Rechtbank Rotterdam 08-07-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:6713

Datum publicatie19-07-2024
ZaaknummerC/10/667651 / FA RK 23-7754
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Zorgregeling / omgang / informatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Geen medegezag voor Tunesische vader met beperkt verblijfsrecht. Leven moeder draait om 24-uurs zorg voor meervoudig gehandicapt kind, vader spreekt geen Nederlands, slechts gebrekkig Engels en lijkt geen goed beeld te hebben van situatie. Vrouw zou er dagtaak bij krijgen als ze alleen samen met vader over alles zou moeten beslissen. Van man mag verwacht worden dat hij zich dienstbaar aan belang dochter opstelt. Ook geen omgang. En slechts recht op Informatie (in Nederlands), als hij deze niet voor andere doelen gebruikt.

Volledige uitspraak


Rechtbank Rotterdam

Team familie

Zaaknummer / rekestnummer: C/10/667651 / FA RK 23-7754

Beschikking van 8 juli 2024 over het herstel van het ouderlijk gezag, de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht en de informatie- en consultatieregeling

in de zaak van:

[naam 1] , de man,

feitelijk verblijvende te [plaatsnaam] ,

advocaat mr. W. Kolmans te Eindhoven,

t e g e n

[naam 2] , de vrouw,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat mr. E.A. Hoogendijk te Rotterdam.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 24 oktober 2023;

  • het verweerschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 22 mei 2024;

  • twee berichten met bijlagen van de man gedateerd op 8 november 2023 en 16 mei 2024.

1.2.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 29 mei 2024. Daarbij zijn verschenen:

  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;

  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam 3] .

2De vaststaande feiten

2.1.

Het huwelijk van partijen is op 7 maart 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 13 november 2017 in de registers van de burgerlijke stand.

2.2.

In de beschikking van 13 november 2017 is tevens, voor zover thans relevant, bepaald dat de vrouw, met uitsluiting van de man, wordt belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige.

2.3.

Partijen zijn de ouders van de minderjarige:

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .

2.4.

De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit en de man heeft de Tunesische nationaliteit.

3De beoordeling

Herstel gezamenlijk gezag

3.1.

De man verzoekt het gezag van de man over de minderjarige te herstellen en te bepalen dat partijen gezamenlijk belast zijn met het gezag over de minderjarige.

3.2.

De vrouw voert gemotiveerd verweer.

Rechtsmacht

3.3.

Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van Brussel II-ter bevoegd te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarige.

Toepasselijk recht

3.4.

De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.

3.5.

Op grond van artikel 1:253o BW kunnen beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, gegeven ingevolge het bepaalde in de paragrafen 1, 2 en 2a van deze titel en het bepaalde in artikel 253n van dit boek, op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechtbank worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

3.6.

De rechtbank oordeelt dat er sinds de echtscheidingsbeschikking van 13 november 2017 sprake is van een wijziging van omstandigheden. Bij beschikking van 15 december 2016 is het ouderlijk gezag van de man van rechtswege geschorst. Uit de beschikking blijkt dat de minderjarige ernstige medische problemen had en dat het ziekenhuis een aantal medische trajecten met de minderjarige wilde doorlopen waarvoor toestemming van beide ouders nodig was. Omdat de man in Tunesië woont en de minderjarige in Nederland, heeft de rechtbank geoordeeld dat de man feitelijk in de onmogelijkheid verkeerde het gezag over de minderjarige uit te oefenen. Bij de echtscheidingsbeschikking is het verzoek van de vrouw om het gezag alleen aan haar toe te kennen toegewezen. De rechtbank heeft overwogen dat wijziging in het belang van de minderjarige noodzakelijk was omdat de vader feitelijk het gezag niet kon uitoefenen en er steeds weer beslissingen over de gezondheid van de minderjarige genomen moesten worden. Uit de beschikking blijkt dat de man geen bekende woon- of verblijfplaats had.

De man stelt dat hij op dit moment in Nederland verblijft, dat hij al drie jaar in Nederland verblijft, dat hij bereikbaar is voor de vrouw, dat hij weliswaar geen geldige verblijfstitel heeft, althans had op het moment van indienen van het verzoek, maar dat hij niet van plan is naar Tunesië terug te gaan. Dat de man in Nederland is en bereikbaar voor de vrouw beoordeelt de rechtbank als een wijziging van omstandigheden.

