Rechtbank Limburg 01-08-2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:5328

Datum publicatie09-08-2024
ZaaknummerC/03/326923 / FA RK 24-357
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMaastricht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Draagkracht voor kinderalimentatie. Correctie wegens bijtelling leaseauto alleen nodig als wordt gerekend met ‘loon voor loonheffing’, zoals vermeld op bijvoorbeeld een jaaropgaaf. Hier gaat rechtbank uit van basisloon en de daarop ontvangen toeslagen. In die bedragen is bijtelling voor de auto van de zaak niet inbegrepen, dus hoeft er daarvoor ook geen correctie (aftrek) plaats te vinden. Rechtbank houdt geen rekening met betaalde eigen bijdrage voor auto: kosten voor autorijden gaan niet voor op de kinderalimentatie.

Volledige uitspraak


RECHTBANK LIMBURG

Familierecht

Zaaknummer: C/03/326923 / FA RK 24-357

Kinderalimentatie

Beschikking van 1 augustus 2024

in de zaak van:

[moeder] ,

wonende in [woonplaats],

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. G.D. Jongen,

e n

[vader],

wonende in [woonplaats],

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. E.G.W. Hendriks.

1De procedure

1.1.

De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:

  1. het verzoekschrift van de moeder met bijlagen 1 tot en met 12, binnengekomen op 25 januari 2024;

  2. het bericht namens de moeder van 7 februari 2024, met als bijlagen de geboorteaktes van de kinderen;

  3. het verweerschrift van de vader met bijlagen 1 en 2;

  4. het bericht namens de vader van 11 juli 2024, met bijlagen 3 tot en met 9, en;

  5. het bericht namens de moeder van 11 juli 2024, met bijlage 13.

1.2.

Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 23 juli 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:

  1. de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en

  2. de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

2Waar gaat het over?

Wat staat vast?

2.1.

De vader en de moeder zijn de ouders van:

  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum];

  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum].

2.2.

[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan ingeschreven op het adres van de moeder.

2.3.

Op 7 juli 2022 hebben partijen een ouderschapsplan gesloten, waarin zij afspraken hebben opgenomen over de verdeling van de kosten van de kinderen. Daarin zijn zij – onder meer – het volgende overeengekomen:

“(…)

Artikel 7. KINDERALIMENTATIE

7.1

De kosten van de kinderen zijn door LBIO conform de gangbare tabellen begroot op een

bedrag van € 194.50 per maand voor beiden kinderen. De ouders zullen naar rato van

hun draagkracht daarin bijdragen. 30 juni 2022 heeft vader laten weten dat dit geen haalbare

Casus is. Afgesproken dat beide ouders hier 15 september op terug komen en het definitieve

bedrag gaan vastleggen. Met ingang van 1 juli wordt 50 euro per kind overgemaakt. Na 15

september zal dit bedrag aangepast worden, indien de financiële draagkracht van de vader dit

toelaat. Indien het bedrag ongewijzigd blijft, zal moeder dit ook formeel laten toetsen of

dit daadwerkelijk het maximaal haalbare is. Dit zal dan formeel vastgelegd worden en daar zullen

vader en moeder zich aan confirmeren.

7.2

Met ingang van 1 juli 2022 en zolang de kinderen minderjarig zijn en bij de moeder wonen,

betaalt de vader aan de moeder een voorlopige alimentatie voor de kinderen van € 50 euro per

maand. Zie kanttekening 7.1. Deze alimentatie wijkt af van de wettelijke indexering zoals

bedoeld in artikel 1:402a BW.

(…)”

2.4.

Bij beschikking van 27 juni 2023 heeft deze rechtbank de verzoeken van de ouders tot wijziging van deze kinderalimentatie afgewezen.

2.5.

De ouders zijn het erover eens dat de bijdrage van de man na indexering per 1 januari 2024 € 53,10 per kind per maand bedraagt.

2.6.

De moeder is op 12 augustus 2023 getrouwd met [de stiefvader]. De stiefvader is daarom ook onderhoudsplichtig voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Daarnaast heeft de stiefvader nog een dochter uit een eerdere relatie voor wie hij onderhoudsplichtig is.

