Rechtbank Den Haag 17-07-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13159

Datum publicatie05-09-2024
ZaaknummerC/09/642779 / FA RK 23-1121
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Wettelijke beperkte gemeenschap;
Alimentatie;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Partijen zijn in 2018 voor de tweede keer getrouwd. Toen gold de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. Tijdens eerste huwelijk in 2007 gold de algehele gemeenschap van goederen. Alle gevolgen van het eerste huwelijk herleven op grond van art. 1:166 BW door tweede huwelijk, alsof er geen echtscheiding heeft plaatsgevonden.
Dat in ieder geval de man, en wel mogelijk tot voor kort ook de vrouw, niet op de hoogte waren van dit artikel, maakt niet dat het haar werking verliest.

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 23-1121 (echtscheiding) en FA RK 23-4555 (huwelijksvermogen)

Zaaknummer: C/09/642779 (echtscheiding) en C/09/649721 (huwelijksvermogen)

Datum beschikking: 17 juli 2024

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

 

Beschikking op het op 1 februari 2023 ingekomen verzoek van:

 

[de man] ,

de man,

wonende in [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

advocaat: mr. J.C. Heijmann te Papendrecht.

 

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

 

[de vrouw] ,

de vrouw,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: mr. M.E.M. Beijersbergen te Den Haag.

 

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • het verzoekschrift;

  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;

- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;

- het F9-formulier van 26 april 2024 met bijlage, van de zijde van de vrouw;

- het F9-formulier van 7 juni 2024 met bijlagen, van de zijde van de vrouw;

- het F9-formulier van 10 juni 2024 met bijlagen, van de zijde van de man.

 

Op 19 juni 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten.

Door de advocaat van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

 

Feiten

- De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdag 1] 2018 te [plaats 1] .

- De man en de vrouw zijn eerder met elkaar gehuwd op [huwelijksdag 2] 2007 in algehele gemeenschap van goederen, welk huwelijk op 7 juli 2010 is ontbonden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

- Zij zijn de ouders van de inmiddels jong-meerderjarige:

- [jong-meerderjarige] (hierna: [jong-meerderjarige] ), geboren op [geboortedag 1] 2005 te [geboortedag 2] .

- De vrouw heeft op 30 juni 2022 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, welk verzoekschrift zij op 31 januari 2023 heeft ingetrokken.

- Deze rechtbank heeft op 13 september 2022 voorlopige voorzieningen getroffen, welke zijn komen te vervallen door intrekking van het echtscheidingsverzoek.

- Deze rechtbank heeft op 11 april 2023 voorlopige voorzieningen getroffen. De rechtbank heeft, voor zover van belang:

- bepaald dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning;

- een kinderalimentatie vastgesteld van € 423,- per maand vanaf de datum van de beschikking, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

- een partneralimentatie vastgesteld van € 394,- per maand vanaf de datum van de beschikking, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

 

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:

- vaststelling van een kinderalimentatie van € 423,- per maand;

- veroordeling van de vouw tot het voldoen aan de man van een bedrag van
€ 2.943,92 wegens achterstallige huishoudkosten;

- verklaring voor recht dat op grond van de redelijkheid en billijkheid geen sprake is van een algehele gemeenschap van goederen, doch van een beperkte gemeenschap van goederen;

- toedeling van de auto aan de vrouw onder verrekening van de waarde;

- verdeling van de gezamenlijke inboedelgoederen bij helfte;

- gelasting van de vrouw om op grond van artikel 843a Rv haar banksaldi ten tijde van het huwelijk en op 1 februari 2023 te overleggen, alsmede een jaaroverzicht 2021 en 2022;

- verdeling van de tijdens het huwelijk opgebouwde gezamenlijke spaarsaldi van partijen bij helfte;

- de gezamenlijke inboedelgoederen te verdelen bij helfte;

- toedeling om niet van de hond aan de vrouw,

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.

 

De vrouw voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Bovendien heeft de vrouw – na wijziging ter zitting – zelfstandig verzocht om de echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:

- vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van [jong-meerderjarige] van
€ 509,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;

- vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
€ 394,- per maand, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, bij vooruitbetaling te voldoen;

- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform

het voorstel van de vrouw;

- bepaling dat de man een overzicht van zijn pensioen via mijnpensioenoverzicht.nl in het geding dient te brengen;

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

 

De man voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

 

Beoordeling

Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.