3.7.

De rechtbank zal het verzoek van de man, conform het advies van de raad, afwijzen. Nog altijd zijn er dagelijks (medische) beslissingen nodig voor de minderjarige. De vrouw beschikt over een persoonsgebonden budget (PGB) om zorg voor de minderjarige te kunnen inkopen of faciliteren. Niet alleen als het gaat om de beslissingen maar ook als het gaat om het PGB is het in het belang van de minderjarige dat partijen als een geolied team kunnen samenwerken. Daar is op dit moment in de verste verte geen sprake van. Het leven van de vrouw draait om de 24-uurs zorg voor de minderjarige, de man spreekt geen Nederlands en slechts gebrekkig Engels en lijkt geen goed beeld te hebben van de medische omstandigheden en ontwikkeling van zijn dochter. Dat zou betekenen dat, als de vrouw alleen samen met de man dagelijks beslissingen kan nemen, zij er een dagtaak bij krijgt. Terwijl op dit moment onduidelijk is wat de daadwerkelijke positieve bijdrage van de man zou kunnen zijn. De man negeert de angst van de vrouw voor de man, door aan te geven dat er door haar of haar familie geen politieaangiftes zijn gedaan en dat Veilig Thuis niet bij het gezin van de vrouw is betrokken. In deze bijzondere situatie mag van de man verwacht worden dat hij zich dienstbaar aan het belang van zijn dochter opstelt en de vrouw vooruit helpt, in plaats van achterover te leunen en daarmee extra ballast te vormen, zoals hij nu lijkt te doen. Op basis van het voorgaande acht de rechtbank het verzoek van de man niet in het belang van de minderjarige.

Omgangsregeling

3.8.

De man verzoekt een regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling) vast te stellen. Hij verzoekt een omgangsregeling vast te stellen van een dag per week van 10.00 uur tot 17.00 uur, in onderling overleg tussen partijen nader te bepalen.

3.9.

De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt primair te bepalen dat de man voor onbepaalde tijd het recht op omgang met de minderjarige moet worden ontzegd, omdat de man kennelijk niet geschikt of in staat is tot omgang en/of de omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige] en subsidiair het verzoek van de man af te wijzen.

Rechtsmacht

3.10.

Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van Brussel II-ter bevoegd te beslissen op het verzoek tot het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling,

Toepasselijk recht

3.11.

De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.

3.12.

Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW wordt het recht op omgang slechts ontzegd als:

  1. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of

  2. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of

  3. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of

  4. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.

3.13.

De rechtbank zal de man het recht op omgang ontzeggen omdat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige. Uit de stukken is gebleken dat de verblijfsvergunning van de man gericht is op het in Nederland afwachten van een beslissing over de omgangsregeling met de minderjarige. De rechtbank neemt een beslissing in het belang van de minderjarige. In het algemeen is het in het belang van kinderen dat zij onbelast en veilig contact kunnen hebben met hun beide ouders. De rechtbank ziet in deze bijzondere situatie reden om van dit algemene uitgangspunt af te wijken.

Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling komt samengevat naar voren dat de minderjarige acht jaar oud is, maar functioneert als een kind van 24 maanden oud. De verwachting is dat ze geestelijk niet ouder kan worden dan zes jaar. Ze heeft 24-uurs zorg nodig. Ze zit veelal in een rolstoel, ziet geen gevaar voor zichzelf, kan niet alleen zijn, stopt voorwerpen in haar mond, kan niet duidelijk praten of communiceren en heeft veel medische hulpmiddelen nodig, zij is deels rolstoelafhankelijk. Ook kan de minderjarige agressief en impulsief zijn, waardoor ze voortdurend in de gaten gehouden moet worden. Ze heeft een aangepaste gordel voor in de auto en zijn er aangepaste voorzieningen voor het eten en het slapen. Zo is de minderjarige ingesloten in bed met toezicht.