2.7.

De vader heeft uit een eerdere relatie nog twee kinderen, namelijk [minderjarige 3] en [minderjarige 4].

Wat ligt voor?

2.8.

De moeder wil dat de kinderalimentatie wordt gewijzigd in € 587,23 per kind per maand, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift. Volgens haar zijn de omstandigheden gewijzigd en kan van de vader worden verlangd dat hij een hogere bijdrage betaald. Zo is volgens de moeder de behoefte van de kinderen aan een bijdrage toegenomen, is de draagkracht van de vader gestegen en is juist haar draagkracht afgenomen.

2.9.

De vader is het niet eens met het verzoek en vindt dat de rechtbank dit verzoek moet afwijzen. Volgens hem is er geen sprake van een wijziging van omstandigheden waardoor hij meer kinderalimentatie zou moeten gaan betalen. Hij betwist dat de behoefte van de kinderen is gestegen. Ook acht hij de moeder in staat om meer te gaan werken en stelt hij dat de stiefvader meer inkomsten heeft dan de moeder doet voorkomen.

3De beoordeling

conclusie

3.1.

De rechtbank wijst het verzoek van de moeder tot verhoging van de kinderalimentatie af. Dit betekent dat de huidige bijdrage van € 53,10 per kind per maand in stand blijft. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.

reden voor de wijziging

3.2.

De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd 1. Dat is hier het geval, want de moeder is getrouwd met de stiefvader, waardoor de stiefvader ook onderhoudsplichtig is geworden voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Daarnaast hebben zowel de vader als de moeder inmiddels een andere baan.

behoefte [minderjarige 1] en [minderjarige 2]

3.3.

De ouders zijn het erover eens dat, conform de eerdere beschikking van de rechtbank van 27 juni 2023, de (reguliere) behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op basis van de Nibud-tabellen € 657,22 per kind per maand bedraagt.

3.4.

Anders dan de moeder heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om dit tabelbedrag te verhogen met de kosten van € 130,25 per kind per maand voor de zwemles. De Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak beveelt aan om slechts in uitzonderlijke gevallen rekening te houden met extra kosten boven het tabelbedrag. Uit onderzoek van het CBS volgt namelijk dat hogere uitgaven aan de ene kostenpost vaak samengaan met lagere uitgaven aan een andere kostenpost. Pas als de kosten zo hoog zijn dat die niet gecompenseerd kunnen worden met bezuinigingen, is er reden om met die kosten afzonderlijk rekening te houden. De kosten van de zwemles vindt de rechtbank niet zo uitzonderlijk hoog in verhouding met het tabelbedrag van € 657,22 per kind per maand. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de vader al in deze kosten bijdraagt met € 50,- totaal per maand (€ 25,- per kind per maand). Bovendien zijn dit kosten die in een groot deel van de gezinnen voorkomen en dus ook in die zin zijn de kosten niet als bijzonder aan te merken. Dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een tweeling zijn en de moeder zich geconfronteerd ziet met deze (en andere) kosten voor beide kinderen tegelijk, vindt de rechtbank ook niet voldoende om met die kosten rekening te houden. Ook weegt de rechtbank mee dat deze kosten van tijdelijke aard zijn. Bij het berekenen van alimentatie moet de rechter ervoor waken dat iedere wijziging van omstandigheden weer tot een herberekening en/of nieuwe procedure zou leiden. Dat leidt immers vaak tot verdere spanningen tussen de ouders en is daarmee niet in het belang van de kinderen. Zeker in een situatie als deze, waarin de moeder binnen een jaar na de vorige afwijzende beschikking een nieuwe alimentatieprocedure is gestart, moet de alimentatie een zekere mate van bestendigheid hebben.

draagkracht ouders

3.5.

Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de (stief)ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd. Volgens de wet moeten de (stief)ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien 2.

3.6.

Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen van een ouder overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder. Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 70% beschikbaar voor de kinderen. De overige 30% blijft buiten beschouwing. Dat is de zogenoemde ‘vrije ruimte’. In dit geval ziet de methode er rekentechnisch als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1270)].

draagkracht vader

Inkomen vader

3.7.

