Datum publicatie | 05-08-2024 |
Zaaknummer | 200.328.853/01 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Leeuwarden |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Alimentatie; Behoeftig/behoefte |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
Brutering netto aanvullende behoefte vrouw. Man stelt dat dit moet volgens ‘methode Buijs’. Deze methode houdt in dat het fiscale voordeel dat de alimentatieplichtige heeft bij betaling van partneralimentatie bij zijn draagkracht wordt opgeteld. Hier moet de netto resterende behoefte aan de zijde van de alimentatiegerechtigde worden gebruteerd. Daarbij moet rekening worden gehouden met door vrouw af te dragen inkomstenbelasting, afbouw algemene heffingskorting en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW).
Volledige uitspraak
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.853/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 186652)
beschikking van 25 juli 2024
in de zaak van
[verzoeker] (de man),
die woont in [woonplaats1] (België),
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J. Oosterhof te Heerenveen,
en
[verweerster] (de vrouw),
die woont in [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.J. de Boer te Leeuwarden.
1De procedure in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2De procedure in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 26 juni 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep tevens vermeerdering van eis met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de man van 24 januari 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 22 februari 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 23 februari 2024 met bijlage(n).
De mondelinge behandeling heeft op 4 maart 2024 plaatsgevonden. De man en de vrouw zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Na de mondelinge behandeling hebben partijen twee weken de tijd gekregen om te proberen onderlinge afspraken te maken over wat hen verdeeld houdt. Op 20 maart 2024 is een journaalbericht namens de man binnengekomen, met de strekking dat het partijen niet is gelukt om binnen de gegeven termijn tot overeenstemming te komen. Partijen hebben het hof verzocht uitspraak te doen.
3De feiten
De echtscheiding tussen partijen is bij beschikking van 29 oktober 2014 uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 23 februari 2015 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man € 1.738,- bruto per maand dient te voldoen als onderhoudsbijdrage (hierna ook: partneralimentatie) aan de vrouw. Deze beschikking is op 10 maart 2016 door dit hof bekrachtigd.
Bij beschikking van 1 mei 2019 heeft de rechtbank de partneralimentatie met ingang van 4 maart 2019 bepaald op € 3.115,- bruto per maand en met ingang van 24 april 2019 op
€ 3.355,- bruto per maand.
Bij beschikking van dit hof van 22 december 2020 is de beschikking van de rechtbank van 1 mei 2019 deels vernietigd. Het hof heeft bepaald dat de man:
- vanaf 4 maart 2019 tot 24 april 2019 een onderhoudsbijdrage van € 2.354,- per maand aan
de vrouw moest voldoen;
- vanaf 24 april 2019 tot 1 januari 2020 een onderhoudsbijdrage van € 2.318,- per maand aan
de vrouw moest voldoen; en
- vanaf 1 januari 2020 een onderhoudsbijdrage van € 2.279,- per maand aan de vrouw moest
voldoen.
4Het geschil
Bij de -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- bestreden beschikking is (met wijziging van de beschikking van dit hof van 22 december 2020) de partneralimentatie met ingang van 8 november 2022 bepaald op € 2.120,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
De man komt met drie grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. De grieven zien op de ingangsdatum, de resterende behoefte van de vrouw en de verplichting van de vrouw om inzage te geven in haar inkomensgegevens. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, althans te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2022 gehouden is een bruto bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te leveren van € 1.400,- per maand. De man verzoekt daarnaast te bepalen dat de vrouw de man jaarlijks (in april) moet informeren over haar inkomsten waarbij zij haar jaaropgaaf en IB aanslagen dient over te leggen.
De vrouw voert verweer en komt op haar beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep. De grieven zien op de resterende behoefte van de vrouw en het toepassen van de ‘methode Buys’ voor het bepalen van de door de vrouw te ontvangen partneralimentatie.
De vrouw verzoekt in haar verweer:
a. a) de verzoeken van de man in beroep primair niet ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen, dan wel hem dit beroep te ontzeggen en alsnog het verzoek in eerste aanleg af te wijzen;
b) de man te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg én de procedure in hoger beroep;
en in incidenteel beroep:
c) te bepalen dat de man gehouden is de vrouw per 8 november 2022 (datum indiening inleidende verzoek) dan wel per 1 januari 2022 een bedrag ad. € 2.744,- bruto per maand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te doen toekomen, en voorts te bepalen dat de man de vrouw per 1 januari 2023, dan wel datum indiening incidenteel beroep een bedrag ad. € 2.684,-- bruto per maand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te betalen;
dan wel subsidiair,
te bepalen dat de man gehouden is de vrouw per 8 november 2022, dan wel per 1 januari 2022, een bedrag ad. € 2.240,58 bruto per maand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud te doen toekomen en de vrouw per 1 januari 2023, dan wel per datum indiening incidenteel beroep, een bedrag ad. € 2.192,-- te doen toekomen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
en meer subsidiair,
te bepalen dat de man met ingang van een door Uw Hof in goede justitie te bepalen datum met een door Uw Hof in goede justitie te bepalen bedrag dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw;
dan wel, nog meer subsidiair,
de beschikking van de Rechtbank Noord Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 30 maart 2023, te bekrachtigen;
d) de man te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg én de procedure in hoger beroep.