De man stelt dat hij weet dat de minderjarige meervoudig gehandicapt is. Hij heeft de minderjarige gezien toen ze 2,5 maanden oud was. Daarna heeft hij haar nooit meer gezien. Als de man tijdens de mondelinge behandeling gevraagd wordt om zijn reactie na het lezen en horen wat voor bijzonder meisje zijn dochter is, gaat het antwoord van de man over hemzelf. De man stelt dat hij bereid is eventueel begeleiding te accepteren bij de omgang, eventueel bij moeder thuis, een paar uur op zaterdag of zondag. Hij weet niet wie die begeleiding zou kunnen bieden, hij noemt enkel Humanitas.

De vrouw stelt dat een band opbouwen bijna niet mogelijk zal zijn. Daarnaast zal er tussen de man en de minderjarige sprake zijn van een taalbarrière. Degenen die 24-uurs zorg leveren, zijn niet bereid om de man ruimte te bieden, gelet op zijn houding in het verleden en dit is ook niet in het belang van de minderjarige.

De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de man eerst de handicap van zijn dochter zal moeten erkennen voordat er contact zou kunnen zijn. Het is bovendien de vraag of de minderjarige een band kan opbouwen. Bovendien is voor omgang ook de bereidheid van de vrouw nodig. De raad ziet geen noodzaak voor een raadsonderzoek. De rechtbank ziet in deze zaak ook geen aanleiding voor een raadsonderzoek. Net als voor het gezag geldt voor de omgang dat de man zich zou moeten aanpassen aan wat de minderjarige nodig heeft in plaats van dat de minderjarige en haar verzorgers zich moeten aanpassen aan de op zichzelf begrijpelijke wens van de man om contact met zijn dochter te hebben. Zolang de man dit niet in ziet, is omgang in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. Zij en haar welzijn staan voorop, haar ouders zijn daaraan ondergeschikt. Het Rotterdams Omganghuis ziet volgens de vrouw in deze situatie geen mogelijkheden om contact te faciliteren.

Informatie- en consultatieregeling

3.14.

De man verzoekt een informatie- en consultatieregeling vast te stellen en te bepalen dat de vrouw hem eenmaal per twee maanden via e-mail dient te informeren over de ontwikkelingen van de minderjarige en over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en te bepalen dat de vrouw de man steeds dient te raadplegen bij te nemen beslissingen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind.

3.15.

De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij verzoekt primair om afwijzing van het verzoek en subsidiair te bepalen dat de vrouw enkel verplicht is om de man eenmaal per zes maanden over de meeste gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de minderjarige te informeren mits de man deze informatie niet gebruikt als aanleiding om contact te zoeken met de vrouw, haar zoon of andere familieleden en kennissen van de vrouw noch voor andere doeleinden gebruikt dan waarvoor de informatie bestemd is, gezien de vertrouwelijkheid daarvan.

Rechtsmacht

3.16.

Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van Brussel II-ter bevoegd te beslissen op het verzoek tot het vaststelling van een consultatie-/informatie regeling.

Toepasselijk recht

3.17.

De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.

3.18.

Artikel 1:377b lid 1 BW bepaalt dat de ouder die met het gezag is belast, gehouden is de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Lid 2 bepaalt dat indien het belang van het kind zulks vereist, de rechter zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve kan bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.

3.19.

De rechtbank zal het subsidiaire verzoek van de vrouw toewijzen. De minderjarige is de dochter van de man en hij heeft in beginsel recht op informatie over haar. De rechtbank zal wel bepalen dat de vrouw de informatie in het Nederlands mag verstrekken. Het verzoek van de man inhoudende dat de vrouw hem telkens consulteert bij het nemen van beslissingen over de minderjarige wordt vanwege de onmogelijke uitvoering daarvan afgewezen.

Proceskosten

3.20.

Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4De beslissing

De rechtbank:

4.1.

ontzegt de man het recht op omgang met de minderjarige;

4.2.

bepaalt dat de vrouw gehouden is om de man eenmaal per zes maanden, voor het eerst op 1 augustus 2024 via e-mail en in het Nederlands, over de meeste gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de minderjarige te informeren onder de voorwaarde dat de man deze informatie niet voor andere doeleinden gebruikt dan om zich te laten informeren;

4.3.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

4.4.

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

4.5.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. G.J. Daams, griffier, op 8 juli 2024.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.

Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733