Rechtbank Gelderland 22-05-2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:3579

Datum publicatie21-06-2024
ZaaknummerC/05/428028 / FA RK 23-3737
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Kindgebonden budget bij samenwoning
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Als ingangsdatum hanteert rb de datum waarop de advocaat van de vrouw hem een brief heeft gestuurd met het verzoek om zijn financiele stukken, dus terugwerkende kracht. De behoefte van het kind wordt vermeerderd met de totale netto opvangkosten. Bij de berekening van haar draagkracht wordt geen fictief KGB aangenomen. Zij heeft de vrijheid om keuze te maken in haar leven, waaronder samenwonen met nieuwe partner. Door bij haar uit te gaan van een KGB, wordt bij haar een draagkracht verondersteld die zij feitelijk niet heeft.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht

Zittingsplaats Arnhem

Zaakgegevens: C/05/428028 / FA RK 23-3737

Datum uitspraak: 22 mei 2024

beschikking kinderalimentatie

in de zaak van

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster, hierna: de moeder,

advocaat mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen,

tegen

[verweerder] ,

wonende in [woonplaats] ,

verweerder, hierna: de vader,

advocaat mr. S.J. Mol te Nijmegen.

1De procedure

1.1.

De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:

  1. het verzoekschrift van de moeder met bijlagen 1 tot en met 7, binnengekomen op 21 november 2023;

  2. het verweerschrift van de vader met producties 1 tot en met 5, met daarin een zelfstandig verzoeken (tegenverzoek), binnengekomen op 14 februari 2024;

  3. het bericht namens de moeder van 28 november 2023, met bijlage;

  4. het bericht namens de moeder van 29 maart 2024, met bijlagen 8 tot en met 19;

  5. het bericht namens de vader van 3 april 2024, met producties 6 en 7.

1.2.

Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 9 april 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn gehoord:

  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en

  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

2De feiten

2.1.

De vader en de moeder zijn de ouders van:

- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .

2.2.

[de minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de moeder. De ouders hebben gezamenlijk gezag over haar.

2.3.

De moeder heeft nog een oudere dochter, [dochter van moeder] , uit een eerdere relatie. Ook zij woont bij de moeder en heeft een omgangsregeling met haar vader.

2.4.

Bij beschikking van deze rechtbank van 20 november 2023 is een zorgregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige] eens per twee weken van woensdagavond 18.00 uur tot maandagochtend 8.30 uur bij de vader verblijft.

3Waar gaat het over

3.1.

De moeder verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  1. te bepalen dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] een bedrag van € 598 per maand dient te betalen telkens bij vooruitbetaling te voldoen (voor de eerste dag van de nieuwe maand) vanaf primair 14 augustus 2023, subsidiair 5 september 2023, meer subsidiair 24 oktober 2023 en uiterst subsidiair de datum van indiening van dit verzoekschrift dan wel een door de rechtbank te bepalen onderhoudsbijdrage en ingangsdatum;

  2. met compensatie van proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij zijn/haar eigen proceskosten dient te dragen.

3.2.

De vader verzoekt de rechtbank om de verzoeken van de moeder af te wijzen en te bepalen dat de vader als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [de minderjarige] aan de moeder maandelijks bij vooruitbetaling een bedrag van € 130 dient te voldoen, waarbij de

ingangsdatum van de kinderalimentatie op de datum van indiening van het verzoekschrift

wordt bepaald.

4De beoordeling

rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.

De moeder heeft de Belgische en de vader de Nederlandse nationaliteit.

4.2.

Omdat partijen in Nederland wonen, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 van de Alimentatieverordening rechtsmacht toe over het verzoek tot vaststelling van bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .

4.3.

De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Haagse Protocol van 2007 Nederlands recht toepassen op de verzoeken, omdat de onderhoudsgerechtigde [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

conclusie

4.4.

