Rechtbank Gelderland 19-06-2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:4041

Datum publicatie09-07-2024
ZaaknummerC/05/425293 / HZ ZA 23-292
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZutphen
RechtsgebiedenCiviel recht; Verbintenissenrecht
TrefwoordenMeerderjarigenbescherming; Bewind
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Voordat bewind werd ingesteld heeft rechthebbende koopovereenkomst gesloten. Op grond van medische informatie en meldingen van politie voldoende vast komen te staan dat rechthebbende onder invloed was van psychische stoornis. Bovendien was de rechtshandeling voor hem nadelig. Beroep op gerechtvaardigd vertrouwen faalt. Rechtbank verklaart voor recht dat koopovereenkomst is vernietigd door bewindvoerder.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zutphen

zaaknummer / rolnummer: C/05/425293 / HZ ZA 23-292

Vonnis van 19 juni 2024

in de zaak van

[eiseres]

in hoedanigheid van bewindvoerder van de heer [rechthebbende] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

eiseres,

advocaat mr. K.J.G. Hilderink te Arnhem,

tegen

1 [gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [gedaagde sub 2] E/V [gedaagde sub 1],

wonende te [woonplaats] ,

gedaagden,

advocaat mr. R.H.P. van de Venne te Zutphen.

Eiseres zal hierna “ [eiseres] ” worden genoemd en de heer [rechthebbende] zal hierna “ [rechthebbende] ” worden genoemd. Gedaagde sub 1 zal hierna “ [gedaagde sub 1] ” worden genoemd. Gedaagde sub 2 zal hierna “ [gedaagde sub 2] ” worden genoemd. Tezamen zullen gedaagden hierna “ [gedaagden] ” worden genoemd.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenvonnis van 3 januari 2024,

  • de akte overlegging aanvullende producties 29 t/m 32 van [eiseres] ,

  • de akte overlegging nadere producties j en k en nader bewijsaanbod van [gedaagden] ,

  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 9 april 2024,

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2Waar gaat deze zaak over?

2.1.

[eiseres] is de bewindvoerder over het vermogen van [rechthebbende] . Voordat dit bewind werd ingesteld, heeft [rechthebbende] een horecagelegenheid gekocht van [gedaagden] Ook heeft [rechthebbende] een bedrag van € 19.500,00 overgemaakt aan [gedaagden] in verband met de koop door [rechthebbende] van een appartement van [gedaagden] . Volgens [eiseres] handelde [rechthebbende] daarbij onder invloed van een geestelijke stoornis waardoor hij niet in staat was om zijn wil te bepalen. [eiseres] meent dat zij om die reden de in dat verband door [rechthebbende] betaalde bedragen aan [gedaagden] als onverschuldigd kan terugvorderen, omdat de daaraan ten grondslag liggende overeenkomsten volgens haar niet in stand zijn gebleven. [gedaagden] verzet zich tegen daartegen en is van mening dat hij erop mocht vertrouwen dat [rechthebbende] het horecabedrijf en het appartement wilde kopen zoals hij ook aan [gedaagden] heeft verklaard.

3De feiten

3.1.

[rechthebbende] heeft een psychische stoornis in de vorm van manische decompensatie met psychotische kenmerken, deels in remissie bij een bipolaire stoornis. [rechthebbende] krijgt daarvoor begeleiding van GGNet en Zorgplus.

3.2.

[gedaagde sub 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] (productie 2 van [eiseres] ). Vanaf 2006 exploiteerde [bedrijf 1] een horecabedrijf onder de naam [naam horecabedrijf] . Het horecabedrijf was gevestigd aan de [adres horecabedrijf] en de locatie bestond uit een microbrouwerij (hierna: de microbrouwerij) met horecagelegenheid (hierna: de horecagelegenheid). [gedaagde sub 1] is gehuwd met [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] werkte in de bediening van de horecagelegenheid.

3.3.

Op 6 september 2021 heeft [gedaagden] opdracht gegeven aan horecamakelaar [horecamakelaar] om te bemiddelen bij de verkoop van de horecagelegenheid (hierna: [horecamakelaar] ).

3.4.

Begin februari 2022 begon [rechthebbende] met de aankoop van vastgoed met als doel om dit voor een hogere prijs te verkopen. Voor de financiering van het vastgoed kwam [rechthebbende] in contact met de heer [naam 1] van [bedrijf 2] (hierna: de heer [naam 1] ).

3.5.

Medio september 2021 hebben [gedaagden] en [rechthebbende] elkaar leren kennen. Vanaf die tijd kwam [rechthebbende] vrijwel dagelijks bij de horecagelegenheid aan de [adres horecabedrijf] .

3.6.

Eind februari/begin maart 2022 hebben [rechthebbende] en [gedaagde sub 1] een mondelinge overeenkomst gesloten inhoudende dat [rechthebbende] de horecagelegenheid van [gedaagden] zou kopen voor een bedrag van € 175.000,00. [rechthebbende] werd bij deze aankoop niet bijgestaan door een aankoopmakelaar en over de koopprijs is niet onderhandeld. [rechthebbende] heeft direct de vraagprijs van [gedaagden] geaccepteerd en was niet in de beschikking van een (gevalideerde) taxatie van de horecagelegenheid.

3.7.

Op 11 maart 2022 hebben [rechthebbende] en de [gedaagden] een voorlopig koopcontract ondertekend met betrekking tot de koop van de horecagelegenheid. In deze overeenkomst is geen financieringsvoorbehoud opgenomen, maar wel een ontbindende voorwaarde inhoudende dat als [rechthebbende] geen huurcontract zou krijgen van de verhuurder van de locatie aan de [adres horecabedrijf] hij het recht zou hebben op terugtrekking uit de overeenkomst. Bij niet nakoming van de afspraken uit deze overeenkomst zou [rechthebbende] een boete van € 17.500,00 verschuldigd zijn aan [gedaagden] die middels borgstelling zou moeten worden voldaan. Verder staat in het voorlopig koopcontract opgenomen dat [rechthebbende] de koopsom zou moeten betalen in twee termijnen. De eerste termijn zou € 17.500,00 bedragen en moest worden betaald binnen zeven dagen na verkregen toezegging van een huurcontract door de verhuurder en de tweede termijn zou € 157.500,00 bedragen en moest uiterlijk één dag voor de overname worden overgemaakt. De overname/levering stond gepland op 1 mei 2022.

3.8.

Op 4 april 2022 werd de koopsom voor de horecagelegenheid verhoogd naar € 200.000,00, vanwege de nader overeengekomen overname door [rechthebbende] van de in de horecagelegenheid aanwezige zelftapwanden van [gedaagden]

3.9.

Op 26 april 2022 heeft [gedaagden] de huurovereenkomst voor de horecagelegenheid beëindigd en is [rechthebbende] met de verhuurder overeengekomen dat hij met ingang van laatstgenoemde datum het pand zal huren.

3.10.

