Gerechtshof 's-Hertogenbosch 20-06-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2013

Datum publicatie06-08-2024
Zaaknummer200.335.358_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie;
Familieprocesrecht; Uitleg / Haviltex
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Geschil over deze tekst in OSP (ook door dochter ondertekend):

“Partijen verplichten zich aan een kind van 21 jaar of ouder een (studie)bijdrage te betalen zolang het kind met redelijke resultaten en met een beroepsopleiding bezig is of studeert, doch uiterlijk tot het tijdstip waarop het kind de 25-jarige leeftijd bereikt.”

Hof bekrachtigt beslissing rb op basis Haviltexcriterium. Dochter toonde niet aan dat het bedoeling was van ouders dat zij vrijbrief kreeg om op kosten vader tot haar 25e te kunnen blijven studeren.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

zaaknummer : 200.335.358/01

zaaknummer rechtbank : C/01/390542 / FA RK 23-837

beschikking van de meervoudige kamer van 20 juni 2024

inzake

[de dochter] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: [de dochter] ,

advocaat mr. J. Nederlof te Tilburg,

tegen

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. S.E.H. Kehrens te Best.

In het kort

[de dochter] is het er niet mee eens dat de rechtbank haar verzoek om vaststelling van een onderhoudsbijdrage van de vader heeft afgewezen.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

[de dochter] is op 30 november 2023 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van 6 september 2023.

2.2.

De vader heeft op 8 april 2024 een verweerschrift ingediend.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft op 14 mei 2024. Daarbij zijn verschenen:

  • [de dochter] , bijgestaan door mr. L.L. Ross, waarnemend advocaat voor mr. Nederlof;

  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

2.4.

Het hof heeft kennisgenomen van:

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de rechtbank van 26 juli 2023;

  • het V-formulier van 28 maart 2024 met één bijlage van de advocaat van [de dochter] ;

  • het V-formulier van 29 april 2024 met bijlagen van de advocaat van [de dochter] ;

  • de door de advocaat van de vader overgelegde pleitnota.

3. De feiten

3.1.

De vader is op 23 december 1996 getrouwd met [de moeder] (hierna: de moeder). Tijdens dit huwelijk is [de dochter] geboren op [geboortedatum] 2001. In deze procedure zijn de volgende feiten relevant:

  • [de dochter] startte in het schooljaar 2018/2019 met de MBO-opleiding Fotografie;

  • De ouders van [de dochter] zijn feitelijk begin 2020 uit elkaar gegaan toen de moeder de echtelijke woning verliet. [de dochter] bleef toen nog ongeveer een jaar bij de vader wonen;

  • Begin 2021 verhuisde [de dochter] naar de jongerenopvang. De vader en [de dochter] hebben vanaf dat moment geen contact meer elkaar gehad;

  • [de dochter] woont sinds begin 2022 bij de moeder;

  • [de dochter] rondde in juni 2022 haar opleiding Fotografie af;

  • In september 2022 startte [de dochter] met de HBO-opleiding Toegepaste Psychologie. Dat studeert ze nu nog steeds.

3.2.

De echtscheiding tussen de ouders is uitgesproken op 5 juni 2020 en ingeschreven in daartoe bestemde registers op 18 juni 2020.

De vader en de moeder zijn op 10 februari 2020 een ouderschapsplan overeengekomen, dat ook door [de dochter] is ondertekend. Hieruit blijkt dat de vader aan [de dochter] met ingang van 1 januari 2020 € 439,78 per maand zou betalen als onderhoudsbijdrage. In deze procedure staat de volgende passage in dat ouderschapsplan centraal:

“3.4 Partijen verplichten zich aan een kind van 21 jaar of ouder een (studie)bijdrage te betalen zolang het kind met redelijke resultaten en met een beroepsopleiding bezig is of studeert, doch uiterlijk tot het tijdstip waarop het kind de 25-jarige leeftijd bereikt.”

3.3.

Partijen zijn het erover eens dat de vader heeft bijgedragen aan de eerste studie van [de dochter] (Fotografie) totdat zij in juni 2022 afstudeerde. Dit geschil is ontstaan toen [de dochter] in september 2022 startte met haar vervolgopleiding (Toegepaste Psychologie) en zij daarbij opnieuw aanspraak wilde maken op de onderhoudsplicht van de vader op basis van artikel 3.4. in het ouderschapsplan.

4De omvang van het geschil

Bij de rechtbank

4.1.