Voor de draagkracht van de vader sluit de rechtbank aan bij de meest recente gegevens, namelijk de salarisspecificatie over periode 6 van 2024. Dat maakt de beslissing van de rechtbank het meest bestendig. Weliswaar heeft de rechtbank van de stiefvader geen recente inkomstengegevens, maar dat is voor de rechtbank geen reden om aan de kant van de vader met oudere gegevens te rekenen. In plaats daarvan zal de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de stiefvader uitgaan van een geïndexeerd inkomen, zoals hierna verder aan de orde komt.

3.8.

Uit de salarisspecificatie van periode 6 van 2024 volgt dat de vader een basisloon ontvangt van € 4.250,- bruto per vier weken. Daarnaast ontvangt de vader een ‘variabele toeslag’, die (hoewel de naam anders doet vermoeden) steeds 4% bedraagt, dus € 170,- bruto per vier weken. De vader kan daarnaast aanspraak maken op 8% vakantietoeslag. Uit de salarisspecificatie leidt de rechtbank af dat deze vakantietoeslag zowel over het basisloon als over de variabele toeslag wordt berekend. Op de specificatie staat namelijk vermeld dat een bedrag van € 353,60 is gereserveerd voor vakantietoeslag, wat overeenkomt met 8% over het totaalbedrag van (4.250 + 170 =) € 4.420,-. Verder houdt de rechtbank rekening met de pensioenpremie van € 344,- bruto per vier weken en de premie voor de WIA-werknemersverzekering van € 14,- per vier weken. Daarmee komt het NBI van de vader op € 3.482,- per maand. 3

3.9.

Anders dan de vader heeft aangevoerd, houdt de rechtbank geen rekening met de bijtelling en/of eigen bijdrage voor het privégebruik van de auto van de zaak.

De rechtbank begrijpt dat de vader (primair) stelt dat een bedrag van € 419,68 per vier weken in mindering moet worden gebracht op zijn inkomen. Dat bedrag bestaat uit de fiscale bijtelling op basis van de cataloguswaarde, verminderd met de eigen bijdrage die de vader moet betalen. Een correctie vanwege de bijtelling is echter alleen nodig als wordt gerekend met een ‘loon voor loonheffing’, zoals dat vermeld staat op bijvoorbeeld een jaaropgaaf. In een dergelijk geval geeft het ‘loon voor loonheffing’ een vertekend beeld van het loon dat iemand daadwerkelijk heeft verdiend. Naast het daadwerkelijk ontvangen loon in geld (dus het loon waar daadwerkelijk alimentatie van betaald kan worden) heeft de fiscus in dat loon voor loonheffing namelijk ook rekening gehouden met de bijtelling voor de auto van de zaak. Die bijtelling is een fictief loon dat het voordeel symboliseert dat een werknemer heeft omdat hij kosteloos gebruik mag maken van een auto van de zaak en waarover belasting betaald moet worden. Omdat van dat fictieve loon geen alimentatie betaald kan worden, wordt dat gedeelte van het loon voor loonheffing buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de alimentatie. In dit geval gaat de rechtbank niet uit van een loon voor loonheffing, maar van het basisloon en de daarop ontvangen toeslagen. In die bedragen is de bijtelling voor de auto van de zaak (nog) niet inbegrepen, dus hoeft er daarvoor ook geen correctie (aftrek) plaats te vinden.

Voor zover de vader (subsidiair) stelt dat rekening moet worden gehouden met de door hem betaalde eigen bijdrage van € 65,- per vier weken, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Weliswaar wordt de eigen bijdrage in mindering gebracht op het loon dat de vader ontvangt en verkleint dat dus zijn inkomen waaruit hij alimentatie kan betalen, maar de kosten voor het rijden van een auto gaan niet voor op de kinderalimentatie.

Van inkomen naar draagkracht

3.10.

Op basis van het hiervoor genoemde NBI van € 3.482,- per maand, bedraagt de draagkracht van de vader volgens de methode die de Expertgroep Alimentatie aanbeveelt € 817,- per maand. 4

3.11.