 

Echtscheiding

De man en de vrouw hebben beiden gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat het over en weer gedane verzoet tot echtscheiding als op de wet gegrond zal worden toegewezen.

 

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling

De man en de vrouw hebben op de zitting hun verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling ingetrokken, omdat [jong-meerderjarige] inmiddels meerderjarig is. De rechtbank hoeft hier daarom geen beslissing over te nemen.

 

Kinderalimentatie / alimentatie jong-meerderjarige

Nu [jong-meerderjarige] inmiddels meerderjarig is, zal de rechtbank in het vervolg spreken van alimentatie voor de jong-meerderjarige dan wel voor [jong-meerderjarige] .

 

De vrouw heeft eerst ter zitting haar verzoek tot alimentatie voor [jong-meerderjarige] gewijzigd. De man heeft daartegen bezwaar gemaakt. De man vindt het in strijd met de goede procesorde, omdat hij zich hier niet op heeft kunnen voorbereiden en daarom niet adequaat hierop kan reageren. Hij verzoekt dan ook om alsnog een nadere akte te mogen nemen.

 

De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft bij haar gewijzigde verzoek geen onderliggende berekening overgelegd. Het is dan ook voor de rechtbank en dus ook voor de man niet na te gaan hoe de vrouw aan het bedrag van € 509,- is gekomen. Reeds daarom wijst de rechtbank het gewijzigde verzoek van de vrouw af. De rechtbank zal de door de man te betalen bijdragen vaststellen op € 423,-, zoals aanvankelijk door zowel de vrouw als de man was verzocht. De rechtbank zal dit bedrag indexeren, zodat de door de man per heden te betalen bijdrage voor [jong-meerderjarige] € 449,- bedraagt.

 

Partneralimentatie

De vrouw verzoekt een bijdrage van € 394,-, omdat zij met haar WAO-uitkering niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.

 

De man betwist de hoogte van de door de vrouw berekende behoefte, omdat partijen altijd vrij zuinig hebben geleefd. Eerst ter zitting heeft de man naar voren gebracht dat de vrouw een driejarige universitaire studie ‘internationale betrekkingen’ volgde die zij inmiddels zou moeten hebben afgerond. De man betwist dan ook dat de vrouw behoeftig is, omdat ze met een dergelijke opleiding een baan moet kunnen vinden waarmee ze zelf in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.

 

De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft betwist dat zij de door de man genoemde studie heeft afgerond. De man heeft dit niet met stuken onderbouwd. De rechtbank zal hier daarom aan voorbij gaan, nog daargelaten of dit invloed zou hebben op de behoeftigheid van de vrouw. De rechtbank zal voor de berekening van een bijdrage uitgaan van de hofnorm. De man heeft de toepassing van de hofnorm niet betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar nog een correctie op toe te passen. Het door de man als productie 6 overgelegde overzicht van de inkomsten en uitgaven is een door de man zelf opgesteld overzicht dat door de vrouw is betwist. De rechtbank zal daarom voor de berekening van de partneralimentatie aansluiten bij de door de vrouw overgelegde berekening. De man heeft deze berekening op zich niet betwist en dit komt ook overeen met wat de man ten tijde van de voorlopige voorzieningenprocedure heeft aangegeven te kunnen betalen aan partneralimentatie en met wat door de voorlopige voorzieningenrechter ook is vastgesteld. De rechtbank zal dit bedrag indexeren, zodat de door de man aan de vrouw per heden te betalen bijdrage € 418,- bedraagt.

 

Verdeling huwelijks vermogen

Tussen partijen is in geschil welk huwelijksvermogensregime van toepassing is. Partijen zijn immers in 2018 voor de tweede keer met elkaar gehuwd. Op dat moment gold in Nederland de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. Tijdens hun eerste huwelijk in 2007 gold de algehele gemeenschap van goederen.