De man voert verweer en verzoekt het hof de verzoeken van de vrouw in incidenteel beroep onder c en d primair niet ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, de verzoeken in het verweer van de vrouw af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in het principaal hoger beroep, het incidenteel hoger beroep en de procedure in eerste aanleg.
5De overwegingen voor de beslissing
Wijziging van omstandigheden
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De ingangsdatum
De man stelt in hoger beroep dat de door hem verzochte wijziging van de partneralimentatie (naar beneden) met terugwerkende kracht dient in te gaan met ingang van 1 januari 2022, omdat de vrouw zou hebben nagelaten de man zelfstandig en volledig te informeren over haar gestegen inkomsten over 2021 en 2022.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat er onvoldoende aanleiding is om een andere datum te hanteren dan de gebruikelijke datum van indiening van het verzoekschrift, namelijk 8 november 2022. Nadat de man de vrouw in maart 2022 had verzocht financiële gegevens te overleggen, heeft zij al in april 2022 salarisgegevens aangeleverd en is er correspondentie geweest tussen de advocaten van partijen. Dat de man de door de vrouw aangeleverde overzichten van haar werkgever niet vertrouwt, leidt nog niet tot het oordeel dat de vrouw heeft nagelaten de man volledig te informeren. De man heeft vervolgens gewacht tot 8 november 2022 om een wijzigingsverzoek in te dienen, zodat de vrouw pas per die datum rekening kon houden met een eventuele wijziging (in haar nadeel) van de te ontvangen partneralimentatie. Hierna zal het hof beoordelen of er daadwerkelijk reden is om de partneralimentatie met ingang van 8 november 2022 te verlagen.
De rechtbank heeft het in eerste aanleg gedane verzoek van de vrouw om een bedrag vast te stellen dat de rechtbank juist acht opgevat als een zelfstandig verzoek. De vrouw heeft bij dit zelfstandige verzoek geen expliciet bedrag genoemd. In hoger beroep heeft zij in haar incidenteel beroepschrift van 8 augustus 2023 haar verzoek gewijzigd/verhoogd naar een bedrag aan partneralimentatie van € 2.744,- per 1 januari 2022 en € 2.684 per 1 januari 2023 bruto per maand. Dit betekent dat de man pas per 8 augustus 2023 rekening hoefde te houden met een verhoging van de partneralimentatie boven het (inmiddels geïndexeerde) bedrag zoals dat eerder door het hof bij beschikking van 22 december 2020 is vastgesteld. Een verhoging van de partneralimentatie boven dit bedrag kan dan ook eerst ingaan op 8 augustus 2023. Het hof zal hierna beoordelen of er daadwerkelijk reden is om de partneralimentatie met ingang van 8 augustus 2023 te verhogen.
De behoefte en resterende behoefte van de vrouw
de eerder vastgestelde behoefte
De behoefte van de vrouw is in 2020 vastgesteld op € 3.024,- en is tussen partijen niet in geschil. Geïndexeerd bedraagt de behoefte:
in 2022: € 3.174,-;
in 2023: € 3.282,-.
de verdiencapaciteit van de vrouw
De man stelt dat de vrouw meer uren kán werken dan zij opgeeft en dat zij dit feitelijk ook doet. Volgens de man wordt dit bevestigd door de bevindingen van de privédetective die hij heeft ingehuurd.
Het hof constateert dat de vrouw jaaropgaven en salarisgegevens in het geding heeft gebracht. De vrouw heeft daarbij gemotiveerd uiteengezet dat de salarisadministratie van haar werkgever gebaseerd is op een prikklok systeem en zij heeft hiervan een overzicht aangeleverd. Het hof is van oordeel dat de man zijn vergaande stelling dat de salarisgegevens van de werkgever van de vrouw ondeugdelijk zijn, waarmee hij in feite valsheid in geschrifte insinueert, onvoldoende heeft onderbouwd. De observatie van de privédetective over slechts vijf dagen legt hierbij onvoldoende gewicht in de schaal en wordt bovendien door de vrouw betwist. Het hof volgt de man dan ook niet in zijn stelling dat de vrouw feitelijk meer werkt.
