Rechtbank Amsterdam 30-05-2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3173

Datum publicatie02-07-2024
ZaaknummerC/13/746607 / FA RK 24-1082
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Geen omgang (een van) ouders
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Heersende jurisprudentie is dat ontzegging omgang een in tijd beperkt karakter heeft (i.p maximaal 1 jaar), maar in dit bijzondere geval, waarin vrouw en kind jarenlang slachtoffer zijn geweest van intieme terreur, dient termijn waarbinnen man niet opnieuw omgangsverzoek kan indienen, uitgebreid te worden naar 5 jaar. Enerzijds is er op dit moment geen sprake van mogelijkheid tot contactherstel binnen één á twee jaar, terwijl anderzijds kind en vrouw langere tijd moet worden gegund om te herstellen van wat hun is overkomen.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rekestnummer: C/13/746607 / FA RK 24-1082

Beschikking van 30 mei 2024 betreffende verzoek inzake de omgangsregeling op de voet van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek

in de zaak van:

[verzoeker 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. J.M. Wigman,

tegen

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. J.G.M. ter Avest.

Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1. De procedure

1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • het verzoekschrift van de man, ingekomen op 14 februari 2024;

  • een F9-formulier van de man, ingekomen op 12 april 2024;

  • het verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 22 april 2024;

  • een F9-formulier van de man van 22 april 2024.

1.2. De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 april 2024.

Verschenen zijn:

  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;

  • de advocaat van de vrouw;

  • mevrouw [naam] , namens de Raad.

1.3. De vrouw heeft op 22 april 2024 een verweerschrift, met producties ingediend. Namens de man is bezwaar gemaakt tegen dit processtuk, omdat het op het allerlaatste moment is ingediend en een zeer lijvig verweerschrift betreft. Het verweerschrift bevat 29 pagina’s met 399 pagina’s aan producties. De man maakt uitdrukkelijk bezwaar tegen de producties en stelt dat dit in strijd is met een goede procesorde. De rechtbank zal de producties niet toelaten met uitzondering van de producties die een uitspraak in zaken tussen partijen betreffen, omdat de rechtbank ervan uit gaat dat deze bij partijen bekend zijn.

2. De feiten

2.1. Partijen zijn gehuwd geweest. Hun huwelijk is op 15 oktober 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 7 maart 2018 in de registers van de burgerlijke stand.

2.2. Uit het huwelijk is geboren:

- [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012.

2.3. De vrouw is belast met de uitoefening van het gezag. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.

2.4. Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2018 is de man veroordeeld tot een taakstaf voor de duur van 120 uur, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar voor stalking/belaging van de vrouw in de periode 10 juli 2017 tot en met 28 december 2017. Daarbij is als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de man gedurende twee jaar geen contact mag opnemen met de vrouw en zich niet mag bevinden in de straat waar zij woont.

2.5. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Bij arrest van het hof Amsterdam van 9 april 2019 is voormeld vonnis vernietigd en is de man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaar voor belaging van de vrouw.

2.6. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van JBRA, welke ondertoezichtstelling nadien is verlengd, laatstelijk tot 2 februari 2021.

2.7. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2019 is bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft alsmede dat JBRA de vorm en frequentie van het contact tussen [minderjarige] en de man dient te bepalen.

2.8. Bij kortgeding vonnis van 7 februari 2019 is de man een gebieds- en contactverbod met de vrouw opgelegd voor de duur van een jaar.

2.9. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis. Bij arrest van het hof Amsterdam van 9 juli 2019 is bepaald dat het gebieds- en contactverbod geldt tot 1 november 2019 met daaraan gekoppeld een dwangsom.

2.10. Vanaf medio 2019 hebben de ouders een traject bij Arkin doorlopen uitgemond in een advies van 12 december 2019, waarbij voor de ouders werkafspraken zijn opgesteld en is geadviseerd als er escalaties blijven ontstaan om het traject Kinderen uit de Knel te volgen. Verder wordt geadviseerd tot zakelijk ouderschap met minimaal contact tussen de beide ouders.