 

Volgens de man geldt tussen partijen een beperkte gemeenschap van goederen. Hij voert daartoe het volgende aan. Partijen zijn na hun eerste scheiding overgegaan tot een volledige verdeling van hun huwelijksvermogen, waarbij de man onder andere de woning toegedeeld heeft gekregen. Beide partijen waren ervan overtuigd dat tijdens hun tweede huwelijk een beperkte gemeenschap van goederen bestond. Zij hebben niet beseft dat de gevolgen van het eerste huwelijk zouden herleven op grond van artikel 1:166 Burgerlijk Wetboek (BW). Partijen hebben ook geleefd alsof sprake was van een beperkte gemeenschap. Zo heeft de vrouw in haar verzoekschrift tot echtscheiding aangegeven: “De woning waar partijen gezamenlijk wonen is eigendom van de man en was dat ook al ten tijde van het aangaan van het huwelijk. Ook de hypothecaire geldlening staat op naam van de man, zodat ten aanzien van deze woning geen verdeling behoeft plaats te vinden.” De man heeft ook altijd de hypothecaire geldlening met uitsluiting van de vrouw voldaan vanaf zijn privérekening. Toen de man het rentepercentage wilde wijzigen, heeft de bank enkel met de hem gehandeld. Daarnaast hadden partijen een gezamenlijke rekening waarop zij beiden een bedrag stortten ten behoeve van de gebruikerslasten en overige vaste lasten. De redelijkheid en billijkheid verzetten zich dan ook tegen het hanteren van de algehele gemeenschap van goederen. Ten slotte voert de man aan dat het doel van artikel 1:166 BW is om te voorkomen dat mogelijke schuldeisers worden benadeeld, doordat echtgenoten de regeling van (het inmiddels vervallen) artikel 1:119 BW ontlopen. In dit geval hebben partijen echter volledig met elkaar afgerekend en hebben zij dus op geen enkele manier een schuldeiser kunnen benadelen, aldus de man.

 

De vrouw voert hiertegen verweer. Zij wijst erop dat op grond van artikel 1:166 BW door het tweede huwelijk alle gevolgen van het eerste huwelijk van rechtswege zijn herleefd alsof er geen echtscheiding heeft plaatsgevonden. Partijen zijn daarom opnieuw getrouwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. De vrouw heeft verder gemotiveerd betwist dat partijen toen zij hertrouwden, zij dit deden in de veronderstelling dat inmiddels het ‘nieuwe huwelijksvermogensrecht’ van toepassing was, dat zij daar allebei van overtuigd waren en dat zij steeds overeenkomstig dit nieuwe recht hebben gehandeld. Van dit alles was volgens haar dus geen sprake.

 

De rechtbank stelt voorop dat – nu de man en de vrouw eerder met elkaar gehuwd zijn geweest – op grond van artikel 1:166 BW alle gevolgen van het eerste huwelijk van rechtswege herleven alsof er geen echtscheiding heeft plaatsgevonden. Dat in ieder geval de man, en wel mogelijk tot voor kort ook de vrouw, niet op de hoogte waren van dit artikel, maakt niet dat het haar werking verliest. Iemand wordt immers geacht de wet te kennen, een mogelijke onbekendheid daarmee komt voor eigen rekening en risico. Voor zover de man bedoelt te betogen dat partijen eigenlijk impliciet zijn overeengekomen dat dit artikel voor hen geen opgeld doet, namelijk door samen te leven alsof er sprake is van een beperkte gemeenschap, ziet de rechtbank niet dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid zich tegen onverkorte toepassing van dit artikel verzet. Immers moet daarvoor sprake zijn van zodanige feiten of omstandigheden dat die toepassing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat van dergelijke feiten en omstandigheden sprake is, is in zoverre niet naar voren gebracht. Als de man en de vrouw daadwerkelijk gehuwd wilden zijn op een kennelijk door de man voorgestane wijze, dan had het op hun weg gelegen om huwelijkse voorwaarden te maken. Dit hebben zij echter niet gedaan.

