Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25-06-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4236

Datum publicatie22-07-2024
Zaaknummer200.336.971/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Bijstandsnorm bij partneralimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Draagkracht partneralimentatie. Man is gaan samenwonen met partner wier gezondheid is verslechterd door een val. Man heeft voldoende onderbouwd dat partner hierdoor niet zelf in levensonderhoud kan voorzien. Hof berekent draagkracht man op basis van normbedrag alleenstaande maar met draagkrachtpercentage van 45. Man heeft daarnaast zorgkosten voor partner tot € 403,- aannemelijk gemaakt. Deze kosten kunnen niet volledig afgewenteld worden op vrouw. Hof neemt daarom de helft van de zorgkosten mee in de berekening.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.336.971

(zaaknummer rechtbank Gelderland 401898 en 417316)

beschikking van 25 juni 2024

in de zaak van

[verzoeker] ,

die woont in [woonplaats1] ,

verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. R. Westendorp-Hertgers,

en

[verweerster] ,

die woont in [woonplaats2] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. W.G. Kuster- van de Ven.

1De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 oktober 2023 uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2De procedure in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 23 januari 2024;

  • het verweerschrift met producties;

  • een journaalbericht van de man van 26 februari 2024 met producties;

  • een journaalbericht van de vrouw van 18 april 2024 met producties, en

  • een journaalbericht van de man van 3 mei 2024 met producties.

2.2

De mondelinge behandeling was op 14 mei 2024. Aanwezig waren:

  • de man met zijn advocaat, en

  • de vrouw met haar advocaat.

3De feiten

3.1

De man en de vrouw zijn met elkaar getrouwd geweest. Partijen hebben hun relatie verbroken in december 2021. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken in de bestreden beschikking.

3.2

De man woont samen met zijn huidige partner: [naam1] (verder: [naam1] ).

4Het geschil

4.1

De vrouw heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de man partneralimentatie aan haar moet betalen. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank:

  • bepaald dat de man, vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een bedrag van € 1.252,- bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen aan de vrouw;

  • bepaald dat de man de partneralimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen en

  • deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.2

De man heeft het hof verzocht om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen in de beschikking van 21 maart 2024.

4.3

De man komt met vijf grieven in hoger beroep. Alle grieven zien op de draagkracht van de man. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw over de partneralimentatie alsnog af te wijzen of:

  • primair te bepalen dat de man € 157,- bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen;

  • subsidiair te bepalen dat de man € 300,- bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen, of een bedrag dat het hof juist vindt;

in beide gevallen met ingang van de dag waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, en kosten rechtens.

4.4

De vrouw voert verweer in hoger beroep. Zij vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De overwegingen voor de beslissing

Ingangsdatum

5.1

De rechtbank heeft bepaald dat de man partneralimentatie moet betalen vanaf de datum van de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. Tegen deze datum is geen grief gericht. Het hof stelt vast dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven op 4 maart 2024. De alimentatieverplichting start dus op die datum.

Behoefte en behoeftigheid vrouw

5.2

De rechtbank heeft zowel de behoefte als de aanvullende behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.469,- netto per maand in 2023. Partijen hebben hier geen grief tegen gericht, zodat het hof uitgaat van dit bedrag geïndexeerd naar 2024: € 1.560,- netto in 2024. De bruto aanvullende behoefte is dan € 2.238,- in 2024.

Draagkracht man

5.3

De rechtbank heeft de draagkracht van de man vastgesteld op € 1.102,- netto per maand. De man stelt zijn draagkracht ter discussie in zijn grieven.

5.4

De rechtbank heeft, rekening houdend met toeslagen en pensioenpremies het inkomen van de man in 2023 vastgesteld op € 47.948. De man vindt dat (voor 2024) met een lager inkomen moet worden gerekend omdat zijn inkomen lager is geworden nu hij geen consignatietoeslag meer ontvangt en minder storingsdiensten draait. In zijn laatste draagkrachtberekening rekent hij met een belastbaar loon van € 41.250. Hoewel de man zijn stelling voldoende heeft onderbouwd dat zijn inkomen (wat) is verlaagd, verbindt het hof daaraan geen gevolg omdat het hof met de vrouw van oordeel is dat niet gebleken is dat het inkomen niet voor herstel vatbaar is. Ook de aan- of afwezigheid van vermogen is niet toetsbaar omdat de man daarover geen gegevens heeft verstrekt. Het hof kan daardoor niet vaststellen of de man – naast zijn inkomen – vermogen heeft waarop hij rendement behaalt of kan behalen of zelfs – zo nodig - zou kunnen interen. Daarom sluit het hof aan, zoals ook door de vrouw verzocht, bij het inkomen van de man, zoals de rechtbank dat heeft vastgesteld. De vierde grief faalt.

5.5

De man stelt in zijn tweede grief dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn woonlasten. De man stelt primair dat het hof rekening moet houden met de forfaitaire woonlasten en subsidiair dat het hof rekening moet houden met zijn werkelijke woonlasten.