Op 29 april 2022 is een definitieve koopovereenkomst tussen [rechthebbende] en [gedaagden] opgesteld (hierna: koopovereenkomst 1). Hierin staat -onder meer- dat [rechthebbende] de koopsom van € 175.000,00 voor de genoemde inventaris op bijlage I van de overeenkomst exclusief de tapwanden zou voldoen in twee termijnen. De eerste termijn zou € 20.000,00 bedragen en moest als aanbetaling worden voldaan uiterlijk veertien dagen na ondertekening van deze overeenkomst. De tweede termijn zou € 155.000,00 bedragen en moest één dag voor of op de dag van de overdracht worden betaald. Als [rechthebbende] af zou zien van de koop dan zou de hiervoor genoemde aanbetaling als boete verschuldigd raken. Uit de overeenkomst blijkt verder dat [rechthebbende] zelf verantwoordelijk zou zijn voor het verkrijgen van een huurcontract en vergunningen en dat er geen ontbindende voorwaarden van toepassing zouden zijn.

3.11.

In de bijlage bij koopovereenkomst 1 is een taxatierapport van [bedrijf 3] gevoegd van 30 januari 2017 (hierna: het taxatierapport van [bedrijf 3] ). In de aanhef van het taxatierapport staat dat deze taxatie is verricht voor verzekeringsdoeleinden. Zonder de inventaris van de microbrouwerij is de inventaris getaxeerd op € 203.350,00. De vaste tapinstallatie is getaxeerd op € 25.000,00 en het zelftapsysteem bestaande uit de twee zelftapbarren voor een bedrag van € 50.000,00. Verder is er nog een bijlage toegevoegd met een overzicht van het personeelsbestand per 1 mei 2022 waaruit blijkt dat er één medewerker is met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, mevrouw [naam 2] met als functie medewerkster schoonmaak en vier medewerkers met een nulurencontract voor bepaalde tijd.

3.12.

Eveneens op 29 april 2022 is een proces-verbaal van feitelijke levering opgesteld met betrekking tot de overdracht van de inventaris en goodwill van de horecagelegenheid. Het proces-verbaal is door [gedaagden] en [rechthebbende] ondertekend. In dit proces-verbaal staat dat er ten aanzien van de financiële afwikkeling tussen partijen een extra addendum is toegevoegd aan het proces-verbaal. In dit addendum staat dat als [rechthebbende] zich niet zou houden aan de in de koopovereenkomst van 29 april 2022 overeengekomen betalingstermijnen, deze termijnen tot uiterlijk 20 mei 2022 zouden worden verlengd onder de in het addendum opgenomen voorwaarden. Als voorwaarde is onder meer opgenomen dat [rechthebbende] zijn privéwoning aan [adres rechthebbende] (hierna: de privéwoning van [rechthebbende] ), borg zou stellen en [gedaagden] zou machtigen om de privéwoning van [rechthebbende] per executie te verkopen als [rechthebbende] zich niet zou houden aan deze verlengde betalingstermijn.

3.13.

Daarnaast hebben [rechthebbende] en [gedaagden] een schriftelijke koopovereenkomst (hierna: koopovereenkomst 2) gesloten met betrekking tot een appartement aan de [adres appartement] (hierna: het appartement aan de [adres appartement] ) waarin is opgenomen dat [rechthebbende] dit appartement van [gedaagden] in eigendom zou verkrijgen voor een bedrag van € 195.000,00. Ook koopovereenkomst 2 is gedateerd op 29 april 2022. Dit appartement bevindt zich boven de horecagelegenheid aan de [adres horecabedrijf] en werd door [gedaagden] gebruikt onder andere als omkleed- en kantoorruimte ten behoeve van de exploitatie van de Stadsbrouwerij.

3.14.

Per brief van 2 mei 2022 heeft [gedaagde sub 1] [rechthebbende] in gebreke gesteld tot betaling van een bedrag van € 20.000,00 en € 155.000,00 wegens het laten verstrijken van de twee betalingstermijnen van koopovereenkomst 1 en een bedrag van € 25.000,00 voor de zelftapinstallatie. Hierbij is [rechthebbende] gesommeerd om alsnog binnen zeven dagen over te gaan tot betaling van deze bedragen. Aan deze sommatie heeft [rechthebbende] niet voldaan.

3.15.

Op 20 mei 2022 heeft [gedaagden] conservatoir beslag laten leggen op de privéwoning van [rechthebbende] ter veiligstelling van het verhaal voor de vordering tot betaling van de koopsom uit koopovereenkomst 1.

3.16.

Op 23 mei 2022 is [rechthebbende] met een crisismaatregel gedwongen opgenomen op een gesloten afdeling van GGNet in Doetinchem.

3.17.

Per e-mailbericht van 27 mei 2022 heeft [horecamakelaar] de leveringsafspraak met betrekking tot het appartement aan de [adres appartement] bij [ notariskantoor 1] geannuleerd:

Onderstaande afspraak kan geannuleerd worden er zal geen overdracht plaatsvinden met dhr [rechthebbende] .

Ivm meerdere verkopen aan dhr [rechthebbende] en het niet nakomen van zijn financiële verplichtingen is het koopcontract tussen beide partijen met wederzijds goedkeuren ontbonden. (…)

3.18.

Op 1 juni 2022 heeft [gedaagde sub 1] een bezoek gebracht aan [rechthebbende] op de gesloten afdeling van GGNet te Doetinchem. Daarbij is met [rechthebbende] en diens begeleider van GGNet gesproken over de privéwoning van [rechthebbende] en twee woningen die [rechthebbende] op recreatiepark [recreatiepark] had gekocht. Eén van deze twee woningen had [rechthebbende] op dat moment met een meerprijs van bijna € 80.000,00 verkocht aan een derde en moest nog worden geleverd. Voor de andere woning moest [rechthebbende] nog een koper vinden aan wie hij de woning voor 8 juni 2022 zou kunnen doorverkopen, omdat hij anders een bedrag van € 40.000,00 verschuldigd zou worden. De tussen [gedaagden] en [rechthebbende] gesloten koopovereenkomsten 1 en 2 zijn tijdens dit gesprek niet ter sprake gekomen.

3.19.

Op 2 juni 2022 achtte een notaris van [ notariskantoor 1] [rechthebbende] wilsbekwaam om de hiervoor genoemde koopovereenkomsten met betrekking tot de twee woningen op [recreatiepark] aan te gaan.

3.20.

Op 3 juni 2022 werd op initiatief van GGNet een second opinion uitgevoerd naar de wilsbekwaamheid van [rechthebbende] . De uitkomst van de second opinion was dat [rechthebbende] niet volledig wilsbekwaam was om zijn zaken waar te nemen en dat werd geadviseerd om voor hem een zaakwaarnemer te zoeken. Bij deze beoordeling werd geconstateerd dat bij [rechthebbende] sprake zou zijn van een manisch psychotisch toestandsbeeld met achterdocht, achtervolgingswaan en grootheidswaan waarbij hij een bedreiging zou vormen voor zijn omgeving.

3.21.