Daarbij heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de door de vader genoemde last van € 392,- per maand vanwege een private-leasecontract bij Arval. In de eerdere beschikking van 27 juni 2023 heeft de rechtbank die last al buiten beschouwing gelaten. De man heeft geen omstandigheden aangevoerd waarom de rechtbank nu tot een ander oordeel zou moeten komen.

3.12.

Evenmin heeft de rechtbank rekening gehouden met een bedrag aan aflossing van € 200,- per maand voor een lening die de vader bij zijn zus is aangegaan voor advocaatkosten. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de vader tegen zijn wil in kosten heeft moeten maken omdat de moeder voor de tweede keer in korte tijd een alimentatieprocedure is gestart, constateert de rechtbank dat de lening bij de zus over acht maanden zou zijn afgelost. Omdat de alimentatiebeslissing een bepaalde bestendigheid moet hebben en de vader deze lasten ook uit zijn vrije ruimte kan voldoen of een lager bedrag per maand kan afspreken, laat de rechtbank deze lasten buiten beschouwing.

Meerdere onderhoudsverplichtingen

3.13.

Naast [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is de vader ook onderhoudsplichtig voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De ouders verschillen van mening op welke manier de draagkracht van de vader over zijn kinderen moet worden verdeeld.

3.14.

De rechtbank zal hier de draagkracht van de vader gelijkelijk over zijn vier kinderen verdelen, zoals de rechtbank eerder in haar beschikking van 27 juni 2023 heeft gedaan. Tegen dat oordeel is geen hoger beroep ingesteld door een van partijen en de rechtbank heeft ook geen aanknopingspunten dat die wijze van verdeling in dit geval niet redelijk zou zijn. De verdeling die de moeder voorstelt, namelijk dat het bedrag aan kinderalimentatie dat de vader voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] betaalt van zijn draagkracht wordt afgetrokken, acht de rechtbank in ieder geval niet redelijk. Daarmee gaat de moeder er namelijk aan voorbij dat buiten de alimentatie de vader ook kosten maakt voor de kinderen (in ieder geval [minderjarige 3]) op de momenten dat zij bij hem verblijven (zorgkorting). Bovendien heeft de Hoge Raad eerder geoordeeld dat als een ouder onderhoudsplichtig is voor meerdere kinderen de rechter de alimentatie moet berekenen alsof hij de alimentatie voor alle kinderen tegelijkertijd zou vaststellen en hij daarbij niet gebonden is aan eerdere beslissingen. 5 De methode die de moeder voorstelt staat daarmee op gespannen voet. De rechtbank kiest ook voor een gelijke verdeling, omdat zij niet beschikt over de gegevens van de andere onderhoudsplichtigen in deze situatie. Op zijn best zou de rechtbank dan met schattingen moeten werken en dat maakt de beslissing ook niet bestendiger. Daarbij weegt de rechtbank mee dat niet alleen gegevens over de moeder van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ontbreken, maar dat de rechtbank ook niet beschikt over de gegevens van de moeder met wie de stiefvader een kind heeft. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het redelijk om zowel bij de vader als hierna bij de stiefvader uit te gaan van een gelijke verdeling van de draagkracht. Dit betekent dat er van de draagkracht van de vader (817 / 4 =) € 204,- per kind per maand beschikbaar is.

draagkracht moeder

3.15.

Voor de draagkracht van de moeder gaat de rechtbank net als bij de vader uit van de meest recente gegevens. Daaruit blijken de volgende gegevens:

  • een salaris van € 2.455,- bruto per maand;

  • een interventievergoeding van € 18,- bruto per maand;

  • een pensioenpremie van € 154,- bruto per maand;

  • een aanvullende pensioenpremie van € 3,- bruto per maand, en;

  • een WGA-premie van € 14,- netto per maand.

3.16.

Verder heeft de moeder onbetwist gesteld dat zij in plaats van haar vakantietoeslag en eindejaarsuitkering een Individueel Keuzebudget ontvangt van € 400,- bruto per maand.

