Datum publicatie | 12-09-2024 |
Zaaknummer | 200.339.891/01 en 200.339.891/02 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Amsterdam |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Kinderen; Verhuizing met kind; Familieprocesrecht |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
Door rechter in verhuiszaken te beoordelen omstandigheden liggen niet a priori vast; ze zijn mede afhankelijk van wat partijen zelf hebben aangevoerd. In rechtspraak wel gehanteerde criteria niet uitputtend of bindend. Hof ook niet gebonden aan omstandigheden die rechter in eerste aanleg in beoordeling heeft betrokken. Geen verv. toestemming aan moeder om met kinderen te verhuizen, HVP naar vader, zwaartepunt zorg door de week bij hem: (vrije) zorgtijd die vader dan voor kinderen heeft, iets meer dan moeder kan waarmaken.
Volledige uitspraak
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.339.891/01 (hoofdzaak) en 200.339.891/02 (schorsingsverzoek)
Zaaknummer rechtbank: C/13/715774 / FA RK 22-1979
Beschikking van de meervoudige kamer van 6 augustus 2024 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep en in het incident,
verweerder in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.P. Hoyng te Haarlem,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in principaal hoger beroep en het incident,
verzoekster in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. O. Asscher te Amsterdam.
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.
1De zaak in het kort
De zaak gaat over de vraag of de kinderen bij de vader in [plaats A] blijven wonen of dat zij met de moeder meeverhuizen naar [plaats B] .
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft op 10 januari 2024 de moeder vervangende toestemming gegeven om met de kinderen te verhuizen naar de gemeente [plaats B] en hen daar naar een school en een BSO te laten gaan (hierna: de bestreden beschikking).
De vader is het daar niet mee eens, en wil dat de kinderen bij hem in [plaats A] blijven wonen en naar school blijven gaan. De moeder is het wel eens met de bestreden beschikking.
2De procedure in hoger beroep
De vader is op 10 april 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.339.891/01). Het beroepschrift bevat ook een verzoek tot schorsing van de werking van die beschikking (zaaknummer 200.339.891/02).
De moeder heeft op 21 mei 2024 een verweerschrift in beide zaken ingediend. Zij heeft ook voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
De vader heeft op 26 juni 2024 een verweerschrift op het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de moeder ingediend.
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 5 juli 2024,
- een bericht van de zijde van de vader van 5 juli 2024 en
- een bericht van de zijde van de vader van 12 juli 2024.
De zitting heeft op 15 juli 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door V.E. Aelbers.
De advocaat van de vader heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.
3De feiten
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [kind 1] (hierna: [kind 1] ), geboren [in] 2017 en
- [kind 2] (hierna: [kind 2] ), geboren [in] 2019.
[kind 2] en [kind 1] zullen hierna gezamenlijk ook worden genoemd: de kinderen.
De ouders hebben van 2016 tot 2020 een relatie met elkaar gehad. De vader heeft de kinderen erkend. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
Bij beschikking van 31 maart 2021 is in het kader van provisionele voorzieningen onder meer bepaald dat de kinderen aan de moeder worden toevertrouwd en dat zij in het kader van een tijdelijke zorgregeling wekelijks van zondag 10.00 uur tot dinsdag 17.00 uur bij de vader zijn.
Bij beschikking van 30 maart 2022 is bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder, en is een zorgregeling bepaald waarbij de kinderen bij de vader zijn iedere zondag van 10.00 uur tot dinsdag 17.00 uur en de vakantie- en feestdagen tussen de ouders bij helfte worden verdeeld. Verder is een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 315,- per kind per maand.
Bij (tussen)beschikking van 23 juni 2022 heeft de rechtbank bepaald dat de behandeling van de verzoeken met betrekking tot de zorgregeling en de vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met de kinderen naar [plaats B] op verzoek van partijen pro forma werd aangehouden, waarbij de rechtbank vaststelde dat partijen met elkaar waren overeengekomen:
- dat partijen de daaropvolgende vier maanden samen zouden zoeken naar geschikte woonruimte voor de moeder en de kinderen in [plaats A] en dat de vader in die vier maanden met € 250,- per maand zou bijdragen aan de huur die de moeder betaalt;
- dat de moeder een inspanningsverplichting had om gedurende de daaropvolgende vier maanden elke dag op drie aangeboden woningen te reageren, indien het aanbod zou volstaan;
- dat in het geval een woning casco zou worden opgeleverd aan de moeder, de vader de moeder zou helpen met de financiering van de aankleding daarvan;
- dat indien na drie maanden zou blijken dat het voor de moeder onmogelijk is om woonruimte in [plaats A] te vinden, partijen en hun advocaten in een gesprek met elkaar de vraag hoe verder zouden bespreken, alsmede de vraag of de vader met de moeder en de kinderen zou meeverhuizen;
- dat partijen in mediation zouden gaan om afspraken te maken over een mogelijke uitbreiding van de zorgregeling, waarbij de vader de kosten van de mediation voor zijn rekening zou nemen.