5.6

Het hof rekent niet met het forfaitaire woonbudget van de man, dat op basis van zijn inkomen € 926,- per maand bedraagt. Zoals hierna blijkt, zijn de werkelijke woonlasten van de man aanzienlijk lager. Omdat de man onvoldoende draagkracht heeft om in de gehele aanvullende behoefte van de vrouw te voldoen, houdt het hof in dit geval rekening met de werkelijke woonlasten van de man. Partijen zijn het erover eens dat de man geen hypotheekrente meer hoeft te betalen voor zijn woning omdat er geen (hypothecaire) geldlening meer is. Het hof is echter van oordeel dat dit niet betekent dat de man geen enkele woonlast meer heeft. Onder het woonbudget vallen ook de premie voor de opstalverzekering, lokale belastingen, waterschapslasten en onderhoudskosten voor een eigen woning. Daarnaast moet een onderhoudsplichtige redelijke lasten voor gas, water en licht die hij niet vanuit de bijstandsnorm kan voldoen, ook vanuit het woonbudget betalen.

Het hof houdt rekening met de volgende woonlasten:

5.7

De man heeft de bovenstaande bedragen voor watergebruik, gemeentelijke belastingen en waterschapsbelasting onderbouwd met stukken. De man stelt dat zijn energiekosten € 250,- per maand zijn. Het hof sluit echter aan bij de energielasten voor een gemiddeld huishouden, zoals die zijn opgesteld door het NIBUD. Die lasten bedragen € 154,- voor gas en € 63,- voor elektriciteit. Het hof houdt geen rekening met de premies voor de inboedel- en glasverzekering. Deze zijn optioneel en deze premies dient de man uit zijn vrije ruimte te voldoen. De man stelt dat hij € 137,50 per maand nodig heeft voor het onderhoud van zijn woning. Dat vindt het hof een redelijke en realistische schatting.

5.8

Het hof is van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn woonlasten niet kan delen met [naam1] (zoals verder toegelicht in rechtsoverweging 5.10). Het hof gaat dus uit van werkelijke woonlasten aan de zijde van de man van – afgerond - € 474,- per maand. De tweede grief slaagt gedeeltelijk.

5.9

De man stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank zijn draagkracht ten onrechte heeft berekend op grond van de normen voor alleenstaanden. De man woont samen met [naam1] , die niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Doordat de man met [naam1] is gaan samenwonen, krijgt zij geen uitkering meer. De vrouw stelt dat de man er zelf voor heeft gekozen om te gaan samenwonen en dat de gevolgen daarvan voor rekening van de man moeten komen. De vrouw stelt verder dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat [naam1] niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.

5.10

Het hof zal de draagkracht berekenen met inachtneming van het normbedrag voor een alleenstaande maar met een draagkrachtpercentage van 45. Het hof is van oordeel dat de man de vrijheid moet hebben om samen te gaan wonen met een partner en een nieuw leven op te bouwen, maar dat die vrijheid onverlet laat dat hij zich bij die keuze – ook – rekenschap had moeten geven van zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw. Het hof stelt vast dat de man in juni 2022 is gaan samenwonen met [naam1] . De man stelt dat de gezondheidssituatie van [naam1] daarna is verslechterd, door een valincident aan het begin van 2023. De man heeft zijn stelling onderbouwd met een onderzoeksverslag over de gezondheid van [naam1] . Het hof leest in het verslag dat de gezondheid ‘zeer snel en hard’ is achteruitgegaan door een valincident, dat [naam1] minimale kracht heeft in haar linkerhand, dat zij een beperkt gezichtsvermogen heeft en regelmatig flauwvalt. [naam1] kan enkele minuten achter elkaar staan en enkele passen lopen. Het hof is van oordeel dat de man hiermee voldoende heeft onderbouwd dat [naam1] niet zelf in haar levensonderhoud kan voorzien. Grief 1 slaagt.

5.11

De man stelt in zijn derde grief dat bij het berekenen van zijn draagkracht rekening gehouden moet worden met de zorgkosten van [naam1] . De man stelt dat de zorgkosten van [naam1] € 441,- per maand bedragen. Omdat [naam1] geen uitkering meer krijgt, moet de man dit bedrag alleen dragen. De vrouw stelt dat de zorgkosten van [naam1] vermijdbaar zijn, omdat de man er zelf voor heeft gekozen om met haar samen te wonen. Daarnaast stelt de vrouw dat de door de man opgevoerde parkeerkosten niet meegerekend moeten worden en bovendien dubbel zijn opgenomen.

5.12

Het hof is van oordeel dat de man niet heeft kunnen voorzien dat de zorgkosten van [naam1] in deze mate zouden toenemen, toen hij met haar ging samenwonen. In het onderzoeksrapport staat dat de gezondheid van [naam1] zeer hard achteruit is gegaan, nadat de man met haar is gaan samenwonen. Het hof is van oordeel dat de man de meeste zorgkosten van [naam1] voldoende heeft onderbouwd met stukken. Het hof neemt de parkeerkosten van € 216,- en € 240,- per jaar niet mee. De vrouw heeft deze kostenposten concreet betwist. De vrouw stelt dat [naam1] een gehandicaptenparkeerkaart heeft en dus geen parkeerkosten zou moeten hebben. Daarnaast stelt de vrouw dat het een keuze van de man en [naam1] is om met de auto naar het ziekenhuis te gaan.