Op 20 juni 2022 werd de door de officier van justitie verzochte machtiging tot het verlenen van verplichte zorg Wvggz door de rechtbank afgewezen en is [rechthebbende] ontslagen uit de instelling van GGNet. [gedaagde sub 1] heeft [rechthebbende] opgehaald uit de instelling en heeft hem naar een geplande afspraak gebracht bij notariskantoor [notariskantoor 2] waarbij [rechthebbende] ten behoeve van [gedaagden] een recht van hypotheek heeft gevestigd op zijn privéwoning. [gedaagden] is zelf niet naar binnen gegaan bij de notaris en heeft de hypotheekakte bij volmacht getekend. Het conservatoir beslag op de privéwoning is daarop doorgehaald.

3.22.

Bij beschikking van 9 september 2022 is [eiseres] benoemd tot provisionele bewindvoerder van het vermogen van [rechthebbende] in afwachting van het per 6 september 2022 ingestelde verzoek tot ondercuratelestelling van [rechthebbende] (productie 10 van [eiseres] ).

3.23.

Bij beschikking van 17 oktober 2022 is [rechthebbende] onder curatele gesteld wegens lichamelijke of geestelijke toestand. [eiseres] is daarbij benoemd tot zijn curator (productie 1 van [eiseres] ).

3.24.

Bij beschikking van 2 december 2022 is de curatele omgezet in onderbewindstelling waarbij [eiseres] is benoemd tot mentor van [rechthebbende] en bewindvoerder over zijn goederen (productie 1 van [eiseres] ).

3.25.

Op 25 januari 2023 is de privéwoning van [rechthebbende] , na doorhaling van het hypotheekrecht van [gedaagden] , geleverd aan een derde. Van de daaruit gerealiseerde opbrengst is een bedrag van € 231.033,39 uitbetaald aan [gedaagden] waarbij [eiseres] zich per e-mailbericht van 23 januari 2023 aan de gemachtigde van [gedaagden] op het standpunt heeft gesteld niet gehouden te zijn tot het doen van deze uitbetaling aan [gedaagden] en zich het recht heeft voorbehouden om de rechtshandelingen tussen [rechthebbende] en [gedaagden] alsnog te vernietigen (productie 18 van [eiseres] ).

3.26.

Per brief van 30 augustus 2023 aan [gedaagden] heeft [eiseres] een beroep op vernietiging gedaan van de koopovereenkomsten 1 en 2 op grond van de stellingname dat [rechthebbende] ten tijde van het sluiten van de koop onder invloed handelde van een geestelijke stoornis waardoor zijn wil volgens [eiseres] moet worden geacht te hebben ontbroken.

[eiseres] heeft [gedaagden] verzocht tot terugbetaling van een totaalbedrag van € 250.533,39.

3.27.

[gedaagden] heeft niet voldaan aan dit verzoek tot terugbetaling. Het appartement aan de [adres appartement] is nooit geleverd aan [rechthebbende] , zodat [gedaagden] eigenaar daarvan is gebleven. Momenteel wordt het appartement verhuurd door [gedaagden]

4Het geschil

4.1.

[eiseres] vordert samengevat en voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

  1. een verklaring voor recht dat koopovereenkomst 1 bij brief van 30 augustus 2023 door [eiseres] is vernietigd;

  2. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 231.033,39 aan [eiseres] , vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de dag van de onverschuldigde betaling daarvan, respectievelijk vanaf de dag van dagvaarding of een andere in goede justitie door de rechtbank te bepalen datum tot aan de dag van volledige voldoening;

  3. een verklaring voor recht dat koopovereenkomst 2 met wederzijds goedvinden is beëindigd op of voor 27 mei 2022, althans bij brief van 30 augustus 2023 door [eiseres] is vernietigd;

  4. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 19.500,00 aan [eiseres] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de onverschuldigde betaling daarvan, respectievelijk vanaf de dag van dagvaarding of een andere in goede justitie door de rechtbank te bepalen datum tot aan de dag van volledige voldoening;

  5. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van de proceskosten aan [eiseres] inclusief de nakosten en beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, te betalen binnen veertien dagen na vonnisdatum tot aan de dag van volledige voldoening.

4.2.

[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , althans [eiseres] daarin niet ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

4.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5De beoordeling

Vernietiging koopovereenkomst 1 en terugvordering koopsom

5.1.

[eiseres] legt aan haar vorderingen sub A en B ten grondslag dat er bij [rechthebbende] ten tijde van het aangaan van de rechtshandeling, koopovereenkomst 1 schriftelijk aangegaan op 29 april 2022, sprake was van een geestelijke stoornis en dat hij daardoor niet in staat was zijn wil te bepalen. Tussen partijen is niet in geschil dat het bedrag van € 231.033,39 aan [gedaagden] is betaald uit hoofde van koopovereenkomst 1, zodat daarvan wordt uitgegaan.

5.2.

Op grond van artikel 3:34 lid 1 BW wordt in het geval iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaart, een met die verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken als de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of als de verklaring onder invloed van de stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan als de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien. De stelplicht en de bewijslast dat wordt voldaan aan de hoofdregel rust op [eiseres] , zo blijkt uit artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv). [gedaagden] betwist gemotiveerd dat aan dit criterium wordt voldaan.

[rechthebbende] was onder invloed van geestelijke stoornis

5.3.

[eiseres] heeft met stukken onderbouwd gesteld dat [rechthebbende] in ieder geval sinds 2010 in behandeling is bij GGNet, aanvankelijk vanwege een kortdurende psychotische stoornis in de zin van een ernstige depressie in engere zin met ook denkstoornissen door de psychose, later gevolgd door een manische periode. In ieder geval sinds 2020 is [rechthebbende] gediagnosticeerd met een bipolaire-I-stoornis, zoals blijkt uit de brief van [kliniek] van 30 april 2020. Bij gebrek aan betwisting, wordt hiervan uitgegaan.

5.4.

[eiseres] stelt vervolgens dat [rechthebbende] in ieder geval vanaf 4 maart 2022 (opnieuw) onder invloed van een geestelijke stoornis was. De manische periode heeft volgens [eiseres] tot begin augustus 2022 geduurd. Zij heeft verschillende producties overgelegd met betrekking tot de medische gesteldheid van [rechthebbende] in deze periode. Relevant is in de eerste plaats de door [eiseres] als productie 4 overgelegde rapportage van Zorgplus (hierna: de rapportage van Zorgplus). In deze rapportage staat op 26 april 2022 geregistreerd dat GGNet op dat moment al acht weken bezig is om [rechthebbende] opgenomen te krijgen en dat GGNet daarvoor een zorgmachtiging probeert te krijgen. Verder blijkt uit deze registratie dat de opname is bedoeld ter bescherming van [rechthebbende] en ter voorkoming van schade die hij aanricht aan hemzelf en zijn omgeving als gevolg van de manische fase waarin hij verkeert.

5.5.