 

Ook het argument van de man dat het enkele doel van artikel 1:166 BW is om benadeling van schuldeisers te voorkomen, wordt verworpen. Nog daargelaten dat artikel 1:119 BW inmiddels is vervallen, terwijl artikel 1:166 BW nog steeds geldt, blijkt uit de wetsgeschiedenis dat artikel 1:166 BW in de wet is opgenomen om allerlei rechtsonzekerheid te voorkomen en dus niet alleen ziet op de benadeling van schuldeisers (zie ook ECLI:NL:PHR:1992:40).

 

De rechtbank zal het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat op grond van de redelijkheid en billijkheid geen sprake is van een algehele gemeenschap van goederen, maar van een beperkte gemeenschap van goederen dan ook afwijzen.

 

Op grond van de artikelen 1:93 en 1:94 BW gold tussen partijen dus opnieuw een algehele gemeenschap van goederen, waarbij het uitgangspunt is dat de huwelijksgemeenschap ingevolge artikel 1:100 BW bij helfte tussen de echtgenoten wordt verdeeld.

 

Voor de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap geldt als peildatum 1 februari 2023, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen dan wel de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen – de datum van feitelijke verdeling.

 

Omvang

Door partijen zijn de volgende bestanddelen en schulden van de gemeenschap naar voren gebracht:

  1. echtelijke woning aan de [adres] te [plaats 2] en de daaraan verbonden hypotheek;

  2. inboedel;

  3. levensverzekeringen;

  4. bank- en spaarrekeningen;

  5. auto, merk Volvo, kenteken [kenteken] ;

  6. uitvaartverzekering;

  7. hond [naam hond] ;

 

a. Echtelijke woning en hypothecaire geldlening

 

De man voert aan dat de woning volledig in eigendom is van de man, zodat deze niet hoeft te worden verdeeld.

 

De vrouw verzoekt de woning aan de man toe te delen, indien de man de helft van de taxatiewaarde minus de hypothecaire geldlening aan de vrouw voldoet. Als de man de woning niet wenst over te nemen, moet deze worden verkocht, waarbij de verkoopopbrengst minus de hypothecaire geldlening minus de verkoopkosten bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld.

 

De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat op het huwelijk van partijen de algehele gemeenschap van goederen van toepassing is. De woning dient dan ook bij helfte te worden verdeeld. De rechtbank zal overeenkomstig het door de vrouw geformuleerde spoorboekje de man in de gelegenheid stellen om de woning over te nemen. De man heeft geen verweer gevoerd tegen dit spoorboekje. Indien de man de woning niet wenst over te nemen, dient de woning te worden verkocht. In beide gevallen hebben partijen ieder recht op de helft van de getaxeerde waarde respectievelijk de verkoopopbrengst minus de hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de taxatie.

 

b) Inboedel

 

Partijen zijn het erover eens dat – indien de rechtbank uitgaat van een algehele gemeenschap van goederen – alle inboedelgoederen bij helfte moeten worden verdeeld. De vrouw heeft op de zitting naar voren gebracht dat de inboedelgoederen reeds zijn verdeeld. Nu de man dit niet heeft betwist, gaat de rechtbank hiervan uit. De rechtbank zal het verzoek van de man met betrekking tot de verdeling van de inboedelgoederen dan ook afwijzen.

 

Levensverzekeringen

 

De vrouw voert het volgende aan. Partijen hebben ieder een levensverzekering afgesloten bij Nationale Nederlanden. Dit zijn spaarvoorzieningen die partijen vlak na de geboorte van [jong-meerderjarige] hebben afgesloten met als doel om een mooi bedrag voor [jong-meerderjarige] te sparen. De levensverzekeringen hebben een looptijd van 18 jaar. Partijen hebben afgesproken dat het geld dat aan het einde van de looptijd vrijkomt, zal worden uitgekeerd op de Rabo spaarrekening ten behoeve van [jong-meerderjarige] . Het saldo van de levensverzekering op naam van de vrouw betrof op 1 januari 2023 € 10.448,- en op 1 januari 2024 € 12.787,74.

 

De man heeft geen verweer gevoerd.

 

De rechtbank stelt vast dat de waarde van deze levensverzekeringen in de gemeenschap valt, zodat partijen ieder recht hebben op de helft van de waarde op de peildatum (1 februari 2023). Partijen zijn gehouden elkaar over en weer inzage te geven in het saldo op de peildatum.