De rechtbank beslist dat de vader vanaf 14 augustus 2023 een kinderalimentatie van € 451 per maand aan de moeder moet betalen, en per 1 januari 2024 € 479 per maand. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.

ingangsdatum

4.5.

De wet 1 laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van een (gewijzigde) alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum van het verzoekschrift, de datum waarop de rechter beslist en de datum waarop eventueel de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.

4.6.

Hier hanteert de rechtbank als ingangsdatum 14 augustus 2023, zijnde de datum waarop de advocaat van de moeder een brief aan de vader heeft gestuurd om hem te wijzen op zijn onderhoudsplicht en hem heeft verzocht om financiële gegevens op basis waarvan de hoogte van de te betalen bijdrage kon worden vastgesteld. Het is van algemene bekendheid dat elke ouder onderhoudsplichtig is voor zijn of haar kinderen. Dat geldt niet alleen gedurende het huwelijk of de relatie van partijen maar ook nadat partijen uit elkaar gaan. De financiële verplichting van een ouder tegenover een kind gaat in beginsel nooit teniet. Een dergelijke verplichting kan worden opgeschort met instemming van partijen of wanneer partijen een poging doen om in onderling overleg tot een redelijke bijdrage te komen. Het moet echter worden voorkomen dat partijen het overleg met elkaar uit de weg gaan (en dus direct een alimentatieprocedure starten), omdat een in het verleden gelegen ingangsdatum van een door de rechtbank vast te stellen alimentatieverplichting na overleg niet meer tot de mogelijkheid zou behoren. Wat dat betreft volgt de rechtbank deze redenering van de moeder. Daar voegt zij aan toe dat de vader van meet af aan op de hoogte was van de wens van de moeder tot een bijdrage van de vader in de kosten van [de minderjarige] . Deze kosten vormden bij herhaling onderwerp van discussie tussen partijen. Door de poging om er in onderling overleg uit te komen, was het alleen onduidelijk of en wanneer het verzoek van de moeder tot een rechterlijke procedure zou leiden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in dit geval van vaste jurisprudentie moet worden afgeweken en bepaalt zij de ingangsdatum op 14 augustus 2023. De rechtbank realiseert zich dat de in het verleden gelegen ingangsdatum voor de vader vergaande gevolgen met zich brengt, omdat hij daardoor over de sindsdien verstreken maanden alsnog kinderalimentatie moet betalen. Omdat hij de stelling van de moeder, namelijk dat de vader voldoende spaargeld heeft, echter niet heeft weersproken acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de vader de achterstallige alimentatie ten behoeve van [de minderjarige] aan de moeder kan overmaken.

4.7.

De vader stelt dat hij de afgelopen periode kosten voor [de minderjarige] heeft gemaakt, met name voor de aanschaf van kleding en schoeisel omdat de moeder dat allemaal had meegenomen toen zij met [de minderjarige] de woning verliet. Voor zover de vader stelt dat hij hiermee heeft voldaan aan zijn onderhoudsverplichting, gaat de rechtbank daar niet in mee. De rechtbank oordeelt dat deze uitgaven (die incidenteel en niet heel omvangrijk zijn) niet in de plaats kunnen treden van een structurele bijdrage in de kosten van [de minderjarige] . Het zijn bovendien voor het merendeel uitgaven waar de vader zelf voor gekozen heeft.

behoefte [de minderjarige]

4.8.

Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren.

4.9.

Partijen zijn het erover eens dat het netto besteedbaar gezinsinkomen (NGI) ten tijde van de samenleving van partijen € 5.684 per maand bedroeg. Dat is het gemiddelde van de NGI’s zoals gesteld door de moeder en de vader, namelijk € 5.738 respectievelijk € 5.629 per maand. 2

4.10.

Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan [de minderjarige] werd uitgegeven en wat dus haar behoefte is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld.

4.11.