Deze stukken van Zorgplus corresponderen met de door [eiseres] als productie 3 overgelegde voortgangsrapportage van GGNet (hierna: de rapportage van GGNet). Daarin staat op 8 maart 2022 dat de psychologisch ondersteuner een manische ontregeling waarneemt bij [rechthebbende] . Op 22 april 2022 staat geregistreerd dat GGNet voorstelt om [rechthebbende] op te laten nemen ter afscherming van prikkels uit zijn omgeving en om -naar de rechtbank begrijpt- zijn medicatie op te schalen waarna op 25 april 2022 diverse registraties volgen waarin wordt beschreven dat GGNet vanuit verschillende hoeken signalen ontvangt over [rechthebbende] . Het gaat daarbij om zodanig verstorend gedrag dat zijn kinderen bij GGNet aangeven het contact met [rechthebbende] te verbreken en dat het bestuur van het recreatiepark waarop [rechthebbende] woont van plan is om aangifte tegen hem te doen wegens bedreiging/laster.

5.6.

Uit de registraties van GGNet op 2 mei 2022 blijkt dat de keuze aan [rechthebbende] is voorgelegd om zich vrijwillig te laten opnemen waarbij hem is voorgehouden dat GGNet anders de aanvraag doorzet om [rechthebbende] (gedwongen) op te laten nemen. Ook is geregistreerd dat verschillende familieleden van [rechthebbende] zich met zorgen over zijn toestand hebben gemeld bij GGNet waarbij zij zich zorgen maken over financiële acties van [rechthebbende] en aangeven dat hij grootheidsideeën uit.

5.7.

Als productie 6 heeft [eiseres] het politiedossier met betrekking tot [rechthebbende] overgelegd. Op 7 maart 2022 staat vermeld dat [rechthebbende] een zeer verwarde indruk maakt. Hij is bijna niet aanspreekbaar en blijft maar doorpraten. Vanaf deze datum staan er in het dossier verschillende registraties met de aanduiding “overlast door verward/overspannen persoon” zoals op 13, 14 en 29 maart 2022 en 4, 14, 19 en 20 april 2022 en 2 mei 2022.

De meldingen van overlast die bij de politie worden gedaan over [rechthebbende] worden vanaf 20 april 2022 steeds frequenter.

5.8.

Anders dan [gedaagden] heeft aangevoerd, bieden de medische rapportages van GGNet en Zorgplus geen ondersteuning voor zijn verweer dat de psychische gesteldheid van [rechthebbende] een wisselend beeld vertoonde, zodat geen sprake zou zijn geweest van een (voortdurende) geestesstoornis. Zoals [gedaagden] in randnummer van 37 van zijn conclusie ook onderkent, blijkt uit de medische rapportages van na 13 april 2022 en tot aan juni 2022 dat het slecht gaat met [rechthebbende] . Gesteld noch gebleken is dat er (medische) aanwijzingen zijn dat [rechthebbende] tijdens het sluiten van koopovereenkomst 1 op 29 april 2022 (kortstondig) een ander toestandsbeeld laat zien dan in de registraties van Zorgplus en GGNet staat beschreven, namelijk dat hij onder invloed was van een psychische stoornis en in een manie verkeerde. Hoewel de door GGNet en Zorgplus waargenomen manie bij [rechthebbende] de ene dag mogelijk tot hevigere uitingsverschijnselen leidde dan de andere dag, wordt in de rapportages niet geregistreerd dat [rechthebbende] op momenten niet onder invloed is van een psychische stoornis en op normale wijze functioneert. Integendeel zelfs: uit de registraties blijkt dat Zorgplus en GGNet in de voor de beoordeling relevante periode rondom de sluiting van koopovereenkomst 1 al weken bezig waren om [rechthebbende] opgenomen te krijgen.

5.9.

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor genoemde medische informatie van Zorgplus en GGnet en meldingen van de politie omtrent [rechthebbende] , voldoende is komen vast te staan dat [rechthebbende] op 29 april 2022 onder invloed was van een psychische stoornis.

Koopovereenkomst 1 moet worden geacht onder invloed van psychische stoornis te zijn aangegaan

5.10.

Verder rust op [eiseres] de stelplicht en de bewijslast van haar stelling dat de met zijn verklaring overeenstemmende wil bij [rechthebbende] ontbrak vanwege zijn psychische stoornis toen hij koopovereenkomst 1 aanging. [eiseres] beroept zich op de bewijsvermoedens van artikel 3:34 lid 1 BW waarin staat dat een met de verklaring overeenstemmende wil rechtens geacht wordt te ontbreken als a) de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of b) de verklaring onder invloed van de stoornis is gedaan. Indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, wordt de verklaring -dat hij de horecagelegenheid wilde kopen- vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan.

5.11.

[eiseres] stelt dat koopovereenkomst 1 nadelig was voor [rechthebbende] . Volgens [eiseres] kocht [rechthebbende] een horecagelegenheid die hij niet kon runnen. [rechthebbende] had ook nooit eerder een horecagelegenheid geëxploiteerd, had geen bedrijfsplan en beschikte bovendien niet over de (juiste kennis van) vergunningen.

5.12.

Uit het dossier blijkt dat er niet is onderhandeld over de aankoopsom en dat [rechthebbende] niet beschikte over een “informatiepakket” zoals dat door [horecamakelaar] was samengesteld voor aspirant kopers op het moment dat hij de koopprijs accepteerde. [rechthebbende] had geen due diligence onderzoek gedaan naar de horecaonderneming en beschikte niet over een taxatie van de waarde daarvan. [rechthebbende] had bovendien geen toezegging van de verhuurder van het pand om de locatie te mogen huren.

Verder beschikte hij niet over de benodigde financiering om de koopsom te voldoen terwijl er geen ontbindende voorwaarde was opgenomen voor het geval hij de benodigde financiering niet rond zou krijgen. Op de zitting is gebleken dat [rechthebbende] de horecagelegenheid van 6 tot 9 mei 2022 heeft geëxploiteerd. Toen is de exploitatie stilgelegd vanwege het ontbreken van vergunningen.

5.13.

Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden omtrent de koop, is de rechtbank van oordeel dat het aangaan van koopovereenkomst 1 voorzienbaar nadelig was voor [rechthebbende] , zodat kan worden verondersteld dat de koop door [rechthebbende] is gesloten onder invloed van de op dat moment bij hem aanwezige stoornis van de geestvermogens. Dat [rechthebbende] mogelijk tegen [gedaagden] heeft gezegd dat hij wel horeca-ervaring had of de indruk wekte dat hij beschikte over een bedrijfsplan en de benodigde financiën, kan [gedaagden] niet baten. Het gaat erom of [rechthebbende] feitelijk daarover beschikte en niet om wat [gedaagden] op basis van de verklaringen van [rechthebbende] heeft begrepen of mocht begrijpen.

5.14.

Tegen voornoemd wettelijk vermoeden dat [rechthebbende] koopovereenkomst 1 onder invloed van de bij hem aanwezige stoornis is aangegaan, staat de mogelijkheid open voor [gedaagden] om tegenbewijs te leveren. Als dit tegenbewijs wordt geleverd, is het wettelijk vermoeden weerlegd. [gedaagden] moet dan bewijzen dat het nadeel ten tijde van de verklaring niet redelijkerwijs voorzienbaar was of zijn tegenbewijs moet rechtstreeks gericht zijn op het causaal verband tussen de geestelijke stoornis en het sluiten van koopovereenkomst 1.