Partijen hebben de zorgregeling tussen de vader en de kinderen per oktober 2022 uitgebreid in die zin dat de kinderen van maandag 8.30 uur tot woensdag 8.30 uur bij de vader verblijven, van woensdag 8.30 uur tot vrijdag 8.30 uur bij de moeder verblijven, en van vrijdag 8.30 uur tot maandag 8.30 uur alternerend bij de vader en de moeder verblijven. Zolang [kind 2] nog niet naar school ging, was zij op woensdag tot 12.30 uur bij de vader.
Bij vonnis in kort geding van 21 juni 2024 van de rechtbank Amsterdam is de vordering van de vader tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking geweigerd.
4De omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de moeder vervangende toestemming verleend om in de zomervakantie van 2024 met de kinderen te verhuizen naar de gemeente [plaats B] , en om de kinderen in te schrijven op een school en BSO in [plaats B] .
Verder heeft de rechtbank de zorgregeling tussen de vader en de kinderen met ingang van de datum van de verhuizing naar [plaats B] als volgt gewijzigd:
- de kinderen zullen drie dagen bij de vader en vier dagen bij de moeder zijn, waarbij zij van maandag uit school tot vrijdag naar school bij de moeder verblijven, en van vrijdag naar school tot en met maandag naar school bij de vader, waarbij de vader de kinderen op vrijdag uit school haalt, hij hen maandag naar school brengt, en de moeder hen maandag uit school haalt en vrijdag naar school brengt;
- in de vierde week draait dit schema om en verblijven de kinderen van maandag uit school tot vrijdag naar school bij de vader en het weekend van vrijdag naar school tot en met maandag naar school bij de moeder waarbij de moeder de kinderen op vrijdag uit school haalt, zij hen maandag naar school brengt en de vader hen maandag uit school haalt en vrijdag naar school brengt;
- de vakanties zullen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld, met dien verstande dat de kinderen in de voorjaars- en najaarsvakantie altijd bij de vader zijn en dat de vader de kinderen in de zomervakantie vijf extra dagen bij zich heeft. Hierbij zal tevens gelden dat in de even jaren de moeder en in de oneven jaren de vader bij verschil van inzicht de doorslaggevende stem heeft.
Het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, heeft de rechtbank afgewezen.
De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
In de zaak met zaaknummer 200.339.891/01:
De vader verzoekt in principaal hoger beroep, na wijziging van zijn oorspronkelijke subsidiaire verzoek, de bestreden beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt:
I. primair: de verzoeken van de moeder af te wijzen.
II. subsidiair: te bepalen dat, voor zover toegekomen wordt aan het voorwaardelijk incidenteel verzoek van de moeder,
a. de kinderen de maandag uit school tot de vrijdag naar school bij de vader zullen zijn. Indien de kinderen op vrijdag vrij zijn, zullen de kinderen op donderdag uit school al bij de moeder verblijven;
b. de moeder eens in de vier weken de kinderen al op woensdag uit school zal halen;
c. de kinderen eens in de vier weken een weekend bij de vader zullen verblijven;
d. de kinderen de voor- en najaarsvakantie bij de moeder zullen verblijven;
e. de moeder in de zomervakantie de kinderen vijf dagen extra heeft;
f. de overige vakanties op 50/50-basis zullen worden verdeeld;
g. de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader komt;
h. de kinderen naar school blijven gaan op hun huidige school in [plaats A] ,
en te bepalen dat
de door de vader aan de moeder verschuldigde bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige kinderen bij wijziging hoofdverblijfplaats wordt vastgesteld op het bedrag van de van toepassing zijnde zorgkorting verminderd met het bedrag van de naar rato van draagkracht vastgestelde eigen bijdrage van de moeder in de kosten van de kinderen, zijnde de verblijfskosten van de kinderen wanneer zij bij de moeder zijn, zijnde een bedrag van € 210,- per kind per maand.
