Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18-06-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4090

Datum publicatie22-07-2024
Zaaknummer200.337.138
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezag;
Jeugdbescherming / Jeugdwet
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Geen herstel gezag moeder, wier kind (2019) al voor geboorte onder voogdij GI werd gesteld en 10 dagen na geboorte in crisispleeggezin werd geplaatst; kind kampt met PTTS vanuit vroeg-kinderlijk hechtingstrauma. Gegronde vrees dat bij inwilliging verzoek belangen kind worden verwaarloosd. Gezien traumasignalen na omgang met ouders, kan niet kan worden verwacht dat moeder verzorging en opvoeding binnen afzienbare tijd weer duurzaam kan dragen. Bij toepassing art. 1:253b lid 5 BW aansluiting gezocht bij art. 1:277 BW.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.337.138

(zaaknummer rechtbank Overijssel 299728)

beschikking van 18 juni 2024

inzake

[verzoeker] ,

en

[verzoekster] ,

beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,

verder te noemen: de pleegouders,

advocaat: mr. M. Kramer te Haarlem,

en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats2] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. T. Seker te Enschede.

Als overige belanghebbende is aangemerkt:

de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

gevestigd te Amsterdam,

verder te noemen: de GI.


1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 30 oktober 2023 en op schrift gesteld op 13 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 januari 2024;

- het verweerschrift van de moeder;

- een brief van [naam1] van 19 maart 2024;

- een journaalbericht van mr. Kramer van 8 april 2024, ontvangen op 26 april 2024, met productie;

- een journaalbericht van mr. Kramer van 26 april 2024 met productie.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 16 mei 2024 plaatsgevonden.

Aanwezig waren:

- de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat;

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- drie vertegenwoordigers van de GI;

- de vader als informant;

- een vertegenwoordiger van [naam1] als informant.

3De feiten

3.1

De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2019.

3.2

Bij beschikking van 24 februari 2016 is de moeder onder curatele gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand.

3.3

Bij beschikking van 12 februari 2019 is [de minderjarige] , als toen nog ongeboren vrucht, onder voogdij gesteld van de GI. De aanleiding daartoe was de omstandigheid dat de moeder vanwege de onder curatelestelling onbevoegd was tot uitoefening van het gezag en daarin derhalve na de geboorte moest worden voorzien (artikel 1:246 van het Burgerlijke Wetboek (BW)) .

3.4

[de minderjarige] is tien dagen na haar geboorte in een crisispleeggezin geplaatst.

3.5

Bij beschikking van 11 juni 2019 (schriftelijk vastgelegd op 11 juli 2019) is het verzoek van de moeder om te bepalen dat [de minderjarige] bij haar haar hoofdverblijfplaats zal hebben, afgewezen.

3.6

Bij beschikking van 5 november 2021 is de curatele van de moeder omgezet naar bewind en mentorschap. Het bewind en de mentorschap zijn inmiddels geëindigd.

3.7

Bij beschikking van 27 november 2023 heeft de kinderrechter aan de GI een machtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 30 oktober 2024.

3.8

[de minderjarige] verblijft sinds 1 juli 2021 bij de (huidige) pleegouders.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de moeder op haar verzoek belast met het gezag over [de minderjarige] en is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Verder heeft de rechtbank de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorg- en contactregeling aangehouden met het verzoek aan de raad tot het verrichten van een onderzoek daartoe. Tot slot heeft de rechtbank de GI verzocht om een schriftelijke bevestiging van haar mondelinge verzoek met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin, aan de rechtbank toe te zenden.

4.2

De pleegouders zijn met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien – kort gezegd – op het gezag van de moeder over [de minderjarige] .

De pleegouders verzoeken het hof de betreden beschikking ten aanzien van de toekenning van het ouderlijk gezag aan de moeder te vernietigen en, naar het hof begrijpt, het verzoek van de moeder alsnog af te wijzen.

4.3

De moeder voert verweer en zij vraagt het hof, naar het hof begrijpt, het verzoek van de pleegouders af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

Betrokkenheid pleegouders in de procedure

5.1

De pleegouders zijn blijkens de bestreden beschikking in eerste aanleg wel aangemerkt als belanghebbenden maar “mogelijk als gevolg van het abusievelijk achterwege blijven van een oproep daartoe, niet aanwezig geweest bij de mondelinge behandeling”.

Het hoger beroep dient er mede toe omissies in eerste aanleg begaan, te herstellen. Omdat de pleegouders in hoger beroep in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken, hebben zij geen belang bij bespreking van hun grief, inhoudende dat de rechtbank hen ten onrechte niet in de procedure heeft betrokken. Het hof merkt wel op dat het op de weg van de rechtbank had gelegen de zaak aan te houden en de pleegouders alsnog op te roepen.

Het gezag van de moeder

5.2

De moeder heeft een verzoek gedaan om haar na het beëindigen van de curatele in het gezag te herstellen. Op grond van het op dat verzoek van toepassing zijnde artikel 1:253b vijfde lid BW wordt het verzoek van een moeder, die het gezag op grond van lid 1 niet uitoefent, om met het gezag te worden belast over het kind, waarover een voogd het gezag uitoefent, slechts afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.