5.15.

De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] er niet in is geslaagd om dit tegenbewijs te leveren. [gedaagden] heeft in de eerste plaats bloot gesteld dat het ontbreken van een vergunning op het moment van de koop niet betekent dat de horecaonderneming van [rechthebbende] niet zou kunnen slagen. Voor zover [gedaagden] meent dat het ontbreken van een vergunning geen mee te wegen omstandigheid is voor de beoordeling of de koop voorzienbaar nadelig was voor [rechthebbende] , vormt dit standpunt -zonder nadere motivering die ontbreekt- geen tegenbewijs waarmee voornoemd wettelijk vermoeden wordt ontkracht.

5.16.

In de tweede plaats heeft [gedaagden] feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan hij in zijn algemeenheid het bestaan van een causaal verband tussen de geestelijke stoornis en het sluiten van koopovereenkomst 1 bestrijdt. Met hetgeen [gedaagden] heeft aangevoerd, is het tegenbewijs niet geleverd. [gedaagden] stelt bijvoorbeeld dat de rapportages van Zorgplus en GGNet een wisselend beeld laten zien van de geestelijke gesteldheid van [rechthebbende] , maar toont daarmee niet aan dat [rechthebbende] compos mentis was toen hij eind februari/begin maart 2022 mondeling de gevraagde koopprijs accepteerde of na zijn ontslag op de gesloten afdeling bij GGNet verdere voorbereidingen trof voor het runnen van de horecagelegenheid. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiseres] van de wilsbekwaamheid van [rechthebbende] in die periodes, had [gedaagden] zijn stelling nader moeten onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten en slechts heeft verwezen naar de rapportages van Zorgplus en GGNet, wordt zijn stelling gepasseerd. Uit deze rapportages blijkt niet dat [rechthebbende] in deze periodes wilsbekwaam was.

5.17.

Omstreeks de relevante peildatum van 29 april 2022 is er veel gerapporteerd door Zorgplus, GGNet en de politie waaruit de medische gesteldheid van [rechthebbende] blijkt, zoals hiervoor al is overwogen, en waaruit de wilsonbekwaamheid van [rechthebbende] blijkt.

Het tegenbewijs wordt dan ook niet geleverd door de nog door [gedaagden] aangevoerde omstandigheid dat diverse notarissen [rechthebbende] wilsbekwaam hebben bevonden om op andere momenten die verder van deze peildatum afliggen andere rechtshandelingen te verrichten, zoals de oprichting van een besloten vennootschap op 14 april 2022 of het meewerken aan een levering van een onroerende zaak op 2 juni 2022. Hetzelfde geldt voor de aangevoerde omstandigheid dat bij rechterlijke toetsing het verzoek tot verlenging van de zorgmachtiging om het verblijf van [rechthebbende] op de gesloten afdeling bij GGNet te verlengen, werd afgewezen en dat een notaris [rechthebbende] wilsbekwaam achtte om een hypotheek op zijn privéwoning te vestigen op de dag dat zijn opname bij GGNet eindigde. Deze omstandigheden ontkrachten niet dat [rechthebbende] op het relevante peilmoment onder invloed handelde van de bij hem aanwezige psychische stoornis. [gedaagden] is er niet in geslaagd om tegenbewijs te leveren van het causaal verband.

5.18.

[eiseres] heeft aldus terecht een beroep gedaan op het ontbreken van een met zijn verklaring overeenstemmende wil ten tijde van het sluiten van koopovereenkomst 1 (artikel 3:34 lid 1 BW) .

Beroep op gerechtvaardigd vertrouwen faalt

5.19.

[gedaagden] betoogt dat hij geen aanleiding had om te veronderstellen dat [rechthebbende] ten tijde van de koop onder invloed handelde van een geestelijke stoornis. [gedaagden] doet daarmee een beroep op het vertrouwensbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:35 BW. Als aan de vereisten van artikel 3:35 BW wordt voldaan, dan kan [eiseres] geen beroep doen op het ontbreken van een met de verklaring overeenstemmende wil bij [rechthebbende] en dan is [rechthebbende] gebonden aan de koop zodat [eiseres] koopovereenkomst 1 niet buitengerechtelijk heeft kunnen vernietigen. Het vertrouwensbeginsel biedt in dat geval bescherming aan [gedaagden] tegen het ontbreken van de rechtens relevante wil bij [rechthebbende] .

5.20.

Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, moet het vertrouwen van [gedaagden] gerechtvaardigd zijn geweest in de zin van artikel 3:35 BW. Dit vergt een objectieve beoordeling en alle omstandigheden van het geval moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Dit betekent dat de vraag moet worden beantwoord of een gemiddelde (doorsnee) persoon, gelet op de specifieke omstandigheden die speelden op het moment dat koopovereenkomst 1 werd gesloten, uit zou mogen zijn gegaan van de juistheid van de door [rechthebbende] afgelegde verklaring dat hij de koop zou aanvaarden. De stelplicht en de bewijslast daarvan rusten op [gedaagden]

5.21.

[gedaagden] heeft verschillende omstandigheden naar voren gebracht ter onderbouwing van zijn beroep op het vertrouwensbeginsel. Zo stelt [gedaagden] dat [rechthebbende] niet door lichtzinnigheid of onervarenheid werd bewogen bij het aangaan van koopovereenkomst 1. Hij stelt dat [rechthebbende] ervaring had als agrarisch ondernemer en naar eigen zeggen ook in de horeca en succesvol handelde in onroerend goed. Verder zou [horecamakelaar] een onderzoek hebben ingesteld naar de gegoedheid van [rechthebbende] die beschikte over een (geschreven) bedrijfsplan. [rechthebbende] zou bovendien al vanaf december 2021 interesse hebben getoond in de overname van de horecagelegenheid en zou goed hebben geweten wat [gedaagden] in dat verband aanbood, omdat een vriend van [rechthebbende] op dat moment potentieel koper was van de horecagelegenheid.

Verder zou [rechthebbende] op het moment van sluiting van het voorlopig koopcontract in ieder geval de beschikking hebben gehad over voldoende relevante documentatie en had hij een duidelijk plan voor ogen met zijn horecaonderneming, aldus [gedaagden] wijst erop dat [rechthebbende] zelf de benodigde vergunningen heeft geregeld, personeel heeft geworven en een verbouwing heeft gedaan. [gedaagden] verklaart [rechthebbende] weliswaar te hebben geholpen en geadviseerd bij -kort gezegd- een aantal voor de overname relevante zaken, maar dat is volgens [gedaagden] niet ongebruikelijk. Bovendien was er volgens [gedaagden] geen reden om eraan te twijfelen dat [rechthebbende] koopovereenkomst 1 wilde sluiten. [gedaagden] kende [rechthebbende] als een enthousiaste en bijzonder sociale man met een bijzondere interesse in vrouwen. Hij was ermee bekend dat [rechthebbende] zich zorgen maakte over de gezondheid van zijn moeder en daarom soms slecht sliep. Ter zitting heeft [gedaagden] nog verklaard dat hij ermee bekend was dat [rechthebbende] schermutselingen had op het recreatiepark waar hij woonde. [rechthebbende] was volgens [gedaagde sub 1] niet altijd even zakelijk waardoor [gedaagde sub 1] zich genoodzaakt zag om [rechthebbende] -naar de rechtbank begrijpt- bij de les te houden. Voor zover hierbij sprake zou zijn van enigszins afwijkend of onzakelijk gedrag, relateerde [gedaagden] dit echter niet aan het bestaan van een psychische stoornis bij [rechthebbende] . [gedaagden] verklaart dat hij in ieder geval niet wist dat [rechthebbende] aan een bipolaire stoornis lijdt en dat [rechthebbende] tot 10 mei 2022 geen afwijkend gedrag vertoonde.