3.17.

Anders dan de vader heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om voor de draagkracht van de moeder uit te gaan van een hoger inkomen, op basis van een 32-urige werkweek in plaats van haar huidige 24-urige werkweek. De moeder heeft voldoende onderbouwd dat haar contract bij haar vorige werkgever afliep en zij daarom genoodzaakt was een andere baan te zoeken. De moeder is er daarbij in geslaagd om direct in dienst te kunnen treden bij haar huidige werkgever, zonder dat zij terug heeft moeten vallen op een WW-uitkering. Daarmee heeft de moeder zich voor nu voldoende ingespannen om haar verdiencapaciteit te benutten.

3.18.

Op basis van deze inkomstengegevens en rekening houdend met het inkomen van de stiefvader (zoals hierna aan de orde komt), berekent de rechtbank dat de moeder aanspraak kan maken op een kindgebonden budget van € 1.330,- netto per jaar. Op de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat zij ervoor kiest om geen kindgebonden budget aan te vragen, omdat zij bang is een eventueel te veel ontvangen kindgebonden budget te moeten terugbetalen aan het eind van het jaar en omdat ze het geld niet nodig heeft. Die keuze van de moeder mag niet ten nadele komen van de vader. Bij het berekenen van alimentatie komt het namelijk niet alleen aan op wat een ouder daadwerkelijk aan inkomen heeft, maar ook wat die ouder redelijkerwijs aan inkomen kan verwerven. Van de moeder mag worden verwacht dat zij het kindgebonden budget aanvraagt en tijdig wijzigingen in de inkomsten van haar en de stiefvader doorgeeft aan de toeslagendienst van de Belastingdienst.

3.19.

Rekening houdend met de hiervoor genoemde gegevens bedraagt het NBI van de moeder € 2.738,- per maand. 6 Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de moeder een draagkracht van € 453,- per maand in totaal, oftewel per kind € 227,- per maand.

draagkracht stiefvader

Inkomen stiefvader

3.20.

Van de stiefvader zijn geen recente gegevens overgelegd. De moeder heeft slechts een salarisspecificatie van oktober 2023 overgelegd, waaruit de volgende gegevens blijken:

  • een salaris van € 4.007,- bruto per maand;

  • een IKB van € 683,- bruto per maand;

  • (pensioen)premies van in totaal € 316,- bruto per maand, en;

  • een Whk-premie € 7,- netto per maand.

3.21.

De vader heeft gesteld dat ervan uit moet worden gegaan dat de stiefvader in 2024 een loonsverhoging heeft verkregen ter correctie van de inflatie. Omdat het op de weg van de moeder had gelegen om inzage te geven in de meest recente gegevens van de stiefvader om dit te weerleggen en zij dit heeft nagelaten, zal de rechtbank de hiervoor genoemde inkomstencomponenten verhogen met de wettelijke indexering van 6,2%. Dat maakt dat de rechtbank uitgaat van de volgende gegevens:

  • een salaris van € 4.255,- bruto per maand;

  • een IKB van € 725,- bruto per maand;

  • (pensioen)premies van in totaal € 336,- bruto per maand, en;

  • een Whk-premie € 7,- netto per maand.

3.22.

Uitgaande van deze inkomsten bedraagt het NBI van de stiefvader € 3.405,- per maand. 7

3.23.

De rechtbank gaat daarmee voorbij aan de stelling van de vader dat de stiefvader ook neveninkomsten heeft als Zumba- en fitnessinstructeur. De moeder heeft erkend dat de stiefvader als sportinstructeur optreedt, maar zij heeft voldoende gemotiveerd betwist dat hij daaruit structurele en substantiële inkomsten heeft. Zo heeft de moeder verklaard dat hij deze activiteiten verricht in het kader van benefietevenementen.

3.24.

Volgens de hiervoor vermelde methode is de draagkracht van de stiefvader dan € 779,- per maand. 8

Meerdere onderhoudsverplichtingen

3.25.