Partijen zijn het er niet over eens of in dit geval gekeken moet worden naar de kostentabellen die zien op de verzorging en opvoeding van één kind of van twee kinderen in het gezin. De rechtbank is van oordeel dat [de minderjarige] voorheen en ook na het uiteengaan van partijen opgroeit in een gezin met twee kinderen. Haar halfzusje [dochter van moeder] woont namelijk ook bij de moeder en groeit daar op. Door schaalvergroting worden de kosten per kind lager als het met broertjes en zusjes opgroeit dan wanneer het alleen opgroeit. Om die reden acht de rechtbank het noodzakelijk om in dit geval de kostentabel voor een gezin met twee opgroeiende kinderen te hanteren. De stelling van de moeder dat de kosten van [dochter van moeder] destijds berekend zijn als zijnde kosten voor één kind en dat de moeder de daarop afgestemde kinderalimentatie ontvangt, acht de rechtbank niet relevant omdat dat niet van invloed is op de kosten van [de minderjarige] .

4.12.

Uit voormelde tabel volgt dat ouders bij een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 5.684, gemiddeld € 687 per maand uitgaven voor [de minderjarige] in 2023. 3 Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 730 per maand.

4.13.

De moeder stelt zich op het standpunt dat de behoefte van [de minderjarige] moet worden vermeerderd met haar netto opvangkosten van € 277 per maand (dat zijn de kosten voor drie dagen kinderopvang per week minus de door de moeder ontvangen kinderopvangtoeslag). De vader voert hiertegen verweer. Hij meent dat deze kosten buiten beschouwing kunnen worden gelaten, omdat ze relatief beperkt in omvang zijn.

4.14.

De vraag die nu voorligt is of voormeld bedrag gecorrigeerd moet worden voor de kosten die de moeder maakt voor de opvang van [de minderjarige] . De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en zal hierna uitleggen waarom.

4.15.

De rechtbank overweegt als volgt. In de in het rapport Alimentatienormen opgenomen tabelbedragen zijn de normale kosten van kinderen, zoals die voor voeding en kleding, begrepen. Er kan in de specifieke situatie sprake zijn van uitzonderlijke kosten die niet in de standaardbedragen zijn begrepen. Daar staat tegenover dat allerlei kosten/activiteiten uitwisselbaar kunnen zijn en dat blijkt dat hogere uitgaven aan de ene uitgavenpost samengaan met lagere uitgaven aan een andere post. Correctiekosten betreffen aldus kosten die niet of onvoldoende in de gehanteerde kosten van de kinderen zijn verdisconteerd en die bovendien niet te compenseren zijn met andere uitgavenposten. Daarbij moet onder meer worden gedacht aan de kosten van een gehandicapt kind, kosten van topsport, privélessen en extra hoge schoolgelden. Ook hoge oppaskosten in verband met de verwerving van inkomsten kunnen in bepaalde situaties tot de categorie bijzondere kosten horen die niet in de tabel verwerkt zijn.

4.16.

De totale kostenpost kinderopvang voor [de minderjarige] van afgerond € 949 per maand staat tussen partijen niet ter discussie. Zij zijn het er ook over eens dat de moeder deze kosten op dit moment betaalt. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat tussen de ouders niet in geschil is dat de moeder maandelijks een bedrag van € 672 aan kinderopvangtoeslag voor [de minderjarige] ontvangt. Dat betekent dat partijen maandelijks een netto bedrag van afgerond € 277 kwijt zijn aan opvangkosten voor [de minderjarige] . Dat is een aanzienlijk bedrag als je dat relateert aan de behoefte van [de minderjarige] van € 687. De vraag is terecht of je tegenover een verhoging van de behoefte met 40% vanwege opvangkosten, een besparing van de kosten elders van een dergelijke omvang kunt verwachten. Mede gelet op het feit dat de vader twee dagen per maand op donderdag meeprofiteert van de opvang van [de minderjarige] , vindt de rechtbank het daarom niet redelijk dat de moeder naar verhouding het merendeel van de opvangkosten moet zien te compenseren, dan wel deze uit haar vrije ruimte moet bekostigen. Bovendien heeft de vader er profijt van dat de moeder, dankzij de opvang van [de minderjarige] (en [dochter van moeder] ) kan werken, in die zin dat daardoor zijn bijdrage in de kosten van [de minderjarige] relatief gezien lager wordt. Het voorgaande maakt dat de rechtbank de behoefte van [de minderjarige] van € 687 vermeerdert met voormeld bedrag van € 277 tot een totale behoefte van € 964 per maand.

draagkracht ouders

4.17.

Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. 4

4.18.

Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld, en een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit. Iemands draagkracht is gelijk aan: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1.175)]

draagkracht vader

4.19.

Tussen partijen bestaat discussie over het inkomen van de vader dat als uitgangspunt moet dienen voor de vaststelling van zijn draagkracht. De vader stelt zich op het standpunt dat van zijn huidige inkomen moet worden uitgegaan. De moeder meent echter dat van zijn hogere inkomen over 2023 moet worden uitgegaan, toen de vader nog fulltime werkte en daarbovenop overuren maakte. De moeder stelt namelijk dat sprake is van vermijdbaar en verwijtbaar inkomensverlies aan de zijde van de vader, omdat hij lopende de discussie tussen partijen over zijn onderhoudsverplichting voor [de minderjarige] , het aantal arbeidsuren per week in overleg met zijn werkgever naar beneden heeft bijgesteld.

4.20.

Los van de vraag of het inkomen van de vader gerepareerd kan worden, is de rechtbank van oordeel dat zijn inkomensdaling hem niet te verwijten valt. Gelet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken die partijen overeengekomen zijn en die uiteindelijk ook bij beschikking van 20 november 2023 is vastgesteld, waarbij [de minderjarige] eens per veertien dagen van woensdagavond tot maandagochtend bij de vader verblijft, is het begrijpelijk dat de vader met zijn werkgever heeft overlegd hoe zijn werk in te delen zodat hij de op hem rustende zorgtaken zou kunnen vervullen. De huidige uitkomst, waarbij de vader nog steeds fulltime (40 uren per week) werkt, afwisselend over 4 en 5 dagen per week verdeeld, voldoet de vader aan zijn inspanningsplicht om zo veel als mogelijk te voorzien in de behoefte van [de minderjarige] . De rechtbank vindt dat niet van de vader kan worden verwacht dat hij meer dan 40 uren per week werkt.

4.21.

Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank met de overlegde loonstroken over de maanden februari en maart 2024, waarin een inkomen van bruto € 4.165,70 per maand staat genoemd. Vermeerderd met een vakantietoeslag van 8% en rekening houdend met de door de vader af te dragen pensioenpremie van € 136,66 per maand en de van toepassing zijnde heffingskortingen, is het NBI dan € 3.198 per maand. 5 Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader een draagkracht van € 745 per maand.

draagkracht moeder

4.22.

De discussie tussen partijen ziet niet op de hoogte van het inkomen van de moeder. Voor het bepalen van de draagkracht van de moeder rekent de rechtbank daarom op basis van de overlegde jaaropgaaf 2023 met een belastbaar jaarloon van € 32.082 (nu niet gesteld of gebleken is dat haar inkomen in 2024 aanmerkelijk hoger is) en de van toepassing zijnde heffingskortingen, waaronder óók de tussen partijen niet in geschil zijnde inkomensafhankelijke combinatiekorting. Zij zijn het echter niet eens over het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop (KGB). De moeder stelt dat het KGB buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat zij dit ten gevolge van de samenwoning met haar nieuwe partner feitelijk niet ontvangt. De vader voert hiertegen verweer. Hij meent dat de financiële gevolgen van de persoonlijke keuze van de moeder niet op hem kunnen worden afgewenteld.

4.23.