5.22.

Deze door [gedaagden] aangevoerde omstandigheden kunnen niet tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel leiden. Op de vraag van de rechtbank wat de inhoud was van het door Ambiance ingestelde onderzoek naar de gegoedheid van [rechthebbende] kon [gedaagden] ter zitting geen antwoord geven. [horecamakelaar] zou [gedaagden] slechts hebben medegedeeld dat de uitkomst van het onderzoek positief was, zodat [gedaagden] niet bekend was met de inhoud van het onderzoek zelf. Van dit gestelde onderzoek is verder ook niets gebleken, zodat niet kan worden vastgesteld dat [gedaagden] enig vertrouwen daaraan heeft kunnen ontlenen. [eiseres] heeft voorts betwist dat [rechthebbende] een (geschreven) bedrijfsplan had en over relevante ervaring in de horeca beschikte. [gedaagden] heeft ook geen bedrijfsplan van [rechthebbende] kunnen overleggen. Daarnaast betwist [eiseres] dat [rechthebbende] al vanaf december 2021 interesse had in de overname en goed zou hebben geweten wat [gedaagden] hem aanbood. Gelet op deze gemotiveerde betwisting, had het op de weg gelegen van [gedaagden] om zijn stellingen nader te onderbouwen. [gedaagden] heeft dit niet alleen nagelaten, maar heeft ter zitting zijn stellingen op dit punt ook sterk genuanceerd door te verklaren dat [rechthebbende] naar zijn weten inderdaad niet beschikte over een bedrijfsplan en (slechts) een visie had op zijn nieuwe onderneming.

5.23.

[gedaagden] heeft daarnaast erkend dat er niet is onderhandeld over de prijs en dat het informatiepakket voor aspirant kopers pas aan [rechthebbende] is verstrekt nadat de koop mondeling al rond was. Uit de door [eiseres] als productie 13 overgelegde WhatsAppconversatie tussen [gedaagde sub 1] en [rechthebbende] blijkt bovendien dat [gedaagde sub 1] zich zeer intensief heeft beziggehouden met de werving van het personeel, met de vergunningaanvraag en het regelen van de benodigde hygiënecursus. Dat [gedaagden] zelf van mening is dat zijn betrokkenheid daarbij niet groot was, is niet relevant. Duidelijk is dat [rechthebbende] deze zaken niet zelfstandig geregeld heeft, zodat daaruit niet geconcludeerd kan worden dat [gedaagden] daaraan enig vertrouwen heeft kunnen ontlenen. De stellingen van [gedaagden] die ertoe strekken dat [rechthebbende] goed wist wat hij deed en wat hij kocht, worden gelet op het voorgaande gepasseerd.

5.24.

Verder blijkt uit de hiervoor genoemde rapportages van GGNet, Zorgplus en de registraties van de politie juist dat [rechthebbende] al in maart 2022 en daarna in alsmaar toenemende mate verward gedrag vertoonde, onsamenhangend sprak en dat door zijn zorgverleners werd toegewerkt naar een (desnoods gedwongen) opname bij GGNet. Ook blijkt daaruit dat het anderen, zoals familieleden en bestuursleden van het recreatiepark waar [rechthebbende] woont, wel degelijk opviel dat [rechthebbende] abnormaal gedrag vertoonde. [eiseres] wijst er dan ook terecht op dat anderen in de omgeving van [rechthebbende] omstreeks het sluiten van koopovereenkomst 1 wel hebben gemerkt dat [rechthebbende] afwijkend gedrag vertoonde. Het beeld dat door de omgeving van [rechthebbende] wordt geschetst en zoals blijkt uit de registraties van Zorgplus, GGnet en de politie in deze periode komt niet overeen met het beeld dat [gedaagden] stelt te hebben gehad van [rechthebbende] .

5.25.

[gedaagden] stelt dat er pas na 10 mei 2022 iets veranderde en verwijst daarvoor naar de als productie 13 overgelegde WhatsAppconversatie tussen [rechthebbende] en [gedaagde sub 1] . Op 10 mei 2022 stuurde [rechthebbende] een vreemd en onsamenhangend WhatsAppbericht aan [gedaagde sub 1] . Dat [gedaagden] dit bericht in feite markeert als het eerste kenbare teken van abnormaal gedrag van [rechthebbende] strookt niet met andere berichten uit dezelfde WhatsAppconversatie. Zo schreef [gedaagde sub 1] op 9 april 2022 aan [rechthebbende] : “ , ben je vanavond een beetje rustig!!! Schrik je [naam 3] niet teveel af door van de hak op de tak te springen en niet teveel over de vrouwtjes te hebben. Probeer het zakelijk te houden en hengel hem binnen, want ik denk dat je hem hard nodig hebt (…).” En op de dag van sluiting van koopovereenkomst 1 schreef [gedaagde sub 1] aan [rechthebbende] : “Hoi [rechthebbende] , alweer een beetje bijgekomen? Wat zei de dokter? Hoge bloeddruk? (…)” waarop [rechthebbende] een dag later reageerde met: “(…) Hele nacht goed geslapen Heb rustgevende En bloeddruk verlagende tabletten gekregen (…)”. [gedaagde sub 1] reageerde dezelfde dag met de opmerking: “(…) Fijn, doe maar rustig aan, want anders verlies je het overzicht. (…). Deze berichten verdragen zich ook niet met de stelling van [gedaagden] dat [rechthebbende] voorafgaand en ten tijde van het tekenen van koopovereenkomst 1 geen afwijkend gedrag vertoonde en geen blijk gaf van een abnormale geestestoestand.

5.26.

[gedaagden] heeft er ter zitting nog op gewezen dat wat hij stelt over de kenbare geestestoestand van [rechthebbende] strookt met de verklaring van mevrouw [naam 4] die [eiseres] als productie 12 heeft overgelegd. Mevrouw [naam 4] zou pas op 23 mei 2022 voldoende aanleiding hebben gezien om de huisarts van [rechthebbende] te bellen en kennelijk vond zij het in de periode daarvoor niet nodig om dat te doen.

5.27.