2.11. Sinds april 2021 heeft de man, na een incident tussen de man en de vrouw in aanwezigheid van [minderjarige] , geen contact meer met [minderjarige] .

2.12. Bij gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast van 2 en 22 mei 2021 is de man opnieuw een gebieds- en contact verbod opgelegd voor de duur van respectievelijk 14 en 83 dagen en is bepaald dat hij zich moet laten begeleiden door de reclassering/hulpverlening.

2.13. Bij bevel van 11 juni 2021 is de bewaring (na een eerdere aanhouding van de man) van de man bevolen, onder gelijktijdige schorsing van dat bevel, met daaraan verbonden meerdere voorwaarden, waaronder een gebieds- en contactverbod jegens de vrouw en dat de man zich moet aanmelden bij de Waag of een soortgelijke hulpverlener voor behandeling.

2.14. De man heeft zich ter naleving van de schorsingsvoorwaarden in juni 2021 aangemeld bij de reclassering en in juli 2021 bij de Waag. In een schrijven van 1 december 2023 van de regiebehandelaar van de Waag is opgenomen dat de behandeling is afgesloten omdat de behandeldoelen voldoende zijn behaald en is verder onder meer opgenomen:

“Voor zover de Waag kan beoordelen, is cliënt in het reine gekomen met het feit dat hij en

de moeder van [minderjarige] niet meer samen zullen zijn. Hij heeft een nieuwe relatie, waarin hij

zich gelukkig voelt. Wel heeft cliënt nog altijd veel verdriet en frustratie over het gemis

van zijn dochter. Daarnaast is hij ook nog altijd gefrustreerd over dat de moeder van [minderjarige]

nog in het bezit zou zijn van belangrijke spullen en geld dat aan cliënt zou toebehoren.

Cliënt heeft meer adequate coping vaardigheden geleerd om met deze situatie en de

daarmee gepaard gaande gevoelens om te gaan, en tracht op de legale weg hierin voor

zichzelf op te komen.”

en

‘Met behulp van de risicotaxatie-instrumenten FARE (algemeen recidiverisico in de

ambulante setting) en SRP (specifiek voor stalking) kan gesteld worden dat, op het vlak

van de dynamische (veranderbare) risicofactoren, het recidiverisico is verminderd ten

opzichte van de start van de behandeling. Opgemerkt dient te worden dat er een aantal

statische (niet veranderbare) risicofactoren aanwezig zijn (zoals een justitiële

voorgeschiedenis), die maken dat er altijd sprake blijft van enige mate van recidiverisico.’

In een mail van 20 december 2023 van de regiebehandelaar gericht aan de man, is onder meer opgenomen:

“In de gehele therapie is geen aandacht geweest voor jouw vaderschap en jouw rol als vader van [minderjarige] . Ook hebben wij jou nimmer in contact gezien met [minderjarige] . De Waag kan daarom geen uitspraken doen over jouw gedrag ten opzichte van [minderjarige] .

Betreffende de moeder van [minderjarige] hebben we veel aandacht gehad voor de gevoelens van woede en frustratie die je had en nog hebt. Je hebt adequate manieren van coping geleerd en laat je tegenhouden door de negatieve consequenties van agressief gedrag. Op momenten van tegenslag (bij het uitspreken van de beschikking, bij het terugtrekken van het raadsonderzoek) vlamden gevoelens van woede op en dan waren er wel zorgen over of je je blijvend kon beheersen. Op het moment van afsluiten zijn die zorgen veel minder. Wel lijkt het ontbreken van enige toekomstperspectief betreffende de omgang met [minderjarige] een zorg voor de lange termijn.’

2.15. Veilig Thuis heeft medio juni 2021 opdracht aan JBRA gegeven om de veiligheids- omstandigheden in kaart te brengen en te onderzoeken wat er nodig is om de veiligheid te waarborgen en voorts advies uit te brengen over eventuele hulpverlening en wat nodig is om het contact tussen [minderjarige] en de man te herstellen en de omgang voort te zetten.