5.3

Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat zich in dit concrete geval wel de situatie voordoet dat gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek met als gevolg herstel van de moeder in het gezag de belangen van [de minderjarige] zouden worden verwaarloosd.

[de minderjarige] heeft de eerste tien dagen na haar geboorte met de moeder in een ouder kind centrum verbleven. Daarna is zij in een crisispleeggezin geplaatst, omdat er spanningen (ook tussen de ouders) waren, de moeder niet altijd in staat was sensitief en responsief te reageren op [de minderjarige] , niet altijd emotioneel en fysiek beschikbaar was voor haar en niet open stond voor hulpverlening. Na een aantal overplaatsingen is [de minderjarige] op 1 juli 2021 bij pleegouders komen wonen. [de minderjarige] woont inmiddels bijna drie jaar bij de pleegouders. Zij heeft zich aan hen gehecht en zij zijn al het grootste gedeelte van haar leven haar primaire opvoeders. Het perspectief van [de minderjarige] ligt naar het hof begrijpt bij de pleegouders.

5.4

[de minderjarige] is een kwetsbaar meisje met een verzwaarde opvoedvraag. Zij heeft continu toezicht, grenzen, veel veiligheid en voorspelbaarheid nodig om tot ontwikkeling en ontdekking te kunnen en durven komen. Dit wordt haar in het pleeggezin geboden. Voor [de minderjarige] is de wereld ongrijpbaar wanneer zij onvoldoende veiligheid en voorspelbaarheid ervaart; zij stopt dan in haar ontwikkeling en kan zelfs – extreme – regressie laten zien.

Uit de eindrapportage diagnostiek van [naam1] – van februari 2024 – blijkt dat [de minderjarige] een posttraumatische stress stoornis heeft vanuit vroegkinderlijk (hechtings)trauma. Zij heeftonder meer last van herbelevingen, verhoogde prikkelbaarheid, dissociatie, snelle stemmingswisselingen en extreme alertheid. [de minderjarige] vraagt een trauma-sensitieve opvoeding en krijgt deze van de pleegouders, waardoor zij stappen heeft gemaakt in het pleeggezin.

5.5

Alhoewel de moeder erkent dat [de minderjarige] niet op korte termijn bij haar kan komen wonen, heeft zij wel de wens dat [de minderjarige] op termijn opgroeit bij haar, de vader en haar broer [naam2] . Gelet op het vorenstaande en ook gelet op de traumasignalen die [de minderjarige] na de omgang met de ouders laat zien – en die enkele weken kunnen aanhouden, waaronder hysterisch huilen, problemen met zindelijkheid, schoolgang, slecht slapen, slecht eten en het hebben van behoefte aan continue nabijheid van pleegouders – is het hof van oordeel dat niet kan worden verwacht dat de moeder binnen afzienbare tijd weer in staat is de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] duurzaam te dragen. Het hof zoekt, zoals ook ter zitting aangekaart, in dit bijzonder geval gezien de geschetste gang van zaken bij de invulling van het criterium voor de toepassing van artikel 1:253b vijfde lid BW aansluiting bij de criteria uit artikel 1:277 BW op grond waarvan de rechter de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag kan herstellen. Naar het oordeel van het hof heeft [de minderjarige] belang bij zekerheid over en continuering van de huidige opvoedsituatie. Verstoring hiervan en van het hechtingsproces aan de pleegouders is schadelijk voor haar ontwikkeling. Ter zitting is bovendien ook gebleken dat de moeder haar gezag ook heeft aangewend om bijvoorbeeld in contact te treden met de school van [de minderjarige] , hetgeen al de nodige onrust heeft meegebracht.

5.6

De verkrijging van gezag betekent dat de ouder zelf het recht en de plicht heeft het kind te verzorgen en op te voeden. Als dat niet kan, zoals in de situatie, dan is er geen plaats voor de verkrijging van het gezag, hoe graag ook een ouder daarmee voor zichzelf invulling zou willen geven aan het ouderschap. Het betoog van de moeder dat het beter met haar gaat, dat zij inmiddels nog een kindje heeft gekregen dat zij – met de vader – opvoedt en dat zij bevoegd en in staat is het gezag te hebben en [de minderjarige] weer zelf op te voeden, leidt niet tot een ander oordeel omdat dit verwaarlozing van het belang van [de minderjarige] zou inhouden.

6De slotsom

Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het betreft de beslissing over het gezag over [de minderjarige] en het verzoek van de moeder alsnog afwijzen.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 30 oktober 2023 en op schrift gesteld op 13 november 2023, voor zover het betreft de beslissing over het gezag, en in zoverre opnieuw beschikkende:

wijst alsnog af het verzoek van de moeder om met het gezag over [de minderjarige] te worden belast.

Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, E. de Boer en A.T. Bol, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 18 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733