In de door [gedaagden] aangehaalde verklaring van mevrouw [naam 4] staat echter dat zij op 25 april 2022 een WhatsAppbericht heeft gestuurd aan [gedaagde sub 1] waarin zij hem heeft gevraagd of hij niet bang is dat [rechthebbende] “ontoerekeningsvatbaar zou worden verklaard”. Mevrouw [naam 4] schrijft in haar verklaring dat zij op dit bericht geen reactie heeft ontvangen. Anders dan [gedaagden] stelt, onderstreept deze verklaring dan ook veel meer het standpunt van [eiseres] dat voor de omgeving van [rechthebbende] wel degelijk kenbaar was dat hij omstreeks het sluiten van koopovereenkomst 1 onder invloed van zijn psychische stoornis handelde. De verklaring biedt in ieder geval geen onderbouwing van het door [gedaagden] ingenomen standpunt dat er tot 23 mei 2022 voor zijn omgeving weinig te merken zou zijn geweest van de psychische stoornis van [rechthebbende] .

5.28.

Van belang is ook dat [gedaagde sub 1] ter zitting heeft verklaard, namelijk dat hij überhaupt niets heeft gemerkt aan [rechthebbende] . Dit terwijl [gedaagden] bekend was met de opname van [rechthebbende] bij GGNet op de gesloten afdeling en hem daar ook heeft bezocht. Uit de door [eiseres] als productie 13 overgelegde WhatsApp-conversaties blijkt dat [gedaagde sub 1] gedurende deze opname contact is blijven zoeken met [rechthebbende] over zakelijke aangelegenheden in verband met de overname. De verklaring van de heer [gedaagden] dat hij niets heeft gemerkt aan [rechthebbende] staat bovendien haaks op de door [gedaagde sub 2] ter zitting afgelegde verklaring over het gedrag van [rechthebbende] in de horecagelegenheid. Zij heeft verklaard dat [rechthebbende] meestal eerst een kop koffie dronk en dat hij daarna overstapte op het drinken van bier. Het viel haar op dat [rechthebbende] slecht luisterde en dat hij dan ook wel luidruchtig werd. De rechtbank begrijpt verder uit de verklaring van [gedaagde sub 2] dat zij daar verder niet zoveel achter zocht en dat zij dacht dat zijn gedrag mogelijk was te wijten aan het alcoholgebruik en dat [rechthebbende] mogelijk wat autistisch zou zijn. Ook dit pleit tegen [gedaagden] wat betreft zijn stelling dat aan [rechthebbende] niets te merken was van zijn psychische stoornis en hij erop mocht vertrouwen dat [rechthebbende] in staat was zijn wil te bepalen en dienovereenkomstig te verklaren.

5.29.

Tegen deze achtergrond gaat het beroep van [gedaagden] op artikel 3:35 BW dus niet op. Dit betekent dat [gedaagden] er redelijkerwijs niet op heeft mogen mocht vertrouwen dat de wil en verklaring van [rechthebbende] met elkaar overeenstemden toen hij koopovereenkomst 1 met [gedaagden] sloot en dat [eiseres] gerechtigd was om koopovereenkomst 1 buitengerechtelijk te vernietigen.

Geen bekrachtiging van vernietigbare rechtshandeling

5.30.

[gedaagden] werpt vervolgens als verweer op dat [rechthebbende] de koop op een later moment alsnog heeft bekrachtigd in de zin van artikel 3:55 BW. [gedaagden] stelt daartoe dat [rechthebbende] , nadat hij uit de gesloten inrichting was ontslagen, verdere voorbereidingen heeft getroffen om de horecagelegenheid te openen, zoals het regelen van de benodigde vergunningen, het aannemen van personeel en het doen van een verbouwing waarvoor een klusjesman aanwezig was.

5.31.

Het enkele feit dat [rechthebbende] is ontslagen uit de instelling betekent niet dat hij vanaf dat moment weer in staat was om zijn wil te bepalen c.q. niet langer gehinderd werd door zijn geestesstoornis. Uit de rapportage van GGNet blijkt dat [rechthebbende] op 21 juni 2022 nog steeds geagiteerd was en dat [rechthebbende] vol zat met plannen waarop zijn behandelaar hem op het belang van rust heeft gewezen. Op 27 juni 2022 staat geregistreerd dat [rechthebbende] “een en al waterval” is over het onrecht dat hem zou zijn aangedaan. Er staat dat [rechthebbende] niet tot rust komt en dat zijn emoties snel oplaaien in het gesprek met zijn behandelaar. Zijn behandelaar heeft hem daarop opnieuw verwezen naar ondersteuning. Gelet op de betwisting van [eiseres] dat [gedaagden] de koop na zijn ontslag bij GGNet heeft bekrachtigd of daartoe ook maar in staat moet worden geacht, had het op de weg gelegen van [gedaagden] om zijn standpunt nader te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten, zal deze stelling worden gepasseerd.

5.32.

Tegen deze achtergrond zal de onder 4.1 sub A gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen en kan de rechtbank de overige gronden van [eiseres] om koopovereenkomst 1 aan te tasten verder onbesproken laten.

Gevolgen vernietiging

5.33.

[eiseres] legt aan haar vordering sub B ten grondslag dat de vernietiging terugwerkt tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht (zie: artikel 3:50 lid 1 BW jo 3:53 lid 1 BW). Dit betekent dat koopovereenkomst 1 als gevolg van de terugwerkende kracht geacht moet worden nooit te hebben bestaan. De op basis van deze vernietigde koopovereenkomst betaalde koopsom is onverschuldigd voldaan aan [gedaagden] in de zin van artikel 6:203 BW en moet ongedaan worden gemaakt, aldus [eiseres] .

5.34.

[gedaagden] heeft als verweer opgeworpen dat [rechthebbende] het geleverde niet kan terugleveren. Volgens [gedaagden] is hij om die reden niet gehouden tot terugbetaling en stelt hij zich voorshands op het standpunt dat hij in ieder geval zijn terugbetalingsverplichting kan opschorten.

5.35.

Uit hetgeen [gedaagden] in zijn conclusie naar voren heeft gebracht en ter zitting met partijen en [rechthebbende] is besproken, is niet gebleken dat [rechthebbende] iets heeft gedaan met de inventaris of de zelftapwanden. [rechthebbende] heeft de zaken in ieder geval niet verkocht aan derden en voor zover er beslag op rust hoeft dit niet te betekenen dat de zaken niet kunnen worden gerestitueerd aan [gedaagden] zodat niet valt in te zien waarom [gedaagden] niet gehouden zou zijn tot terugbetaling. De enkele verwachting van [gedaagden] dat hij nadeel zal ondervinden van de restitutie, bijvoorbeeld als gevolg van waardevermindering daarvan, kan geen beroep op opschorting rechtvaardigen nu dit op zichzelf geen grond is voor opschorting. Dit leidt tot het oordeel dat het onder B gevorderde bedrag van € 231.033,39 zal worden toegewezen.

Gevorderde wettelijke (handels)rente

5.36.