Het hof volgt de man ook niet in zijn stelling dat de vrouw meer kán werken dan 28 uur per week omdat zij voldoende is hersteld van haar ziekte, zodat zij in staat zou moeten zijn om een inkomen te verwerven van minimaal € 2.100,- netto per maand.
De vrouw is in 2018 gediagnosticeerd met borstkanker, waarvoor ze een langdurig en intensief behandeltraject heeft gevolgd. Zij heeft voldoende onderbouwd dat ze ook nu nog de langetermijngevolgen draagt van haar ziekte en de bijbehorende behandeling. Voor het hof speelt bovendien mee dat de vrouw altijd 28 uur heeft gewerkt, ook tijdens het huwelijk en ook vóór haar diagnose. Gelet op deze feiten en omstandigheden is het niet reëel om van de vrouw te verwachten dat zij op korte termijn meer uren kan werken dan zij nu doet. Het hof begrijpt dat het voor de man gevoelsmatig moeilijk is dat hij zoveel jaren na ontbinding van het huwelijk mede de financiële gevolgen draagt van de medische situatie van zijn ex-echtgenote. Dit vindt echter zijn oorsprong in het systeem van partneralimentatie en de bijbehorende lotsverbondenheid.
Het hof zal dan ook uitgaan van de feitelijke inkomsten van de vrouw zoals die uit de door haar overgelegde stukken blijken.
het feitelijk inkomen en de resterende netto behoefte van de vrouw
De rechtbank heeft het netto inkomen van de vrouw over 2022 berekend aan de hand van haar jaaropgaaf. Bij een bruto jaarinkomen van € 23.001,- heeft de vrouw een netto inkomen van € 1.764,- per maand. Partijen zijn het rekenkundig eens met dit bedrag, zodat het hof dit overneemt. Aan de hand van de jaaropgaaf over 2023 berekent het hof dat de vrouw bij een bruto jaarinkomen van € 22.908,- een netto maandinkomen heeft van € 1.835,- per maand in 2023.
De netto resterende behoefte van de vrouw bedraagt in 2022 € 1.410,- (namelijk € 3.174,- minus € 1.764,-) en in 2023 € 1.447,- (namelijk € 3.282,- - € 1.835,-).
de brutering
De vraag is vervolgens welk bedrag de vrouw bruto nodig heeft om de netto resterende behoefte over te houden (de brutering).
De man heeft ter zitting (opnieuw) in twijfel getrokken dat de vrouw in Nederland daadwerkelijk belasting betaalt. De man neemt geen genoegen met de belastingaangiftes en
-aanslagen die de vrouw in het geding heeft gebracht en heeft gesteld dat hij bewijs wil zien van betaling. Evenals de rechtbank en dit hof in de eerdere beschikkingen van 10 maart 2016 en 22 december 2020 oordeelt het hof dat uit het systeem van partneralimentatie volgt dat een in Nederland woonachtige ontvanger van partneralimentatie belasting dient te betalen over de te ontvangen partneralimentatie. De vrouw heeft dit ook onderbouwd met de overlegging van belastingaangiftes en -aanslagen.
De man stelt dat hij zelf geen aftrek van belastingen heeft en dat de vrouw daarom haar alimentatie-inkomsten onbelast kan ontvangen, omdat er anders sprake is van dubbele belastingen. Het is aan de man om zijn stellingen te onderbouwen. De man heeft niets overgelegd waaruit blijkt dat hij zelf de door hem betaalde partneralimentatie niet kan aftrekken van de belastingen. Alleen daarom al kan niet gezegd worden dat er sprake is van dubbele belastingen, nog los van de vraag welke regelgeving hieraan in de weg zou staan, wat niet door de man wordt geconcretiseerd. Bovendien heeft de man zijn stellingen over de mogelijkheid van de vrouw om vrijstelling van inkomstenbelasting te kunnen krijgen in dit licht niet althans onvoldoende onderbouwd.
Partijen verschillen van mening over de methodiek die moet worden toegepast ten aanzien van de brutering. Anders dan de man, en anders dan de rechtbank heeft gedaan, is het hof van oordeel dat toepassing van ‘de methode Buijs’ voor de brutering aan de zijde van de vrouw, de alimentatiegerechtigde, niet juist is.