2.16. Op 29 september 2021 is er begeleide omgang geweest tussen de man en [minderjarige] .

2.17. Naar aanleiding van de begeleide omgang en na overleg met Arkin heeft JBRA op 18 oktober 2021 de ouders geadviseerd om de omgang tussen de man en [minderjarige] direct na de herfstvakantie volgens de oude omgangsafspraken te herstarten. Te weten in de oneven weken van woensdagmiddag uit school tot donderdagmiddag naar school, en in de even weken van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school.

2.18. Bij beslissing van de rechter-commissaris van 22 november 2021 is het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis gewijzigd in die zin dat het contact- en gebiedsverbod in stand blijven maar het gebiedsverbod wordt aangepast met het oog op het beroep van de man als taxichauffeur.

2.19. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2022 is de vrouw belast met het eenhoofdig gezag, is het recht op omgang van de man met [minderjarige] ontzegd voor de duur van een jaar en is de wettelijke informatieplicht van de vrouw buiten toepassing verklaart.

2.20. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beschikking. Bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 31 januari 2023 is voornoemde beschikking bekrachtigd met uitzondering van de informatieplicht.

2.21. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van Amsterdam van 2 augustus 2022. Bij arrest van het hof van Amsterdam van 26 mei 2023 is voornoemd vonnis vernietigd en is de man veroordeeld voor in strijd handelen met een gedragsaanwijzing, belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of bedreiging met zware mishandeling tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar onder bijzondere voorwaarden met onder meer een contactverbod met de vrouw en een gebiedsverbod.

2.22. Op 6 maart 2024 is de man aangehouden door de politie. Op 8 maart 2024 is de voorlopige hechtenis van de man geschorst onder voorwaarden.

3. Het verzoek en het verweer

3.1. De man verzoekt de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad,

1ten aanzien van de zorgregeling/omgangsregeling

vast te stellen dat de man de minderjarige bij zich mag hebben:

  • eerste stap: door middel van een traject begeleide omgang;

  • volgende stap: (toewerken naar) in de oneven weken van donderdag na school tot vrijdagavond 19.00 uur en in de even weken van donderdag na school tot maandag naar school;

  • alsmede gedurende de helft van de gebruikelijke schoolvakanties en feestdagen;

  • althans een omgangsregeling die uw rechtbank redelijk acht;

2ten aanzien van de informatie- en consultatieregeling

vast te stellen dat:

  • dat de vrouw de man elke maand (althans elke twee maanden) op de eerste van de maand per e-mail informeert over de ontwikkelingen van [minderjarige] , zoals leuke dingen die ze meemaakt, afschrift van haar schoolrapporten en overige voortgang op school, haar sociale en cognitieve ontwikkelingen, medische aangelegenheden enz.

  • dat de vrouw de man elke maand (althans elke twee maanden) op de eerste van de maand per e-mail drie leuke, actuele en goedgelijkende digitale foto’s stuurt van [minderjarige] ;

  • althans een regeling die uw rechtbank redelijk acht.

3.2.

De vrouw voert verweer en verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de man af te wijzen.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4. De beoordeling

omgangsregeling

De man

4.1.

Ter onderbouwing van zijn verzoek stelt de man dat er gewijzigde omstandigheden zijn waardoor er weer omgang tussen hem en [minderjarige] kan worden gestart. Er zijn geen contra-indicaties meer voor contactherstel met [minderjarige] die gelegen zijn in de persoon van de man. De man heeft het traject bij De Waag met goed gevolg afgerond. De man gaat er vanuit dat de traumatherapie van de vrouw en [minderjarige] gezien het tijdsverloop inmiddels is voltooid, zodat ook daarin geen contra-indicatie meer kan zijn gelegen. De man heeft er geen bezwaar tegen om de omgang te herstellen via een traject met begeleide omgang. Na een opbouw via begeleide omgang zou de man graag de regeling vastgesteld zien die door Arkin is geadviseerd, namelijk in de oneven weken van donderdag na school tot vrijdagvond 19.00 uur en in de even weken van donderdag na school tot maandag naar school. De man betwist ten stelligste het beeld dat door de vrouw van hem wordt geschetst. De man zoekt geen contact meer met de vrouw. In het geval hij dat wel doet wordt hij meteen opgepakt omdat hij nog twee jaar in een proeftijd loopt met daaraan voorwaarden verbonden. Het klopt dat de man recent is aangehouden, maar de rechter-commissaris heeft hem weer in vrijheid gesteld. De man stelt dat hij niets verkeerd heeft gedaan.