[de dochter] heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de vader zal bijdragen in de kosten van haar studie en/of levensonderhoud met de volgende bedragen:

  • € 945,71 over juli 2022;

  • € 366,93 over augustus 2022;

  • € 283,80 per maand over de periode september 2022 tot en met december 2022;

  • € 805,90 (naar het hof begrijpt) per maand vanaf 1 januari 2023 en verder,

althans dat de rechtbank een bijdrage vaststelt die de rechtbank juist acht met ingang van een datum die de rechtbank juist acht.

[de dochter] heeft tot slot verzocht te bepalen dat de eventuele kosten van tenuitvoerlegging van deze beschikking voor rekening van de vader komen, voor zover deze door hem worden veroorzaakt.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van [de dochter] afgewezen.

Bij het hof

4.2.

[de dochter] is het hier niet mee eens en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, zoals bevestigd op de mondelinge behandeling verzoekt zij, opnieuw rechtdoende, haar verzoeken aan de rechtbank (zoals hierboven geformuleerd onder 4.1.) alsnog volledig toe te wijzen.

4.3.

De vader verzoekt het hof het hoger beroep van [de dochter] af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

5.1.

De standpunten van partijen, zoals deze blijken uit het beroep- en verweerschrift en zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, luiden, samengevat, als volgt.

Standpunt van [de dochter]

Anders dan in het beroepschrift is betoogd, zal aan de hand van de Haviltex-maatstaf het ouderschapsplan moeten worden uitgelegd. Gelet op de afspraak in het ouderschapsplan onder 3.4, gaat [de dochter] ervan uit dat de vader bijdraagt en zal blijven bijdragen in haar kosten van levensonderhoud en studie totdat zij 25 jaar is. De vader betoogt wel dat met die afspraak is bedoeld dat alleen de studie Fotografie van [de dochter] vergoed hoefde te worden, maar dat staat er geenszins. Nergens valt uit af te leiden dat het gaat om één studie.

[de dochter] heeft meerdere redenen aangevoerd waaruit blijkt dat het niet uitsluitend om één studie gaat. Uit de tekst blijkt dat het gaat om de situatie zolang het kind met redelijke resultaten studeert of met een beroepsopleiding bezig is (en zolang zij nog geen 25 jaar is). De enige voorwaarden om te kunnen spreken van een verplichting om een studiebijdrage te leveren zijn dus (1) het feit dat [de dochter] studeert of met een beroepsopleiding bezig is, (2) dat zij dat met redelijke resultaten doet en (3) dat zij nog niet de leeftijd van 25 jaren heeft bereikt. [de dochter] is nog geen 25 jaar, studeert nog altijd en doet dat ook met redelijke resultaten. Waarom het beding dus niet (ook) geldt voor [de dochter] huidige (tweede) opleiding wordt geheel niet duidelijk. De rechtbank heeft ten onrechte die voorwaarden niet getoetst.

De rechtbank gaat ten onrechte uit van een gemotiveerde betwisting. Als het daadwerkelijk de bedoeling van partijen was om uitsluitend voor de toenmalige studie van [de dochter] een studiebijdrage te voldoen, dan had de mediator dat heel eenvoudig kunnen toevoegen in het door hem opgemaakte artikel 3.4 van het ouderschapsplan. Dat heeft hij niet gedaan. Sterker nog: hij heeft een deel van het gebruikelijke beding – dat in eerdere concepten nog wel was opgenomen – weggehaald. Het weggehaalde deel ziet juist op het plegen van overleg met de ouders, wat partijen niet wenselijk achtten. Daarmee kan worden vastgesteld dat [de dochter] zonder toestemming van haar ouders verder mocht studeren en daarbij een studiebijdrage kon verlangen (onder de eerder genoemde en in het beding opgenomen voorwaarden). Het uitsluitend zeggen dat het maar om één studie zou gaan, is absoluut onvoldoende om van een gemotiveerde betwisting te spreken. Het weghalen van de passage ‘en in goed overleg’ ondersteunt de visie van [de dochter] dat zij ook andere studies mocht volgen. [de dochter] verwijst naar een e-mailbericht van de mediator, die aangeeft dat het in zijn ogen ook gaat om meerdere opleidingen. In de tekst staat weliswaar ‘beroepsopleiding’ (in enkelvoud), maar dat komt omdat het niet logisch zou zijn dat [de dochter] meerdere beroepsopleidingen tegelijkertijd zou volgen. [de dochter] was niet aanwezig bij het eerste gesprek met de mediator, maar wel bij de gesprekken die daarna plaatsvonden. Zij heeft zich niet bemoeid met de inhoud. Toen het ouderschapsplan werd opgemaakt was het al duidelijk dat [de dochter] na Fotografie een andere opleiding zou gaan doen. Bij de mediator is gesproken over het volgen van meerdere studies. De moeder kan dit bevestigen. [de dochter] weet niet meer hoe haar eerste studiejaar is betaald, de jaren daarna heeft ze zelf betaald. [de dochter] heeft de vader niet tussentijds op de hoogte gehouden over de vorderingen van haar MBO-studie. Zij heeft via haar advocaat een brief gestuurd naar de vader toen die studie met goed gevolg was afgerond en [de dochter] zeker wist dat ze was aangenomen voor de HBO-opleiding. Omdat in het ouderschapsplan het stukje ‘in goed overleg’ was verwijderd, hoefde [de dochter] dit ook niet met de vader te overleggen. [de dochter] had de vrijheid om te kiezen. [de dochter] zit nu aan het einde van haar tweede studiejaar en ze is bezig met een toelatingsopdracht voor een pre-master zodat ze haar derde en vierde studiejaar kan combineren en twee diploma’s krijgt. Ze heeft de vader hier niet over geïnformeerd, maar ze is bereid om dat te doen als hij erom vraagt en als het nodig is. [de dochter] heeft nooit tegen de vader gezegd dat hij haar vader niet meer was. Ze schildert de vader niet als boeman af. Het komt niet meer goed tussen de vader en [de dochter] . [de dochter] heeft nu rust en kan zichzelf zijn.

