de beschikking met [de minderjarige1] terug te verhuizen naar een adres binnen 25 kilometer van de voormalige echtelijke woning in [woonplaats1] , en [de minderjarige1] daar in te laten schrijven in de BRP, een en ander met een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat de moeder de beschikking niet nakomt, tot een maximum van € 25.000,-;
-
de moeder te bevelen om [de minderjarige1] in het bijzijn van de vader en zijn halfbroer [de minderjarige2] te laten dopen door een orthodoxe priester binnen één maand na de datum van de beschikking, een en ander met een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat de moeder de beschikking niet nakomt, tot een maximum van € 25.000,-, subsidiair aan de vader vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige1] te laten dopen door een orthodoxe priester;
-
kosten rechtens.
In de beschikking van 22 mei 2023 (de bestreden beschikking) heeft de rechtbank die verzoeken afgewezen en de vader veroordeeld in de proceskosten.
De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en komt in hoger beroep. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen, zijn verzoek over de verhuizing alsnog toe te wijzen en om de proceskosten tussen partijen te compenseren.
De moeder voert verweer in hoger beroep. Zij verzoekt het hof om de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en om de vader te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
-
het beroepschrift met producties, binnengekomen op 18 augustus 2023;
-
het verweerschrift met producties;
-
een journaalbericht van de vader van 16 oktober 2023 met productie;
-
een journaalbericht van de vader van 11 april 2024 met producties en
-
een journaalbericht van de moeder van 18 april 2024 met producties.
De mondelinge behandeling was op 30 april 2024. Aanwezig waren:
-
de vader met zijn advocaat;
-
de moeder met haar advocaat, en
-
een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming.
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling allebei bijgestaan door een tolk in de Roemeense taal.
3De motivering van de beslissing
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De ouders en [de minderjarige1] hebben de Roemeense nationaliteit. De Nederlandse rechter is bevoegd om te oordelen in deze zaak, omdat [de minderjarige1] in Nederland woont. Dit betekent ook dat Nederlands recht van toepassing is. Dit alles zoals de rechtbank al heeft overwogen. 1
Vervangende toestemming verhuizen
De ouders kunnen de rechter vragen om een beslissing te nemen over de verhuizing. 2 Het hof betrekt alle omstandigheden van het geval bij zijn beoordeling en neemt een beslissing die in het belang van het kind wenselijk is.
Het hof merkt allereerst op dat de moeder in beginsel het recht heeft om samen met [de minderjarige1] te verhuizen en ergens anders een leven op te bouwen. Dit kan anders zijn als andere belangen zwaarder moeten wegen, bijvoorbeeld de belangen van de vader. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 6.11 een aantal omstandigheden en belangen genoemd, die in de rechtspraak regelmatig worden meegewogen in een verhuisbeslissing. Die opsomming is niet limitatief en de rechter hoeft niet alle omstandigheden op de lijst bij zijn oordeel te betrekken. De rechter beslist per zaak welke omstandigheden voor die specifieke zaak belangrijk zijn. Als de noodzaak voor de verhuizing ziet op de veiligheid van de ouder en het kind, is dat al gauw doorslaggevend in de belangenafweging. De vraag is of dat hier het geval is.
De vader en de moeder zijn het erover eens dat op 23 oktober 2022 huiselijk geweld heeft plaatsgevonden in de woning van de ouders. De lezingen van partijen lopen uiteen over de vraag van wie het geweld is uitgegaan. De vader is – na aangifte door de moeder – op 9 januari 2023 door de politierechter veroordeeld voor mishandeling, maar zijn hoger beroep tegen die veroordeling loopt nog. Onweersproken is dat de moeder na dit incident, in overleg met Veilig Thuis, samen met [de minderjarige1] naar een vrouwenopvang in [plaats4] is gegaan. Toen de vader daarna de moeder had laten weten dat hij wist in welke vrouwenopvang zij zat, is zij verplaatst naar een andere vrouwenopvang in [provincie1] . De hulpverleners van de zogenaamde [naam2] hebben daarna besloten om de moeder en [de minderjarige1] om veiligheidsredenen te verplaatsen naar [provincie2] . Het hof stelt vast dat de hulpverleners de bedreigingen door de vader kennelijk dermate serieus vonden dat het noodzakelijk was dat de moeder en [de minderjarige1] op afstand van de vader zouden verblijven.