De vrouw

4.2.

De vrouw heeft aangevoerd dat er nog altijd door de gedragingen van de man sprake is van structurele onveiligheid die omgang tussen de man en [minderjarige] belemmeren. De vrouw heeft in haar verweerschrift een tijdlijn geschetst met de vele procedures die hebben plaatsgevonden. De man heeft veelvuldig het contactverbod overtreden en blijft met zijn gedragingen voor structurele onveiligheid van de vrouw en [minderjarige] creëren. Deze situatie is niets veranderd ten opzichte van de vorige procedure, er is nog steeds en in toenemende mate sprake van onveiligheid. De vrouw verwijst tevens naar hetgeen door experts op het gebied van stalking en ex-partnergeweld is vastgesteld. De experts waarschuwen voor deze langdurige en agressieve vorm van geweld die met enige regelmaat eindigt in femicide. Nu de man [minderjarige] veelvuldig heeft ingezet in zijn wens om tot een hernieuwde relatie met de vrouw te komen, valt nog steeds niet uit te sluiten dat de man op enig moment zijn dreigementen waarmaakt. Niemand heeft immers écht zicht op de psychische gesteldheid van de man. Voor de vrouw is het evenwel duidelijk dat hij zijn problemen niet onderkent maar bagatelliseert, zelfs als hij met bewijzen wordt geconfronteerd. Tot slot heeft de vrouw aangevoerd dat de man recent is aangehouden omdat aangifte door een derde is gedaan. Hij zou de vrouw (wederom) iets aan willen doen, waarop hij is aangehouden en een buurtonderzoek is gedaan. Naar aanleiding van dit incident is de vrouw aangeboden naar een BlijfHuis te gaan. Zij heeft dat afgewezen omdat zij dat [minderjarige] niet nogmaals wil aan doen.

De vrouw verzoekt de rechtbank op grond van het voorgaande de verzoeken van de man af te wijzen.

De Raad

4.3.

De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de omgang te ontzeggen en de overige verzoeken af te wijzen. Er is wat de Raad betreft geen enkele ruimte om contactherstel te bewerkstelligen. Uit de stukken blijkt dat de onveiligheid voor [minderjarige] en de vrouw voortduurt. Als de Raad kijkt naar de tijdlijn van gebeurtenissen in combinatie met de wetenschap die er is van trauma en het effect van onveiligheid dan wordt geen rekenschap gegeven aan de situatie waarin [minderjarige] en de vrouw de afgelopen jaren hebben geleefd. De Raad vindt het standpunt van de man ongepast in het licht van de jarenlange terreur die heeft plaatsgevonden. De behandeling van de Waag is afgesloten, echter de eindbrief van de Waag is alles behalve geruststellend volgens de Raad. Het recidiverisico is verminderd, maar niet verdwenen. Zoals de Raad het leest houdt de Waag een slag om de arm met betrekking tot de coping van de man. Daarnaast is er geen aandacht besteed aan de rol van de man als vader van [minderjarige] . De vraag die er bij de Raad op komt is of er aandacht is besteed aan de betekenis van hetgeen er is gebeurd en wat dit voor [minderjarige] betekent. Daarbij werkt de Waag vanuit een hulpvraag en is niet of niet geheel op de hoogte van hetgeen er heeft gespeeld. Daarnaast is er een recente beslissing door de rechter-commissaris genomen waarbij sprake is van een ernstige verdenking. De man is geschorst onder voorwaarden, maar de vordering is niet afgewezen. Bij coercive control is de zorg dat het niet ophoudt en niet verbetert en daarvan is sprake in de situatie van [minderjarige] en de vrouw. Zij leven al jaren in angst, in een situatie waarvan zij niet weten wanneer het ophoudt. Dat heeft tijd nodig. De overheid heeft de verplichting om mannen, vrouwen en kinderen te beschermen tegen huiselijk geweld, daarmee heeft de rechtbank en de Raad deze verplichting ook, gelet op het verdrag van Istanbul. Het recht op omgang is een groot goed, veiligheid gaat daarboven en die is volgens de Raad met het opstarten van omgang op welke manier dan ook niet geborgd. Tot slot baart het de Raad de grootste zorgen dat de man tijdens de mondelinge behandeling verklaart dat [minderjarige] ‘dingetjes’ heeft meegemaakt, maar dat de afgelopen jaren voor hemzelf echt erg zijn geweest. Dit is zorgelijk omdat de man hiermee laat zien weinig oog te hebben voor het feit dat de vrouw en [minderjarige] jarenlang in een angstsituatie hebben geleefd.