Naast [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is de stiefvader ook onderhoudsplichtig voor zijn jongste dochter uit een eerdere relatie. Zoals hiervoor bij de verdeling van de draagkracht van de vader is overwogen, zal de rechtbank de draagkracht van de stiefvader ook gelijkelijk verdelen over de kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is. Dat betekent dat er een bedrag beschikbaar is van (779 / 3 =) afgerond € 260,- per kind per maand. Daarmee gaat de rechtbank voorbij aan het betoog van de moeder dat de onderhoudsplicht van de stiefvader voor zijn jongste dochter voor zou moeten gaan op zijn onderhoudsverplichting richting zijn stiefkinderen. Hoewel er vaker geluiden op gaan om de onderhoudsverplichting van de stiefouder ondergeschikt te maken aan die van de ouders, is de wet daar nog niet op aangepast. De rechtbank is dan ook gebonden aan het oordeel van de Hoge Raad dat de onderhoudsverplichting van de ouder en de stiefouder in beginsel van gelijke rang is. 9 De moeder heeft geen omstandigheden aangevoerd die een afwijking voor dit specifieke geval daarvan rechtvaardigen.

verdeling kosten

3.26.

Vervolgens moet worden bekeken wie van de onderhoudsplichtigen welk deel van de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet dragen. Daarvoor maakt de rechtbank een draagkrachtvergelijking. Zoals hiervoor al aan de orde is gekomen heeft de moeder betoogd dat de ouders als eerste de verantwoordelijkheid voor hun kinderen moeten dragen. Voor zover zij daarmee heeft bedoeld dat de draagkracht van de stiefvader buiten beschouwing zou moeten blijven en hij hooguit in een tekort moet voorzien, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Zoals hiervoor is overwogen, kan niet een dergelijke algemene rangorde worden aangenomen en de moeder heeft geen omstandigheden aangevoerd die een afwijking daarvan in dit specifieke geval zouden rechtvaardigen.

3.27.

De vader heeft een bedrag per kind beschikbaar van € 204,- per kind per maand. Voor de moeder is dat € 227,- en voor de stiefvader € 260,-. Samen hebben zij dus € 691,- per maand beschikbaar en dat is voldoende om in de kosten te voorzien die € 657,- per kind per maand zijn.

3.28.

Een draagkrachtvergelijking leidt dan tot de volgende aandelen per kind:

  • voor de vader: 204 / 691 x 657 = € 194,- per maand;

  • voor de moeder: 227 / 691 x 657 = € 216,- per maand, en;

  • voor de stiefvader: 260 / 691 x 657 = € 247,- per maand.

zorgkorting

3.29.

De vader maakt op de dagen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet hij – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de moeder staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de vader met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.

3.30.

De ouders zijn het erover eens dat bij de huidige zorgregeling een zorgkorting past van 25% van de behoefte, dus € 164,- per kind per maand. Dat betekent dat de vader een bedrag van (194 -/- 164 =) € 30,- per kind per maand zou moeten betalen. Omdat echter de kinderalimentatie op een hoger bedrag is vastgesteld en de vader geen verlaging heeft gevraagd, volstaat de rechtbank met het afwijzen van het verzoek van de moeder tot verhoging van de kinderalimentatie.

proceskosten

3.31.

De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4De beslissing

De rechtbank:

4.1.

wijst het verzoek van de moeder af;

4.2.

bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen.

Dit is de beslissing van rechter mr. B. Krijnen, tot stand gekomen in samenwerking met mr. J.A.M.H. de Wit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2024 door mr. K.M. Braun, rechter, in aanwezigheid van de griffier.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Bijlagen:

  1. Draagkracht van de vader

  2. Draagkracht van de moeder

  3. Draagkracht van de stiefvader

Bijlage 1: draagkracht van de vader

Bijlage 2: draagkracht van de moeder

Bijlage 3: draagkracht van de stiefvader

3

Bijlage 1: draagkracht van de vader.

4

Zie bijlage 1.

5

Zie Hoge Raad 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451.

6

Bijlage 2: draagkracht van de moeder.

7

Bijlage 3: draagkracht van de stiefvader.

8

Zie bijlage 3.

9

Hoge Raad 11 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1539.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733