Datum publicatie | 15-08-2024 |
Zaaknummer | 431317 |
Procedure | Eerste aanleg - enkelvoudig |
Zittingsplaats | Arnhem |
Rechtsgebieden | Civiel recht |
Trefwoorden | Meerderjarigenbescherming; Bewind |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
Eiser is slachtoffer van bankhelpdeskfraude. Daardoor is totaal € 42.112,71 van zijn rekening verdwenen en deels naar gedaagde 1 (die onder bewind staat) en 2 overgeboekt. Vordering uit onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW) op degenen op wiens bankrekeningen de gelden zijn overgemaakt. Niet relevant dat bedragen nog dezelfde dag door een ander zijn doorgeboekt naar (op hun naam staande) Bitvavo-accounts waarover zij feitelijk niet hebben beschikt. Geen hoofdelijke veroordeling, want gedaagden kenden elkaar niet.
Volledige uitspraak
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/431317 / HA ZA 24-60
Vonnis van 7 augustus 2024
in de zaak van
[eiser] ,
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.A. Hupkes,
tegen
1. G. Louissen, h.o.d.n. UNIBEWIND in hoedanigheid van opvolgend bewindvoerder in het beschermingsbewind van [gedaagde 1]
te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Krabben-Tmim,
2. [gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.J. Jumelet-Sterrenburg,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: gedaagden en afzonderlijk: de bewindvoerder, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
1De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 april 2024
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 juli 2024.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2De zaak in het kort
[eiser] is het slachtoffer geworden van bankhelpdeskfraude. Op 25 mei 2023 is hij gebeld door iemand die zich voordeed als een medewerker van de SNS-bank, die hem zei dat [eiser] in verband met gedetecteerde hackers zijn banktegoed in veiligheid moest brengen. [eiser] heeft op advies van deze persoon, die zei dat hij [naam 1] heette, het programma Anydesk op zijn computer geïnstalleerd en gegevens over verschillende bankrekeningen en zijn inloggegevens aan deze persoon verstrekt. Vervolgens heeft deze ‘ [naam 1] ’ op onrechtmatige wijze een bedrag van in totaal € 42.112,71 van [eiser] ’ KNAB-rekening overgeboekt. [eiser] heeft geen recht op vergoeding van zijn schade door de bank.
Uit verstrekking van NAW-gegevens behorende bij de tegenrekeningen waarop het geld van [eiser] is bijgeschreven, blijkt dat een bedrag van € 17.866,40 is overgeboekt op de bankrekening van de eenmanszaak van [gedaagde 2] en een bedrag van in totaal € 24.246,31 op de bankrekening van [gedaagde 1] .
[eiser] vordert in deze procedure het totaalbedrag van € 42.112,71 hoofdelijk terug van gedaagden. Zij voeren daartegen verweer.
De rechtbank zal de vordering van [eiser] toewijzen, behalve wat betreft de gevraagde hoofdelijke veroordeling. Hieronder zal de rechtbank toelichten waarom zij tot dat oordeel komt.
3De beoordeling
[eiser] baseert zijn vorderingen primair op onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) . Op grond van dit artikel heeft degene die zonder rechtsgrond een goed aan een ander heeft gegeven, het recht om dit van de ontvanger terug te vorderen. Indien het gaat om een betaling dan strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag.
Gedaagden hebben niet betwist dat er geen rechtsgrond bestond voor overboeking van de bedragen van [eiser] ’ rekening op hun rekeningen. Daarmee staat vast dat sprake is van onverschuldigde betaling en dat gedaagden dus gelijke bedragen als door hen ontvangen aan [eiser] moeten terugbetalen.
In dat verband is niet relevant dat de bedragen nog dezelfde dag door een ander (volgens de bewindvoerder/ [gedaagde 1] : [naam 2] en volgens [gedaagde 2] : ene [naam 3] ) van hun bankrekeningen zijn doorgeboekt naar (op hun naam staande) Bitvavo-accounts waarover zij feitelijk niet hebben beschikt. Mogelijk komt gedaagden om die reden een vorderingsrecht toe jegens degene die op onrechtmatige wijze over hun rekening heeft beschikt, maar het feit dat de bedragen slechts kort op hun rekeningen hebben gestaan, maakt niet dat de bedragen niet onverschuldigd aan hen betaald zijn.
[gedaagde 2] heeft nog aangevoerd dat hij er geen rekening mee hoefde te houden dat hij het bedrag van € 17.866,40 zou moeten teruggeven omdat hij niet wist van de frauduleuze praktijken. Hij doet daarom een beroep op artikel 6:204 lid 1 en lid 2 BW.
Artikel 6:204 lid 1 BW bepaalt dat het de ontvanger niet wordt toegerekend als hij in een periode waarin hij redelijkerwijze met een verplichting tot teruggave van het goed geen rekening hoefde te houden, niet als een zorgvuldig schuldenaar voor het goed heeft zorggedragen. In dit geval echter (overboeking van een geldsom op zijn rekening zonder dat daarvoor een rechtsgrond bestond) moest [gedaagde 2] redelijkerwijze wel degelijk met een verplichting tot teruggave rekening houden.