De rechtbank

4.4.

De rechtbank stelt voorop dat in beginsel iedere ouder recht heeft op (en zelfs de plicht heeft tot) omgang met zijn/haar kinderen. Dat is het uitgangspunt van de wet. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het recht op omgang worden ontzegd. In artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat het recht op omgang slechts wordt ontzegd, indien:

a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of

b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of

c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of

d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.

In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat zich een dergelijke uitzonderlijke situatie voordoet. Gelet op de stukken en met name gelet op voornoemd advies van de Raad en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling acht de rechtbank de hiervoor onder a,b en d genoemde situaties aan de orde.

De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Partijen hebben een lange geschiedenis waarin zeer veel ingrijpende incidenten en procedures hebben plaatsgevonden en waarbij sprake is geweest van ernstig stalkings-gedrag van de man richting de vrouw. Wat hierboven onder 2 bij de feiten is opgenomen, is slechts een greep uit de vele juridische procedures en hulpverleningstrajecten naast de vele andere incidenten die zich hebben voorgedaan in de afgelopen jaren. De man heeft naar voren gebracht dat hij de afgelopen periode een traject bij de Waag heeft gevolgd en daardoor inzicht heeft gekregen in zijn gedrag waardoor een wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden. De rechtbank is echter van oordeel dat de man geen patronen lijkt te hebben doorbroken ondanks voornoemd traject. Het lijkt er eerder op dat de man zijn gedrag juist voortzet. De rechtbank komt tot deze conclusie door wat de Waag rapporteert en de gedane uitspraken van de man tijdens de mondelinge behandeling.

Gebleken is dat de man een langdurig en intensief traject heeft gevolgd bij de Waag, voor het grootste deel op vrijwillige basis. De Waag heeft de behandeling afgesloten omdat volgens de behandelaar de behandeldoelen voldoende zijn behaald, maar de verdere inhoud van het verslag is minder stellig. De Waag houdt telkens een paar slagen om de arm, wat blijkt uit de bewoordingen: ‘voor zover de Waag kan beoordelen” en ook uit opmerkingen dat de man aangeeft bepaalde vaardigheden te hebben geleerd en dat de man aangeeft baat te hebben gehad bij de sessies. Verder is de conclusie dat het recidive risico is verminderd, maar dat een aantal niet veranderbare riscofactoren aanwezig blijven die maken dat er altijd sprake blijft van enige mate van recidive risico.

De rechtbank is er niet van overtuigd dat de problematiek aan de kant van de man, die heeft geleid tot langdurig en heftig stalkingsgedrag en intieme terreur, is opgelost.

Daarnaast heeft de man tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij zijn dochter vaak ziet lopen op straat, omdat hij taxichauffeur is en vaak in de buurt van de woning van de vrouw en de school van [minderjarige] rondrijdt. De man is recentelijk aangehouden nadat hij zich op het schoolplein van [minderjarige] had begeven. Ook heeft de man verklaard dat hij de strijd om zijn dochter nooit op gaat geven en in dat verband dat hij een urgentie heeft verkregen vanwege zijn gezondheidstoestand en deze wil gaan gebruiken om in een straal van 500 meter van de vrouw te gaan wonen.