Standpunt van de vader

Bij de uitleg van een afspraak moet altijd gekeken worden naar ‘de bedoeling van partijen’, zeker als de tekst niet volledig duidelijk is, hetgeen het geval is. Uit het feit dat er enkelvoud wordt gebruikt ‘met een beroepsopleiding bezig is’, kan worden afgeleid dat het gaat om één studie en wel de studie waarmee [de dochter] al bezig was. Met de overgelegde verklaring van de toenmalige mediator [mediator] wordt een mening van [mediator] weergegeven (op basis van een taalkundige uitleg) en niet een weergave van de bedoeling van partijen of wat daarover concreet besproken is. Dat mogelijk de woorden ‘in goed overleg’ door de mediator zijn verwijderd, heeft naar alle waarschijnlijkheid te maken met het feit dat [de dochter] al in goed overleg met de studie Fotografie was begonnen. Er was geen noodzaak meer tot het voeren van overleg, niet over het volgen van de bestaande studie en al helemaal niet over een vervolgstudie. Het weglaten van deze woorden geeft [de dochter] in ieder geval geen vrijbrief om zonder overleg iedere door haar gewenste studie te starten, waarin de vader dan maar moet bijdragen tot aan haar 25ste. Dat gaat alle redelijkheid te buiten.

De vader betaalde aan [de dochter] € 439,78 per maand zoals in artikel 3.2 van het ouderschapsplan was vastgelegd. Omdat de vader ervan uitging dat kinderalimentatie stopt op het moment dat iemand 21 jaar is (tot zover reikte zijn kennis van het recht), is hij gestopt met een bijdrage te betalen toen hem de boodschap bereikte dat [de dochter] in juni 2022 haar studie had afgerond. Het was voor de vader heel logisch om zijn bijdrage te beëindigen.

Nooit eerder heeft [de dochter] tegen de vader gerept over een vervolgstudie en al helemaal niet over een studie in een geheel andere richting, namelijk Psychologie. Ook tijdens de mediation is nimmer gesproken over een vervolgopleiding. [de dochter] was aanwezig bij alle gesprekken met de mediator. Dat een vervolgstudie wél onderwerp van gesprek is geweest, is nergens uit gebleken en daarom ook niet komen vast te staan. De vader heeft de stellingen van [de dochter] gemotiveerd betwist. Hij had nimmer de bedoeling om bij te dragen in andere studies dan de studie Fotografie. Hij is niet eens op de hoogte geweest van de potentiële plannen van [de dochter] . [de dochter] heeft ter zitting bij de rechtbank toegegeven dat zij niet wist of de boodschap (dat zij een andere studie zou gaan volgen) bij de vader ‘is overgekomen’. De vader hoort op de mondelinge behandeling bij het hof pas voor het eerst over de vorderingen van [de dochter] ’s HBO-studie; hij had dit graag eerder gehoord. Tijdens het eerste studiejaar Fotografie 2018/2019 woonde [de dochter] nog thuis bij de ouders. Haar ouders betaalden het inschrijfgeld voor dat eerste jaar. [de dochter] kreeg van haar ouders kost en inwoning en alles wat ze verder nodig had. [de dochter] voldeed haar studiekosten met de studiefinanciering en als zij geld tekort kwam, droegen haar ouders bij. Haar ouders stortten niets op de bankrekening van [de dochter] .

