Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 04-07-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4468

Datum publicatie22-07-2024
Zaaknummer200.334.013
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenMeerderjarigenbescherming; Bewind;
Familieprocesrecht; Belanghebbende
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek machtiging om namens belanghebbende in hoger beroep te gaan tegen vonnis waarbij geldvordering van € 132.000 is afgewezen. Verzoekers hebben relatie tussen belanghebbende en [naam1] , hun contact en de wil van belanghebbende herhaaldelijk onjuist voorgesteld. Hoger beroep is niet in het belang van belanghebbende. Omdat verzoekers ook mentoren zijn van belanghebbende weegt dit extra zwaar. Afwijzing verzoek wegens lichtvaardig procederen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.334.013

zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 1074602

beschikking van 4 juli 2024

in de zaak van

[verzoeker] ,

die woont in [woonplaats1] en

[verzoekster] ,

die woont in [woonplaats2] ,

beiden handelende in de hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van de hierna te noemen [belanghebbende] ,

verzoekers in hoger beroep,

hierna: verzoekers,

advocaat: mr. J. Witvoet,

en

[belanghebbende] ,

die woont in [woonplaats1] , maar feitelijk verblijft in [plaats1] ,

belanghebbende in hoger beroep,

hierna: [belanghebbende] .


Als informant wordt aangemerkt:

[naam1] ,

die woont in [woonplaats3] ,

hierna: [naam1] ,

advocaat: mr. K. Chr. Spee en M.A.C. Mossou.

1Samenvatting van de beslissing

Verzoekers hebben de kantonrechter verzocht om een machtiging af te geven om namens [belanghebbende] in hoger beroep te gaan. De kantonrechter heeft die machtiging geweigerd. Het hof vindt dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2De kern van de zaak

2.1

[belanghebbende] is geboren [in] 1964. Hij woont in een verzorgingshuis. In de beschikking van 15 september 2022 is het vermogen van [belanghebbende] onder bewind gesteld op grond van zijn lichamelijke en/of geestelijke toestand en is voor [belanghebbende] mentorschap ingesteld. Verzoekers zijn benoemd tot bewindvoerders en mentoren.

2.2

In 2015 hebben [belanghebbende] en [naam1] een geldleningsovereenkomst gesloten. [belanghebbende] heeft [naam1] € 132.000,- geleend. Verzoekers en [naam1] verschillen van mening over de vraag of [naam1] dit bedrag nog (gedeeltelijk) moet terugbetalen aan [belanghebbende] .

2.3

Verzoekers hebben de kantonrechter om een machtiging verzocht om hierover een procedure te starten. De kantonrechter heeft die machtiging verleend op 9 februari 2023. Verzoekers hebben vervolgens in een procedure voor de rechtbank Amsterdam in hun hoedanigheid van bewindvoerders en mentoren € 132.000,-- van [naam1] gevorderd. De rechtbank heeft die vordering afgewezen in een vonnis van 30 augustus 2023. Volgens de rechtbank heeft [naam1] voldoende onderbouwd dat [belanghebbende] hem het geleende bedrag heeft kwijtgescholden.

2.4

Verzoekers hebben de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, verzocht hen te machtigen om in hoger beroep te gaan tegen het vonnis van 30 augustus 2023. De kantonrechter heeft dat verzoek afgewezen in de bestreden beschikking van 12 oktober 2023.

2.5

Verzoekers komen in hoger beroep tegen de beschikking van 12 oktober 2023. Zij verzoeken het hof om die beschikking te vernietigen en om verzoekers alsnog machtiging te verlenen om in hoger beroep te gaan tegen het vonnis van 30 augustus 2023.

2.6

[naam1] is door verzoekers in het beroepschrift en aanvankelijk door het hof aangemerkt als belanghebbende. Hij heeft verweer gevoerd in hoger beroep. Hij vraagt het hof om verzoekers niet-ontvankelijk te verklaren of hun verzoek af te wijzen en om verzoekers te veroordelen in de proceskosten.

2.7

Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het beroepschrift met bijlagen, binnengekomen op 1 november 2023;

  • het verweerschrift met bijlagen van [naam1] .

2.8

De mondelinge behandeling bij het hof was op 12 maart 2023. Aanwezig waren:

- mr. Witvoet;

- [naam1] , bijgestaan door mr. Spee en mr. Mossou.

Van deze mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

2.9

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

- de brief met bijlage van verzoekers van 25 maart 2024;

- het proces-verbaal van het gesprek met gesloten deuren met [belanghebbende] van 27 maart 2024;

- de brief met bijlage van verzoekers van 29 april 2024.

3Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet en volgt uit de jurisprudentie?

3.1.

De bewindvoerder is bevoegd om namens de rechthebbende een juridische procedure te voeren. 1 De bewindvoerder kan de rechthebbende vragen om een machtiging te verlenen om namens hem een juridische procedure te starten. Als de rechthebbende die machtiging niet wil of kan afgeven, kan de bewindvoerder de kantonrechter verzoeken om de machtiging af te geven. 2 De bevoegdheid van de bewindvoerder om namens de rechthebbende te procederen is echter niet afhankelijk van de toestemming van de rechthebbende zelf of van machtiging door de kantonrechter. De machtiging is bedoeld als bescherming voor de bewindvoerder, zodat de rechthebbende - kort gezegd - niet achteraf kan beweren dat de bewindvoerder ‘lichtzinnig tot procederen is overgegaan’. 3

3.2.

Het is een taak van het hof om zelf ambtshalve te beoordelen wie belanghebbenden zijn in deze zaak. In zaken waarin een machtiging wordt gevraagd is de kring van belanghebbenden beperkter dan in zaken waarin het gaat om het bewind zelf. Een machtigingsprocedure als de onderhavige kan niet worden aangemerkt als een ‘zaak van onderbewindstelling’ als bedoeld in artikel 798 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In een machtigingsprocedure zijn slechts de rechthebbende en de bewindvoerder betrokken. 4 Dit betekent dat [naam1] ten onrechte als belanghebbende is aangemerkt en slechts informant is.

Wat vindt het hof?

3.3.

Verzoekers hebben bij het gerechtshof Amsterdam hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 30 augustus 2023. Het hof moet beoordelen of verzoekers dit hoger beroep lichtvaardig hebben ingesteld. Als dat niet het geval is, moet het hof de verzochte machtiging verlenen. Hóe de hoger beroepsprocedure voor het gerechtshof Amsterdam door verzoekers is gevoerd (op deze wijze van procesvoering is het verweer van [naam1] grotendeels gericht), doet voor deze beoordeling niet ter zake.

3.4.

De door het hof te beantwoorden vraag is dus of het instellen van hoger beroep tegen de afwijzing van de vordering van € 132.000,-- namens [belanghebbende] op [naam1] strookt met goed bewindvoerderschap van verzoekers. Verzoekers hebben aangevoerd dat dit het geval is. Volgens hen wordt vermogensrechtelijk misbruik van [belanghebbende] gemaakt als [naam1] dit bedrag niet aan hem hoeft terug te betalen. Het hof is het daar niet mee eens en zal hierna uitleggen waarom niet.

3.5.

[verzoeker] heeft bij de kantonrechter en in het verzoekschrift in hoger beroep de indruk gewekt dat hij een affectieve relatie met [belanghebbende] heeft, door te noemen dat hij al meer dan dertig jaar een gemeenschappelijke huishouding met [belanghebbende] voert en ook een samenlevingsovereenkomst met [belanghebbende] is aangegaan. Hij heeft [naam1] gepresenteerd als een derde. In het verzoek aan de kantonrechter spreken verzoekers over ‘ene [naam1] te [woonplaats3] ’. [verzoekster] heeft op de mondelinge behandeling bij de rechtbank echter verklaard dat [verzoeker] en [belanghebbende] een kort moment een affectieve relatie hebben gehad, maar dat dit al voorbij was voordat zij in 1991 begon met werken bij het bedrijf dat [verzoeker] en [belanghebbende] samen hebben. Zij heeft in de procedure voor de rechtbank voor het eerst erkend dat [naam1] en [belanghebbende] een langdurige affectieve relatie hebben. Desondanks is in het verzoekschrift in hoger beroep opnieuw de indruk gewekt dat [verzoeker] en [belanghebbende] een affectieve relatie hebben en [naam1] een derde is. Verzoekers hebben zich onttrokken aan een kritische bevraging op dit punt, door niet te verschijnen op de mondelinge behandeling bij het hof. Wel heeft de advocaat van verzoekers op deze mondelinge behandeling verklaard dat [verzoeker] en [belanghebbende] geen affectieve relatie hadden. Hij heeft echter ook gezegd dat volgens [verzoekster] de relatie tussen [belanghebbende] en [naam1] ook al ten einde was toen [belanghebbende] ziek werd, dat [belanghebbende] nauwelijks meer bezoek zou krijgen van [naam1] en dat dit [verzoekster] erg dwars zou zitten. [naam1] heeft op de mondelinge behandeling daarentegen verklaard dat hij iedere week bij [belanghebbende] komt en hem elke dag spreekt via Facetime, als [verzoekster] bij [belanghebbende] is. Dat had in de ochtend van de dag van de mondelinge behandeling ook nog plaatsgevonden. De stelling dat de relatie tussen [belanghebbende] en [naam1] al ten einde was, wordt ook ontkracht door de inhoud van het door verzoekers bij brief van 25 maart 2024 aan het hof toegezonden ‘Verslag neuropsychologisch onderzoek’ van [belanghebbende] van 13 juni 2023. Uit dit verslag blijkt dat [belanghebbende] tijdens het onderzoek heeft gesproken over zijn ‘vriend [naam2] ’ (waarmee hij [naam1] bedoelt). Uit het proces-verbaal van het gesprek met gesloten deuren met [belanghebbende] van 27 maart 2024 blijkt ook dat [naam1] regelmatig bij [belanghebbende] op bezoek komt. Op het dressoirkastje van [belanghebbende] staat een foto van [naam1] en [belanghebbende] reageert emotioneel bij het horen van de naam van [naam1] . [belanghebbende] heeft de raadsheer verteld dat [naam1] zijn vriend is en herhaaldelijk gezegd dat [naam1] het geld niet hoeft terug te betalen.