De rechtbank zal in dit geval geen rekening houden met een fictief KGB. Als uitgangspunt geldt namelijk dat een ieder de vrijheid heeft om keuzes te maken in het leven. Door bij de moeder uit te gaan van een KGB, wordt bij haar een draagkracht verondersteld die zij feitelijk niet heeft. Het is niet aan de rechtbank om te veronderstellen dat wat de moeder aan draagkracht tekort komt, kan worden aangevuld uit het inkomen van haar nieuwe partner. Te meer omdat hij op grond van de wet niet onderhoudsplichtig is voor de kinderen van de moeder.

4.24.

Gelet op het voorgaande berekent de rechtbank het NBI van de moeder op € 2.525 per maand. Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de moeder een draagkracht van € 414 per maand. 6

4.25.

De moeder is niet alleen onderhoudsplichtig voor [de minderjarige] , maar ook voor [dochter van moeder] . Zij moet haar draagkracht daarom naar rato van de behoefte van de kinderen over hen verdelen. Uit de stukken blijkt dat de behoefte van [dochter van moeder] door rechtbank Zeeland-West-Brabant bij beschikking van 16 maart 2022 is vastgesteld op afgerond € 377 per maand. Geïndexeerd per januari 2023 is dat € 390 per maand. Dat betekent dat van de totale draagkracht van de moeder € 295 (= 964/1.354 x 414) per maand voor [de minderjarige] is bestemd.

verdeling kosten

4.26.

Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.

4.27.

De vader en de moeder hebben samen een draagkracht voor [de minderjarige] van € 1.040 (= € 745 + € 295) per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [de minderjarige] te betalen, want die zijn € 964 per maand. Dit betekent dat de vader een deel van € 691 (= 745/1.040 x 964) per maand moet dragen en de moeder een deel van € 273 (= 295/1.040 x 964) per maand.

4.28.

Omdat de draagkracht van de ouders gezamenlijk voldoende is om in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de standaard systematiek en aan de zijde van de moeder te rekenen met de helft van het forfaitaire woonbudget. Aan die stelling van de vader gaat de rechtbank dus voorbij.

zorgkorting

4.29.

De vader maakt op de dagen dat [de minderjarige] bij hem verblijft kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de vader – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank verlaagt daarom de bijdrage van de vader met een percentage van de behoefte (exclusief de netto opvangkosten) van [de minderjarige] : de ‘zorgkorting’.

4.30.

Partijen zijn het erover eens dat een zorgkorting van 35%, dus € 240 per maand passend is. Dat betekent dat de vader een bedrag van € 451 (= € 691 – € 240) per maand moet betalen. 7

indexering

4.31.

Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2024 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2024 met de wettelijke indexering van 6,2%.

alimentatie vooruitbetalen

4.32.

De vader moet de kinderalimentatie voor wat betreft de toekomstige maanden steeds vooraf, dus vóór de eerste dag van de maand betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.

uitvoerbaar bij voorraad

4.33.

De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.

proceskosten

4.34.

De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

bepaalt dat de vader met ingang van 14 augustus 2023 een bedrag van € 451 per maand en vanaf 1 januari 2024 € 479 per maand moet betalen aan de moeder, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:

- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;

5.2.

bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;

5.3.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;

5.5.

wijst de verzoeken voor het overige af.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.A. Roodenburg, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van S.G. Hoijinck als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!

Bijlagen:

  • Bijlage A; berekening draagkracht van de vader.

  • Bijlage B: berekening draagkracht van de moeder.

  • Bijlage C: berekening verdeling van de kosten van [de minderjarige] .

Bijlage A: berekening draagkracht van de vader.

Bijlage B: berekening draagkracht van de moeder.

Bijlage C: berekening verdeling van de kosten van de minderjarige.

2

(€ 5.738 + € 5.629) : 2 = € 5.684.

3

5.684 – 5.500

6.000 – 5.500 X (1.460 – 1.325) + 1.325 = € 1.375 voor twee kinderen, oftewel € 687 per kind.

5

Bijlage A: berekening draagkracht van de vader.

6

Bijlage B: berekening draagkracht van de moeder.

7

Bijlage C: berekening verdeling van de kosten van de minderjarige.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733