De vader hoorde via een kennis dat [de dochter] een diploma-uitreiking had voor haar studie Fotografie, maar vernam hier officieel pas van toen [de dochter] dit via een brief van haar advocaat liet weten aan zijn advocaat. De strekking van de brief was dwingend: ‘dit ga ik doen en dit moet je betalen.’ De vader laat zich niet dwingen. Er had veel meer bereikt kunnen worden als [de dochter] met de vader gewoon in gesprek was gegaan. De vader wilde graag om de tafel. Hij wordt als een boeman afgeschilderd. Door deze procedure voelt de vader zich getreiterd, afgewezen en geïrriteerd. [de dochter] heeft toen ze het huis verliet tegen de vader gezegd: ‘je bent mijn vader niet, ik wil je nooit meer zien.’. De vader weet niet waarom [de dochter] dat zei. [de dochter] had nu nog steeds bij de vader kunnen wonen; hij had haar nooit buiten gezet. Als [de dochter] de vader niet meer wil zien, gunt hij [de dochter] de rust die ze nu daardoor ervaart.

Het hof overweegt als volgt.

5.2.

Vooropgesteld wordt dat, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, tussen partijen niet in geschil is dat [de dochter] zich kan beroepen op het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan, meer in het bijzonder artikel 3.4 van het ouderschapsplan. Aangezien [de dochter] zich op het rechtsgevolg van deze eerder genoemde afspraak onder 3.4. in het ouderschapsplan beroept, rust op [de dochter] de stelplicht en zo nodig de bewijslast dat is afgesproken, althans dat de ouders hebben beoogd, dat de vader niet alleen is gehouden een financiële bijdrage te leveren aan [de dochter] tijdens de studiejaren van de eerste opleiding (Fotografie), maar dat deze afspraak ook zover strekt dat de vader moet bijdragen aan de huidige opvolgende studie die [de dochter] volgt (Toegepaste Psychologie) totdat zij 25 jaar wordt. Het hof dient de vraag – of er sprake is van een overeenkomst met de door [de dochter] gestelde inhoud – te beantwoorden aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Deze maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158) luidt als volgt:

“De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van pp. is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die pp. in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen pp. behoren en welke rechtskennis van zodanige pp. kan worden verwacht.”

Bij deze uitleg dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427).

5.3.

Gebleken is dat [de dochter] in de periode december 2019/januari 2020 in ieder geval bij twee van de drie gesprekken van haar ouders met de mediator de heer [mediator] over de afwikkeling van hun huwelijk aanwezig is geweest. [de dochter] had tijdens deze gesprekken het eerste studiejaar van Fotografie al afgerond en zij zat op dat moment midden in het tweede studiejaar. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst [de dochter] naar de e-mailberichten van [mediator] en naar de overgelegde verklaring van haar moeder.

De e-mails van [mediator] luiden als volgt.

“Ik heb helaas geen nadere stukken. In het getekende ouderschapsplan staat duidelijk "zolang het kind met redelijke resultaten en met een beroepsopleiding bezig is of studeert". "Een beroeps opleiding" geeft naar mijn mening duidelijk aan dat het niet alleen de om de toenmalige studie gaat. Met vriendelijke groet, [mediator] ”

(maandag 2 oktober 2023)

“Zowel het convenant als het ouderschapsplan is, vanwege correcties/aanpassingen meerdere malen besproken met partijen (vader, moeder, cliënte). Dat geld ook voor het studiebeding. Ik heb daar een duidelijke uitleg in begrijpelijke taal over gegeven zoals ook over de rest van het convenant en het ouderschapsplan.”

(vrijdag 16 februari 2024)