Bij de brief van 29 april 2024 hebben verzoekers hierover aangegeven dat [belanghebbende] ‘in het verleden leeft.’ Verzoekers nemen in deze brief het standpunt in dat de relatie van [belanghebbende] met [naam1] ‘al lang geleden geëindigd’ is, ter illustratie waarvan zij verwijzen naar een e-mail van de broer van [naam1] van 11 maart 2024. In deze e-mail schrijft [de broer] dat [naam1] hem op 27 oktober 2022 via de app heeft geschreven dat [naam1] al drie jaar een nieuwe vriend heeft.

3.6.

Uit het gesprek van de raadsheer met [belanghebbende] is gebleken dat [belanghebbende] absoluut niet wil dat [naam1] het bedrag van € 132.000,-- terugbetaalt. Desondanks zijn verzoekers een terugbetalingsprocedure gestart en willen zij na afwijzing van de vordering in eerste aanleg een machtiging om tegen dit vonnis hoger beroep in te stellen. Dit hoger beroep acht het hof echter niet in het belang van [belanghebbende] . Omdat verzoekers ook mentoren zijn van [belanghebbende] weegt dit extra zwaar. Als mentoren behartigen verzoekers immers niet alleen de financiële, maar ook de niet-vermogensrechtelijke belangen van [belanghebbende] .

Gezien de relatie tussen [belanghebbende] en [naam1] , het contact tussen [belanghebbende] en [naam1] en de wil van [belanghebbende] , die door verzoekers in de door hen aangespannen procedures herhaaldelijk onjuist zijn voorgesteld, is het hof van oordeel dat verzoekers het hoger beroep lichtvaardig hebben ingesteld. De kantonrechter heeft de machtiging dus terecht geweigerd, maar op onjuiste gronden.

3.7.

Het hof zal de uitspraak van de kantonrechter daarom bekrachtigen met verbetering van de gronden.

3.8

Het hof kan zich voorstellen dat de kantonrechter verzoekers geen toestemming

geeft om enige door hen gemaakte kosten in het kader van dit hoger beroep ten laste van het vermogen van [belanghebbende] te brengen. Belasting van het vermogen van [belanghebbende] met deze kosten past niet bij het oordeel dat het hoger beroep lichtvaardig is ingesteld.

Gelet op de door haar verzwegen wetenschap bij [verzoekster] over de relatie tussen [belanghebbende] en [naam1] – zij blijkt het contact tussen [belanghebbende] en [naam1] zelfs te faciliteren – is eigenlijk ook de procedure in eerste aanleg lichtvaardig ingesteld, ook al is die procedure met machtiging van de kantonrechter – op basis van valse voorlichting door de bewindvoerders - gevoerd.

4De beslissing

Het hof:

wijst het verzoek van verzoekers af en bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 oktober 2023, op andere gronden.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Grosscurt, M.H.F. van Vugt en K.A.M. van Os-ten Have met mr. L.M. de Wit als griffier en is op 4 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

3

HR 28 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7464

4

HR 11 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD4932



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733