De sub B gevorderde wettelijke handelsrente zal worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:119a lid 1 BW. Er is immers geen sprake van een vordering uit een (handels)overeenkomst, zodat voornoemd wetsartikel toepassing mist. De rechtbank zal (ambtshalve) de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toewijzen vanaf de datum dat [gedaagden] in verzuim is getreden. [eiseres] heeft koopovereenkomst 1 per brief van 30 augustus 2023 vernietigd waarbij aan [gedaagden] een termijn van veertien dagen is gegeven om de koopsom terug te betalen, zodat het verzuim op 14 september 2023 is ingetreden en de wettelijke rente vanaf die datum verschuldigd is.

Vorderingen in verband met de aanbetaling van het appartement aan de [adres appartement]

5.37.

Tegen de stelling van [eiseres] dat koopovereenkomst 2 als gevolg van de annulering van [horecamakelaar] bij mail van 27 mei 2022 is ontbonden, heeft [gedaagden] zich verweerd met een beroep op onbevoegde vertegenwoordiging.

5.38.

Dit verweer wordt niet gevolgd, gelet op het vaststaande feit dat [gedaagden] [horecamakelaar] heeft ingeschakeld als verkoopmakelaar en hij ter zitting heeft verklaard dat hij het contact met potentiële kopers zoals [rechthebbende] aan deze makelaar had uitbesteed. Dit betekent dat erop mocht worden vertrouwd dat deze makelaar bevoegd was om de leveringsafspraak te annuleren en namens [gedaagden] te verklaren dat de koop met “wederzijds goedkeuren” was geëindigd. Het is ook niet gebleken dat [gedaagden] op enig moment daarna bijvoorbeeld afstand heeft gedaan van deze mededeling van zijn makelaar. Integendeel zelfs; uit diverse correspondentie blijkt dat [gedaagden] uitdrukkelijk is uitgegaan van de beëindiging van koopovereenkomst 2. In de als productie 13 door [eiseres] overgelegde WhatsAppconversatie tussen [rechthebbende] en [gedaagde sub 1] schreef [gedaagde sub 1] op 25 mei 2022 bijvoorbeeld aan [rechthebbende] : “Wat zit je nu weer te brallen….. IJsvoorraad in de kelder van de keuken, bedoel je dat je het [adres appartement] nog steeds wil hebben?” waarop [rechthebbende] reageerde met de opmerking: “Nee hoor verkoop het”. Hieruit blijkt duidelijk dat [gedaagden] op dat moment ervan uitging dat koopovereenkomst 2 van de baan was. Dit blijkt eveneens uit de als productie 27 door [eiseres] overgelegde WhatsAppconversatie tussen [gedaagde sub 1] en [naam 1] in de periode tussen 2 en 8 juni 2022 waarin [naam 1] schreef: “Welk bedrag kan wil jij bieden voor het huis Van [rechthebbende] (toevoeging rb: [rechthebbende] )?” waarop [gedaagde sub 1] als volgt reageerde: “kom ik morgen op terug. Ik heb met [rechthebbende] gesproken. Laat hem er nog maar een nachtje over slapen. We hebben het over de overwaarde gehad en over het opschuiven van de koop van de [adres appartement] , want daar wil hij dan toch in. Begrijp ik, want hij heeft natuurlijk dan geen woning meer. Zelf moet ik overwegen, dat hij in de [adres appartement] boven z’n zaak kan wonen, totdat hij voldoende middelen heeft om die te kopen. (…)”.

5.39.

Ter zitting heeft [gedaagden] nog gesteld dat hij en [rechthebbende] op een later moment weer een nieuwe koopovereenkomst met elkaar zijn aangegaan, omdat [rechthebbende] het appartement daarna alsnog van hem wilde kopen. [gedaagde sub 1] heeft daarover verklaard dat hij dat op dat moment prima vond, maar dat hij toen wel bij [rechthebbende] heeft bedongen dat hij een aanbetaling van tien procent van de koopprijs zou voldoen. [rechthebbende] heeft deze aanbetaling op 5 juli 2022 voldaan en heeft de sleutel van het appartement van [gedaagden] ontvangen, zodat hij daar alvast in kon. [rechthebbende] heeft ter zitting verklaard dat hij er een paar keer in is geweest, maar dat bepaalde ruimtes met een codeslot waren afgesloten zodat hij daar niet in is geweest.

5.40.

Gesteld noch gebleken is dat deze nieuwe overeenkomst op schrift is gesteld, zodat de geldigheid daarvan afstuit op het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:2 lid 1 BW, zoals [eiseres] ter zitting terecht heeft aangevoerd. Voor dit oordeel is van belang dat dit appartement een tot bewoning bestemde onroerende zaak is en dat [eiseres] onbetwist heeft gesteld dat [rechthebbende] deze overeenkomst mondeling en in persoon is aangegaan. Voor zover dan ook moet worden aangenomen dat [rechthebbende] en [gedaagden] met elkaar hebben afgesproken dat [rechthebbende] deze aanbetaling sowieso verschuldigd zou zijn aan [gedaagden] ongeacht of de overdracht van het appartement uiteindelijk door zou gaan of niet, is ook deze afspraak -als onderdeel van een ongeldige overeenkomst- niet geldig.

5.41.

Omdat er geen geldige overeenkomst ten grondslag ligt aan de betaling van € 19.500,00 van [rechthebbende] aan [gedaagden] op 5 juli 2022, moet deze betaling geacht worden onverschuldigd te zijn gedaan aan [gedaagde sub 1] c.s, en kan deze door [eiseres] worden teruggevorderd. Dit betekent dat de vordering onder 4.1 sub D zal worden toegewezen met dien verstande dat de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 14 september 2023, omdat [gedaagden] op die datum in verzuim is geraakt met de terugbetaling van dit onverschuldigd betaalde bedrag (Vgl. r.o. 5.36).

Gevorderde beslagkosten

5.42.

Uit de onder 4.1 onder E genoemde vordering blijkt dat [eiseres] -onder meer- een vergoeding van beslagkosten vordert van [gedaagden] Gesteld noch gebleken, is dat [eiseres] beslagkosten heeft gemaakt, zodat dit gedeelte van de vordering zal worden afgewezen.

Proceskosten

5.43.

[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:

- dagvaarding € 106,73

- griffierecht 2.277,00

- salaris advocaat 5.428,00 (2 punten × tarief € 2.714,00)

Totaal € 7.811,73

5.44.

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.

6De beslissing

De rechtbank

6.1.

verklaart voor recht dat koopovereenkomst 1 bij brief van 30 augustus 2023 is vernietigd door [eiseres] ,

6.2.

veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van € 231.033,39 aan [eiseres] , vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 september 2023 tot de dag van volledige betaling,

6.3.

verklaart voor recht dat koopovereenkomst 2 met wederzijds goedvinden is beëindigd op 27 mei 2022,

6.4.

veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van € 19.500,00 aan [eiseres] , vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 september 2023 tot de dag van volledige betaling,

6.5.

veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 7.811,73, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

6.6.

veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 178,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

6.7.

verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2, 6.4 t/m 6.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,

6.8.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.

GW/KH



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733