Ook artikel 6:204 lid 2 BW kan [gedaagde 2] geen soelaas bieden. Dat ziet op het geval dat een onbevoegde vertegenwoordiger een geldsom heeft ontvangen en de geldsom vervolgens heeft doorbetaald in de periode waarin hij redelijkerwijze geen rekening hoefde te houden met zijn teruggaveverplichting. [gedaagde 2] heeft, ook naar eigen zeggen, het geld echter niet als (onbevoegde) vertegenwoordiger doorbetaald aan [naam 3] en zoals hiervoor al is overwogen, moest hij redelijkerwijze wel rekening houden met zijn terugbetalingsverplichting.
[gedaagde 2] heeft voorts nog een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW gedaan. De rechtbank begrijpt daaruit dat [gedaagde 2] stelt dat het beroep van [eiser] op onverschuldigde betaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [gedaagde 2] voert daartoe aan dat hij eveneens slachtoffer is geworden van ‘ [naam 1] ’ dan wel [naam 3] . Hij heeft er zelf ook schade door geleden en geen voordeel van genoten. Ook als de rechtbank aanneemt dat [gedaagde 2] eveneens slachtoffer is geworden van een fraudeur en dat hij geen voordeel (of zelfs nadeel) van de fraude heeft gehad, maakt dat niet dat [eiser] in redelijkheid geen beroep kan doen op zijn recht op terugbetaling van het onverschuldigde bedrag. Het is dan immers slechts aan [gedaagde 2] ’s onoplettendheid te wijten dat hij niet kan voldoen aan zijn terugbetalingsplicht jegens [eiser] . Daardoor kon namelijk iemand die hij pas een paar dagen kende ( [naam 3] ) met gebruik van zijn inloggegevens en wachtwoorden geld overboeken van [gedaagde 2] ’s zakelijke bankrekening naar [gedaagde 2] ’s persoonlijke bankrekening en vervolgens naar een op verzoek van [naam 3] door [gedaagde 2] aangemaakt Bitvavo-account, waarna [gedaagde 2] het zicht op dat geld is kwijtgeraakt.
Het door de bewindvoerder gedane beroep op matiging wordt eveneens verworpen. De terugbetalingsverplichting betreft geen schadevergoeding, zodat artikel 6:109 BW niet van toepassing is. Datzelfde geldt voor het door beide gedaagden gevoerde eigenschuldverweer. Artikel 6:101 BW (dat bepaalt dat de schadevergoedingsplicht wordt verminderd wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend) is bij onverschuldigde betaling niet van toepassing.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde 2] een bedrag van € 17.866,40 moet terugbetalen aan [eiser] en de bewindvoerder een bedrag van € 24.246,31. Gedaagden hebben geen verweer gevoerd tegen de vordering tot toewijzing van de wettelijke rente over die bedragen vanaf 25 mei 2023. Die nevenvordering kan eveneens worden toegewezen.
De vordering van [eiser] dat beide gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van het totale bedrag van € 42.112,71 zal worden afgewezen. Zoals de advocaat van [eiser] ter zitting heeft erkend blijkt uit niets dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] elkaar kennen of wisten van het feit dat op dezelfde dag ook geld van [eiser] bij een ander werd bijgeschreven. Niet kan dus worden geoordeeld dat sprake is van (bij gedaagden bestaande wetenschap van) onrechtmatig handelen in groepsverband.
[eiser] vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. Omdat [eiser] onvoldoende heeft gesteld dat hij daadwerkelijke buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt (zijnde kosten die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan die waarvoor de in artikel 237 Rv bedoelde kostenvergoeding een vergoeding pleegt in te sluiten), zal deze vordering worden afgewezen. Niet is immers voldoende gemotiveerd gesteld dat sprake is van schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub c BW.
Omdat partijen geen voldoende concrete feiten hebben gesteld die, indien bewezen, kunnen leiden tot een ander oordeel, komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering. De bewijsaanbiedingen van partijen worden daarom gepasseerd.
Gedaagden zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief beslagkosten en nakosten) betalen. De totale kosten worden begroot op:
-
kosten van de dagvaarding € 135,97
-
kosten van exploten in verband met beslag € 363,53
-
griffierecht € 1.325,-
-
salaris advocaat € 3.642,- (3 punten x tarief IV)
-
nakosten € 178,- (plus de verhoging
zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 5.644,50
Op grond van het hiervoor overwogene zal de rechtbank ieder van gedaagden veroordelen tot betaling van de helft van de proceskosten van [eiser] .
4De beslissing
De rechtbank
veroordeelt de bewindvoerder om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 24.246,31 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 25 mei 2023 tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 17.866,40 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 25 mei 2023 tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt gedaagden ieder voor de helft in de proceskosten van in totaal € 5.644,50 (per persoon dus € 2.822,25), te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,- plus de kosten van betekening als gedaagden niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. de Kerpel-van de Poel en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733