Het hof is van oordeel dat de man, gelet op deze betwisting, onvoldoende gesteld heeft waarom de parkeerkosten toch nodig en onvermijdelijk zijn. De vrouw heeft ook betwist dat de man reiskosten moet maken voor de ziekenhuisafspraken van [naam1] . Het hof houdt echter wel rekening met de reiskosten omdat [naam1] , op welke manier zij ook naar het ziekenhuis gaat, altijd reiskosten zal maken die uiteindelijk door de man gedragen worden. Het hof is van oordeel dat de man voldoende heeft aangetoond dat hij de volgende zorgkosten voor [naam1] betaalt:

5.13

Het hof is van oordeel dat de man de zorgkosten voor [naam1] tot een bedrag van – afgerond - € 403,- aannemelijk heeft gemaakt. Het hof sluit daarbij voor wat betreft de kilometervergoeding, anders dan de man, aan bij een tarief van € 0,21 cent per kilometer.

De vrouw stelt dat niet zeker is dat de zorgkosten van [naam1] in de toekomst net zo hoog blijven. Het hof is van oordeel dat de man met het onderzoeksverslag voldoende heeft onderbouwd dat de verwachting is dat de zorgkosten van [naam1] niet zullen dalen.

5.14

De vrouw stelt dat de man de zorgkosten van [naam1] uit zijn vrije ruimte moet voldoen. Het hof stelt vast dat deze zorgkosten niet in hun volle omvang uit de vrije ruimte kunnen worden voldaan. Daartegenover staat dat dat deze zorgkosten ook niet volledig afgewenteld kunnen worden op de vrouw. Het hof neemt daarom de helft van de zorgkosten die de man stelt: afgerond € 202,- mee in de berekening. De derde grief slaagt gedeeltelijk.

5.15

Het hof berekent de draagkracht van de man op grond van de bovenstaande uitgangspunten. Het hof stelt vast dat de man een netto besteedbaar inkomen (NBI) heeft van € 3.088,- per maand. De man heeft € 514,- netto draagkracht en € 815,- bruto draagkracht.

5.16

De man heeft niet genoeg draagkracht om in de bruto aanvullende behoefte van de vrouw te voorzien. Hij moet daarom zijn volledige draagkracht gebruiken. Dit betekent dat de man € 815,- bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen. De vijfde grief slaagt gedeeltelijk.

Aanvaardbaarheidstoets

5.17

De man doet een beroep op de aanvaardbaarheidstoets. In het algemeen wordt aangenomen dat een onaanvaardbare situatie ontstaat als een alimentatieplichtige minder dan 95% van de bijstandsnorm overhoudt om in zijn noodzakelijke lasten te voorzien. Het hof neemt– net als de man – daarbij de bijstandsnorm van € 1.283,83. Tot uitgangspunt en stelt vast dat 95% daarvan een bedrag van € 1.219,64.

5.18

Het hof neemt bij de berekening de niet te vermijden lasten mee, ook al zijn die in het vorenstaande – deels niet meegenomen: deze lasten moeten immers wel uit het beschikbare netto inkomen worden voldaan. Het hof berekent de aanvaardbaarheidstoets als volgt.

5.19

Het hof stelt vast dat de man (en [naam1] ) na aftrek van de noodzakelijke lasten nog € 988,61 per maand overhoudt (overhouden) en na aftrek van de berekende (netto) partneralimentatie nog € 556,42. Het beroep op de aanvaardbaarheidstoets faalt.

Proceskosten

5.20

Het hof bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Dit is gebruikelijk in zaken tussen ex-echtgenoten en het hof ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken.

6De slotsom

Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en bepalen dat de man met ingang 4 maart 2024 € 815,- per maand aan partneralimentatie moet betalen aan de vrouw. Voor zover de man in de periode tussen 4 maart 2024 en heden meer partneralimentatie heeft voldaan hoeft de vrouw dat te veel betaalde niet terug te betalen: wat zij heeft ontvangen was te weinig om volledig in haar behoefte te voorzien en gesteld noch gebleken is dat de vrouw over voldoende middelen beschikt om het teveel betaalde daaruit te voldoen.

Het hof wijst het meer of anders verzochte af.

7Aanhechten berekeningen

Het hof hecht een draagkrachtberekening aan.

8De beslissing

Het hof:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 oktober 2023, voor wat betreft de partneralimentatie;

bepaalt dat de man met ingang van 4 maart 2024 een bedrag van € 815,- per maand aan partneralimentatie moet betalen aan de vrouw;

bepaalt dat de man de partneralimentatie steeds voor de eerste van de maand moet betalen;

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, P.B. Kamminga en M.P. den Hollander, en is op 25 juni 2024 uitgesproken door mr. P.B. Kamminga in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733