 

Bank- en spaarrekeningen en artikel 843a Rv

 

De rechtbank heeft onvoldoende inzicht in de op naam van partijen staande bank- en spaarrekeningen en van de saldi op de peildatum. Ten aanzien van de gezamenlijke bankrekeningen zal de rechtbank bepalen dat deze dienen te worden opgeheven en dat de saldi van deze rekeningen ten tijde van de opheffing bij helfte moeten worden verdeeld. Ten aanzien van de bankrekeningen op naam van de man en de bankrekeningen op naam van de vrouw, zal de rechtbank bepalen dat partijen ieder hun eigen rekeningen behouden en dat de saldi van deze rekeningen op de peildatum eveneens bij helfte moeten worden verdeeld. Partijen zijn gehouden elkaar inzicht te geven in de saldi op de peildatum.

 

Het verzoek van de man om op grond van artikel 843a Rv te gelasten dat de vrouw haar banksaldi ten tijde van het huwelijk alsmede jaaroverzichten over 2021 en 2022 dient te overleggen, dit omdat de man vermoedt dat de vrouw geld heeft weggesluisd, zal de rechtbank afwijzen. Artikel 843a biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan de wederpartij indicaties heeft of vermoedt dat de wederpartij over die stukken beschikt en waarvan hij vermoedt dat zij wel eens steun kunnen geven aan zijn of haar stelling (zie ook ECLI:NL:GHDHA:2016:4016). Het enkele vermoeden is niet voldoende, zodat het verzoek reeds daarom wordt afgewezen.

 

Auto

 

Partijen zijn het erover eens dat de auto aan de vrouw kan worden toegedeeld. Tussen partijen is de waarde van de auto in geschil. Volgens de man gebruikt de vrouw sinds juni 2022 de auto en is zij ook degene die schade heeft veroorzaakt. Het is daarom niet redelijk dat de man wordt geconfronteerd met waardevermindering van de auto.

 

Volgens de vrouw is de schade aan de auto al ontstaan toen partijen nog samen waren, zodat wel rekening moet worden gehouden met een waardevermindering als gevolg van deze schade. De vrouw heeft een taxatie aan de auto laten verrichten, waaruit blijkt dat de auto (zonder schade) een waarde vertegenwoordigt van € 5.242,-. Ook heeft de vrouw een schaderapport overgelegd waaruit blijkt dat de reparatiekosten op € 1.165,39 worden begroot. Dit resulteert in een waarde van € 4.076,61.

 

De rechtbank zal de auto toedelen aan de vrouw onder de verplichting de helft van de waarde aan de man te voldoen. De rechtbank zal de waarde vaststellen op € 4.076,61, zoals aangevoerd door de vrouw, nu de man – gelet op de betwisting van de vrouw – onvoldoende heeft onderbouwd dat de vrouw op het moment van het ontstaan van de schade alleen gebruik maakte van de auto.

 

Uitvaartverzekering

 

Voor zover de vrouw heeft bedoeld een verzoek te doen met betrekking tot de uitvaartverzekering, zal de rechtbank dit verzoek als onvoldoende onderbouwd afwijzen.

 

Hond [naam hond]

 

Partijen zijn het erover eens dat de hond om niet aan de vrouw zal worden toegedeeld. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

 

Achterstallige huishoudkosten

De rechtbank zal het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot betaling van achterstallige huishoudkosten afwijzen. De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat – nu partijen wederom in algehele gemeenschap van goederen zijn getrouwd – de kosten van de huishouding zijn voldaan uit het gemeenschapsvermogen.

 

Pensioen

De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man een overzicht van zijn

pensioen via mijnpensioenoverzicht.nl in het geding moet brengen, afwijzen. Op grond van artikel 9 WVPS , heeft de vrouw immers de mogelijkheid om dit zelf bij het desbetreffende uitvoeringsorgaan of bij de voormalig werkgever van de man op te vragen. De vrouw heeft weliswaar naar voren gebracht dat zij niet weet bij welk uitvoeringsorgaan de man pensioen opbouwt, maar de vrouw weet wel waar de man gewerkt heeft.