Met deze keuzes en voornemens geeft de man er blijk van geen enkel oog te hebben voor wat dit betekent voor de (veiligheids)gevoelens van de vrouw en met name ook van [minderjarige] en welke impact zijn gedrag heeft. Het grensoverschrijdende gedrag van de man zorgt voor structurele onveiligheid en voor stress en angst bij de vrouw en [minderjarige] . Gelet op vorenstaande is de rechtbank met de Raad van oordeel dat onder de huidige omstandigheden, en met name door het gebrek aan inzicht bij de man, het in strijd is met de belangen van [minderjarige] om haar te verplichten tot omgang met de man. Het hervatten van de omgang tussen de man en [minderjarige] levert op dit moment nog steeds een ernstig nadeel op voor haar ontwikkeling en is in ieder geval in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] .

4.5.

De rechtbank wijst er op dat weliswaar de heersende jurisprudentie is dat ontzegging van de omgang een in tijd beperkt karakter heeft en dat in beginsel een maximale periode van één jaar wordt beoogd, maar dat het gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in dit bijzondere geval, waarin de vrouw en het kind jarenlang slachtoffer zijn geweest van intieme terreur, de termijn waar binnen de man opnieuw een verzoek tot omgang zou kunnen indienen uitgebreid dient te worden naar een periode van vijf jaar. Enerzijds is er, gelet op wat hiervoor is overwogen, op dit moment geen sprake van een situatie waarin op een termijn van één a twee jaar mogelijkheden voor contactherstel bestaan, terwijl anderzijds aan [minderjarige] en de vrouw een langere termijn moet worden gegund om te herstellen van wat hen is overkomen. Indien de man de vrouw jaarlijks in rechte blijft betrekken, zal dit de zo zeer noodzakelijke langdurige rust in ieder geval doorbreken.

Informatie- en consultatieregeling

De man

4.6.

Ter onderbouwing van zijn verzoek stelt de man dat het gerechtshof de informatieregeling in stand heeft gehouden, maar dat de vrouw daar geen uitvoering aan geeft. De man verzoekt de rechtbank de informatieregeling nader te omschrijven, zodat duidelijk wordt welke informatie zij dient te verstrekken. Het verkrijgen van informatie zou een eerste contact ook nog kunnen helpen.

De vrouw

4.7.

De vrouw heeft verzocht om het verzoek van de man af te wijzen. Gelet op hetgeen door de vrouw naar voren is gebracht stelt de vrouw zich op het standpunt dat iedere vorm van contact schadelijk is en schadelijk contact bij de man oproept. Het is tevens van groot belang geen informatie aan de man te verstrekken, omdat hij ook dan de omgeving van [minderjarige] en de vrouw belast.

De rechtbank

4.8.

In artikel 1:377b lid 1 BW staat dat de rechter op verzoek van een ouder een regeling kan vaststellen die inhoudt dat de ouder die met het gezag is belast verplicht is om de andere ouder op de hoogte te stellen over belangrijke zaken over hun kind.

4.9.

De rechtbank is zich er bewust van dat wanneer er geen omgangscontacten zijn tussen een ouder en het kind, de informatieplicht een belangrijk middel voor een ouder is om geïnformeerd te blijven over het kind. De man heeft dus in beginsel belang bij het te worden geïnformeerd over [minderjarige] . Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de omgangsregeling is het de rechtbank gebleken dat het belang van [minderjarige] zich daartegen verzet. De vrouw verplichten tot het verstrekken van informatie over [minderjarige] aan de man zal er enerzijds voor zorgen dat de stress en angst bij de vrouw aanhoudt en behelst anderzijds het risico dat de man zijn gedrag voortzet met alle directe en indirecte schade voor de geestelijke ontwikkeling van [minderjarige] van dien. Gelet daarop zal de rechtbank de genoemde wettelijke informatieplicht terzijde stellen en het verzoek van de man daartoe afwijzen.

5. De beslissing

De rechtbank:

5.1.

ontzegt de man het recht op omgang met [minderjarige] voor de duur van vijf jaar;

5.2.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

5.3.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. L. van der Heijden, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S. Bien, griffier, op 30 mei 2024. 1

1

Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).
Het beroep moet worden ingesteld:
- door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733