Het hof ziet in het voorgaande voldoende aanleiding om ervan uit te gaan dat de verhuizing van de moeder en [de minderjarige1] naar [provincie2] noodzakelijk was voor hun veiligheid. Van de moeder kon onder die omstandigheden niet verwacht worden dat zij, tegen de adviezen van de hulpverleners in, in [provincie1] zou blijven
Het hof is verder van oordeel dat ook nu niet van de moeder verwacht kan worden dat zij met [de minderjarige1] terugverhuist naar [woonplaats1] , omdat de vader zich na de verhuizing naar [provincie2] nog steeds dreigend heeft opgesteld tegenover de moeder. In de omgangsverslagen is te lezen dat de vader boos en intimiderend was tegen de omgangsbegeleiders en dat hij zich negatief uitlaat over de moeder. De vader heeft hierbij zijn stem verheven, geschreeuwd en gescholden. Ook tijdens de zitting was merkbaar dat er nog steeds grote spanning heerst tussen de ouders. Daarom is het ook nu nog in het belang van de moeder en [de minderjarige1] dat zij op afstand van de vader wonen, voor hun eigen rust en veiligheid.
De vader voert aan dat hij de omgangsregeling met [de minderjarige1] niet meer kan uitvoeren, omdat de afstand tussen [woonplaats1] en [plaats3] te groot is. Dit is de voornaamste reden dat de vader wil dat de moeder en [de minderjarige1] terugverhuizen naar [woonplaats1] . De vader vindt het prettig wonen in [woonplaats1] en wil daar blijven. Het hof is het met de vader eens dat het contact en de omgang tussen de vader en [de minderjarige1] (al dan niet samen met [de minderjarige2] ) belangrijk zijn. Dat ziet de moeder ook in. Het is begrijpelijk dat het uitvoering geven aan de begeleide omgang in [plaats3] meer van vader vergt aan tijd en middelen dan voorheen, toen de omgang plaatsvond in [plaats2] . Dat dit vader voor onoverkomelijke problemen stelt is echter onvoldoende gebleken. Daarbij is het ook aan het gedrag van de vader zelf te wijten dat [de minderjarige1] op grotere afstand is komen te wonen. De vader heeft zelf de omgangsregeling stopgezet. De poging van [naam1] om videogesprekken te organiseren tussen de vader en [de minderjarige1] is vervolgens afgestuit, omdat de vader weigerde mee te werken. De vader heeft uitgelegd dat volgens hem videobellen geen zin heeft met een kind van twee jaar oud, maar onder begeleiding van [naam1] had hij in elk geval op deze manier kunnen proberen om het contact met [de minderjarige1] gaande te houden. In het licht van al het voorgaande weegt het belang van de vader bij een (voor hem gemakkelijker uitvoerbare) omgangsregeling met [de minderjarige1] niet op tegen het belang van de veiligheid van de moeder en [de minderjarige1] .
Het hof wijst het verzoek van de vader over de verhuizing af en bekrachtigt op dat punt de bestreden beschikking.
De doop van [de minderjarige1]
De vader heeft zijn verzoek over het dopen van [de minderjarige1] op de zitting ingetrokken. De ouders hebben verteld dat zij het allebei heel belangrijk vinden dat [de minderjarige1] binnen afzienbare tijd gedoopt wordt. De vader heeft verteld dat hij liever heeft dat [de minderjarige1] gedoopt wordt buiten zijn aanwezigheid (en die van [de minderjarige2] ), dan dat de doop nog langer op zich laat wachten.
De vader heeft een paar voorwaarden gesteld aan de intrekking van zijn verzoek. De moeder heeft tijdens de zitting toegezegd dat zij zich aan de volgende voorwaarden zal houden:
-
[de minderjarige1] wordt binnen zes maanden na 30 april 2024 gedoopt, dus voor 30 oktober 2024;
-
de vader krijgt na afloop foto’s en filmpjes van het doopfeest en
-
de vader krijgt na afloop een afschrift van het doopcertificaat.
Omdat de vader zijn verzoek heeft ingetrokken, verklaart het hof de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek over het dopen van [de minderjarige1] . Het hof gaat ervan uit dat de moeder zich aan deze voorwaarden zal houden.
Proceskostenveroordeling
De rechtbank heeft de vader veroordeeld in de proceskosten. Het is echter gebruikelijk om in familiezaken af te wijken van de hoofdregel dat de partij die (overwegend) in het ongelijk wordt gesteld in de proceskosten wordt veroordeeld en partijen elk de eigen proceskosten te laten dragen. Het hof ziet geen aanleiding om van dit gebruik af te wijken: ook in deze zaak is het passend dat de ouders ieder de eigen proceskosten dragen. Het hof vernietigt daarom de bestreden beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling.
4De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de verhuizing;
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep voor zover dat ziet op het dopen van [de minderjarige1] ;
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling en
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt van de procedure bij de rechtbank en in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, J.B. de Groot en E.H. Schijven-Bours, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 14 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
artikel 7 van Verordening BrusselIIter.
© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733