 

Opslagkosten

Eerst ter zitting heeft de man naar voren gebracht – met verwijzing naar zijn recent ingediende productie 14 – dat hij nog een vordering op de vrouw heeft vanwege opslagkosten. Nu de man hiertoe geen concreet verzoek heeft gedaan en hij dat ook op de zitting niet met zoveel woorden heeft gezegd, gaat de rechtbank reeds daarom voorbij aan zijn standpunt.

 

Proceskosten

Omdat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

 

 

Beslissing

De rechtbank:

 

spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op 24 mei 2018 te [woonplaats] ;

 

bepaalt dat de man met ingang van heden een alimentatie ten behoeve van de jong-meerderjarige [jong-meerderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2005 te [geboorteplaats] van
€ 449,- per maand aan [jong-meerderjarige] zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

 

bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 418,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

 

stelt de verdeling van de algehele gemeenschap van goederen als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:

 

met betrekking tot de woning, gelegen aan de [adres] te [postcode] [plaats 2] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening (leningnummer [leningnummer] ):

1. de woning wordt toegedeeld aan de man op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:

a) de man dient binnen één week na afgifte van de beschikking schriftelijk drie erkende NVM-makelaars aan de vrouw voor te stellen, waaruit de vrouw er binnen één week daarna schriftelijk één kiest. Deze makelaar wordt belast met de taxatie van de woning. Indien de man niet binnen de termijn van één week drie makelaars voorstelt, is de vrouw gerechtigd zelf een makelaar te kiezen;

b) partijen geven binnen 14 dagen na bovenvermelde keuze aan de betreffende makelaar de opdracht om de woning te taxeren. Indien slechts een van de partijen binnen deze termijn een opdracht aan de betreffende makelaar heeft verstrekt, dan is deze partij na het verstrijken van de termijn bevoegd om

als vertegenwoordiger van de andere partij de opdracht aan de makelaar te verstrekken;

c) ieder van partijen draagt de helft van de kosten van de taxatie;

d) de man krijgt gedurende drie maanden nadat het taxatierapport is opgemaakt de gelegenheid om de vrouw schriftelijk en met bewijsstukken onderbouwd te berichten of hij de woning kan overnemen tegen de taxatiewaarde, waarbij de op de woning rustende hypothecaire geldlening geheel voor rekening komt van de man en de helft van de overwaarde van de woning, bestaande uit de taxatiewaarde, na aftrek van de hypothecaire geldlening op het moment van de notariële overdracht door de man aan de vrouw wordt betaald, waarbij de man de kosten van het notariële transport voor zijn rekening zal nemen;

e) indien binnen of na verloop van de hierboven genoemde periode blijkt dat de woning niet door de man wordt overgenomen, dient de woning te worden verkocht en geleverd aan een derde;

f) partijen zullen dan uiterlijk binnen 14 dagen na het verstrijken van de genoemde termijnen, gezamenlijk opdracht tot verkoop geven aan de makelaar die de taxatie heeft verricht;

g) partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de woningmarkt ter plaatse en de kwaliteit van het pand, bepalen;

h) indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar het pand te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;

i) partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de beste mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen;

 

aan de man worden toegedeeld:

1.1

de helft van de waarde van de levensverzekeringen met nummers [nummer 1] en [nummer 2] op de peildatum;

aan de vrouw worden toegedeeld:

2.1

de helft van de waarde van de levensverzekeringen met nummers [nummer 1] en [nummer 2] op de peildatum;

2.2

de auto, merk Volvo, kenteken [kenteken] , voor een waarde van € 4.076,61 onder de verplichting dat de vrouw de helft van de waarde (€ 2.038,31) aan de man dient te voldoen;

2.3

hond [naam hond] , zonder verrekening;

 

bepaalt dat de gezamenlijke bank- en spaarrekeningen dienen te worden opgeheven, onder verdeling van de bij opheffing nog aanwezige saldi bij helfte;

 

bepaalt dat ieder de op zijn/haar naam staande bankrekeningen behoudt, onder de verplichting de helft van de saldi per peildatum (1 februari 2023) aan de ander te voldoen;

 

verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;

 

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

 

wijst af het meer of anders verzochte.

 

 

 

Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.M. Vingerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 17 juli 2024.

 

 

 

 



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733