Anders dan [de dochter] betoogt, blijkt uit deze berichten van [mediator] op geen enkele manier wat partijen ten aanzien van de kosten van levensonderhoud en studie van de op dat moment al meerderjarige [de dochter] concreet hebben besproken. Evenmin heeft [mediator] concreet en uit eigen wetenschap verklaard wat partijen bij het tot stand komen van deze bepaling voor ogen stond. Evenmin heeft [mediator] toegelicht om welke reden de zinsnede ‘in overleg met hen’ uit eerdere concepten is verwijderd. De stelling van [de dochter] dat er meerdere concepten van het ouderschapsplan waren, dat het tijdens deze gesprekken al duidelijk was dat [de dochter] na Fotografie een andere opleiding zou gaan doen en dat er daarom bewust voor is gekozen om ‘in overleg met hen’ te verwijderen, vindt dan ook geen steun in de e-mailberichten van [mediator] en blijkt ook nergens anders uit. De verklaring van de moeder is evenmin voldoende om de stellingen van [de dochter] te ondersteunen . Niet alleen is een ongedateerde verklaring van de moeder overgelegd maar ook zijn vele passages onleesbaar gemaakt, reden waarom aan deze verklaring voorbij wordt gegaan. De omstandigheid dat de advocaat van [de dochter] om hem moverende redenen ervoor heeft gekozen deze verklaring deels onleesbaar te maken, doet hier niet aan af. Daarnaast kan er, gelet op de actuele familiebetrekkingen waarbij de vader en [de dochter] geen contact meer met elkaar hebben, de vader en de moeder kennelijk geen contact althans overleg met elkaar hebben vanwege getroebleerde verhoudingen en [de dochter] bij de moeder woont, weinig betrouwbaarheid aan deze verklaring worden ontleend.

5.4.

[de dochter] heeft dan ook met onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vader, dat er tijdens de mediation is gesproken over een vervolgopleiding Toegepaste Psychologie en dat partijen de bedoeling hadden dat de vader voor het levensonderhoud en deze studie zou blijven betalen tot [de dochter] ’s 25e verjaardag en [de dochter] in feite een vrijbrief kreeg voor het volgen van alle opleidingen tot haar 25e verjaardag . Evenmin heeft [de dochter] voldoende gesteld om aan te nemen dat zij in redelijkheid deze verwachting aan de betreffende bepaling in het ouderschapsplan mocht ontlenen. Dit klemt te meer nu [de dochter] heeft verklaard zich niet te hebben bemoeid met de inhoud van de mediationgesprekken. Net als de rechtbank heeft geoordeeld, brengt naar het oordeel van het hof een redelijke uitleg van het ouderschapsplan met zich dat de vader financieel zou bijdragen aan de studie van [de dochter] die zij al volgde ten tijde van de gesprekken bij de mediator: Fotografie. [de dochter] heeft niet ontkend dat haar ouders het inschrijfgeld voor het eerste studiejaar hebben betaald. Het ligt dan ook in de rede dat de vader in ieder geval zou doorbetalen tijdens de opvolgende studiejaren van deze opleiding, zoals hij heeft gedaan totdat [de dochter] in juni 2022 afgestudeerde.

5.5.

De redelijkheid en billijkheid strekken niet zo ver dat moet worden aangenomen dat de vader [de dochter] ook financieel moet blijven ondersteunen nadat zij besloot om Toegepaste Psychologie te gaan studeren. De vader hoefde er geen rekening mee te houden dat [de dochter] na haar studie Fotografie zou overwegen een totaal andere studie te gaan doen.

Het contact tussen de vader en [de dochter] is begin 2021 verbroken. Er zijn alleen nog een paar Whatsapp-berichten vanuit [de dochter] naar de vader gestuurd om hem aan de betaling van zijn onderhoudsbijdrage ten tijde van de studie Fotografie te herinneren. Verder is gebleken dat [de dochter] de vader niet de hoogte heeft gehouden van haar studieresultaten, haar afstuderen in juni 2022, haar plannen om een tweede studie te gaan doen en ook niet over de vorderingen van deze studie. De vader raakte pas met de studieplannen voor de HBO-opleiding Toegepaste Psychologie bekend door een aangetekende brief van 11 april 2022 die hij van de advocaat van [de dochter] ontving en waarin stond dat [de dochter] aanspraak maakt op een vergoeding van de vader in verband met het volgen van haar HBO-studie.

5.6.

Al met al is het hof van oordeel dat de vader er terecht vanuit is gegaan dat zijn bijdrage alleen verplicht was tot en met het moment dat [de dochter] haar studie Fotografie had afgerond. De omstandigheid dat de vader heeft aangegeven hiertoe mogelijk op vrijwillige basis bereid te zijn geweest indien [de dochter] hem daarover had benaderd en zij daarover hadden kunnen spreken, doet aan het vorenstaande niet af. Op basis van het ouderschapsplan is er geen verplichting meer voor de vader, noch anderszins, om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en studie van [de dochter] . Dit betekent dat de grieven van [de dochter] falen. Het verzoek om de eventuele kosten van de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor rekening te laten komen van de vader wordt derhalve eveneens afgewezen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu dit een familierechtelijke zaak betreft tussen een vader en een dochter.

6De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en S.J. Vogels en is op 20 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733