De methode Buijs houdt in dat het fiscale voordeel dat de alimentatieplichtige heeft bij betaling van partneralimentatie bij zijn draagkracht wordt opgeteld. Dit verhoogt zijn draagkracht. Hoe dit fiscale voordeel wordt berekend volgt uit de fiscale wetgeving. Het hof verwijst naar de conclusie van de Advocaat-Generaal bij de uitspraak van de Hoge Raad van 17 maart 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA5167). Het gaat in dezen echter niet om dit fiscale voordeel van de alimentatieplichtige.
In het onderhavige geval moet de netto resterende behoefte aan de zijde van de alimentatiegerechtigde worden gebruteerd. Er moet rekening worden gehouden met de door de vrouw af te dragen inkomstenbelasting over de partneralimentatie, waarbij zij te maken krijgt met een afbouw van de algemene heffingskorting en te betalen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW). Het hof berekent de bruto resterende behoefte van de vrouw in 2022 op € 32.908,- over het hele jaar, dus € 2.742,- per maand, en in 2023 op € 33.684,- over het hele jaar, dus € 2.807,- per maand (zie aangehechte berekeningen). Omdat het alimentatierekenprogramma Split-online het meest duidelijk laat zien op welke wijze deze brutering wordt berekend, hecht het hof de berekening op basis van dit alimentatieprogramma aan.
De draagkracht van de man
De man heeft zijn draagkracht niet ter discussie gesteld. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de man voldoende draagkracht heeft om in de behoefte van de vrouw te voorzien.
De hoogte van de partneralimentatie
Op grond van de beschikking van dit hof van 22 december 2020 bedraagt de geïndexeerde partneralimentatie met ingang van 1 januari 2022 € 2.392,- en per 1 januari 2023 € 2.473,-. De bruto resterende behoefte van de vrouw in 2022 is echter hoger
(€ 2.742,-). De grieven van de man slagen niet en het hof zal de door de man verzochte wijziging (naar beneden) afwijzen. De grieven van de vrouw slagen wel, zodat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen, waardoor de beschikking van dit hof van 22 december 2020 herleeft.
De door de vrouw verzochte wijziging (naar boven) kan – zoals hierboven bij het kopje ingangsdatum is aangegeven – pas ingaan per 8 augustus 2023. Op 8 augustus 2023 is de bruto resterende behoefte van de vrouw € 2.807,-. Omdat het hof echter niet meer kan toewijzen dan is verzocht, zal het hof de bijdrage vaststellen op € 2.684,- per maand per
8 augustus 2023.
Omdat het hof de alimentatie in 2024 vaststelt, zal het bedrag aan partneralimentatie gelet op artikel 1:402a BW voor het eerst in 2025 worden geïndexeerd. De vrouw zou dan de indexering van de in 2023 berekende alimentatie per 2024 mislopen. Teneinde de partneralimentatie te laten voldoen aan de wettelijke maatstaven zal het hof de bedragen per 2024 indexeren. Dit betekent dat de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van 1 januari 2024 € 2.850,- per maand bedraagt.
Informatieverplichting
De man heeft het hof verzocht om de vrouw te verplichten hem jaarlijks inzage te verschaffen in haar inkomensgegevens en belastingaangiftes. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man gezegd dat, zo lang hij geen duidelijkheid krijgt van de vrouw, ‘we hier volgend jaar weer zitten’. Het hof overweegt dat een dergelijke informatieplicht pas aan de orde is als er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. Om die reden wijst het hof het verzoek van de man af. Het hof geeft de vrouw echter in overweging om de man (jaarlijks) op de hoogte te houden van (wijzigingen van) haar financiële gegevens en omstandigheden bijvoorbeeld aan de hand van haar jaaropgaaf en/of aangifte inkomstenbelasting, zodat nieuwe procedures in de toekomst voorkomen kunnen worden.
Proceskostenveroordeling
Voor een proceskostenveroordeling zoals door partijen over en weer verzocht ziet het hof geen aanleiding. Het feit dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden geeft al aan dat er niet nodeloos geprocedeerd is. Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.
6De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 december 2020 wijzigen met ingang van 8 augustus 2023 en beslissen als volgt.
7De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
30 maart 2023, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 december 2020 en bepaalt dat de man aan de vrouw voor de periode vanaf 8 augustus 2023 tot 1 januari 2024 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 2.684,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw voor de periode vanaf 1 januari 2024 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 2.850,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.P. de Jong – de Goede, I.A. Vermeulen en E.F. Groot, bijgestaan door mr. M.J. van Mourik als griffier, en is op 25 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733