III. uiterste subsidiair: te bepalen dat
de navolgende zorgregeling per datum verhuizing van de moeder en de kinderen naar [plaats B] zal gelden:
een weekendregeling inhoudende dat de vader gedurende drie weekenden per vier weken van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur de kinderen zal verzorgen, waarbij de moeder zoals tijdens de zitting van 28 november 2023 aangeboden de kinderen zal brengen en halen, alsmede inhoudende dat de kinderen gedurende alle vakanties voor het geheel, met uitzondering van de kerst- en zomervakantie, die op basis van 40-60 ten faveure van de vader zullen worden verdeeld, bij de vader zullen verblijven. De vader zal bij de verdeling van de kerst- en zomervakantie altijd de eerste keuze hebben bij verschil van mening.
De moeder verzoekt in het principaal hoger beroep de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, en de verzoeken van de vader af te wijzen.
Mocht het hof de vervangende toestemming niet verlenen om te verhuizen, dan verzoekt de moeder bij wijze van voorwaardelijk incidenteel hoger beroep om de volgende omgangsregeling te bepalen:
een zorgregeling waarbij de kinderen drie dagen per week bij de moeder zijn en vier dagen bij de vader. De kinderen verblijven dan van maandag uit school tot vrijdag naar school bij de vader en van vrijdag naar school tot en met maandag naar school bij de moeder. Indien de kinderen op vrijdag vrij zijn, verblijven de kinderen van donderdag na school tot en met de eerste schooldag naar school bij de moeder. In de vierde week stelt de moeder dat zij de kinderen op woensdag na school ophaalt en dat zij hen donderdagochtend weer naar school brengt. Daarnaast verzoekt zij te bepalen dat de kinderen elke voorjaars- en najaarsvakantie bij de moeder verblijven en dat de moeder de kinderen vijf extra dagen heeft gedurende de zomervakantie, althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als het hof juist zal achten.
In de zaak met zaaknummer 200.339.891/02:
De vader verzoekt de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking te schorsen voor de duur van deze procedure.
De moeder vraagt dit verzoek van de vader af te wijzen.
5. De motivering van de beslissing in de zaak met zaaknummer 200.339.891/01 (hoofdzaak)
Inleiding
Na verbreking van de relatie van partijen eind 2020 heeft de moeder de huurwoning van partijen in het centrum van [plaats A] verlaten. Zij heeft enige tijd bij haar ouders in [plaats C] verbleven, en sinds medio 2021 huurt zij een woning in het centrum van [plaats A] . De moeder heeft een baan als officemanager in [plaats A] . De vader is advocaat. Hij heeft een eigen kantoor en werkt vanuit huis. Hij woont nog steeds in de huurwoning waar het gezin voorheen samenwoonde. Sinds kort woont hij samen met zijn nieuwe partner en haar kind uit een eerdere relatie. De kinderen zijn sinds oktober 2022 evenveel bij de moeder als bij de vader. Zij gaan naar een school en een BSO in het centrum van [plaats A] . De school is dichtbij de woning van de vader gelegen.
Partijen zijn sinds 2021 in overleg over de woonsituatie van de moeder. De moeder was vooral gezien de hoogte van haar huur op zoek naar andere woonruimte. Haar huur bedraagt € 2.200,- per maand. De moeder moest van haar ouders geld lenen om rond te kunnen komen. De vader betaalt al geruime tijd een aanvullende bijdrage in de woonlasten van de moeder. Over de hoogte van die bijdrage bestaat onenigheid tussen partijen.
Standpunten partijen
Volgens de moeder is de hiervoor beschreven situatie voor haar onhoudbaar. Het is voor haar onmogelijk gebleken om betaalbare woonruimte in [plaats A] te vinden. Zij wil voor haar woonlasten niet afhankelijk zijn van de vader. De vader betaalt weliswaar een aanvullende bijdrage, maar voor de moeder voelt het alsof zij constant verantwoording aan de vader moet afleggen over haar financiën. Het beklemt haar dat zij geen enkele financiële ruimte heeft en dat zij zo van de vader afhankelijk is. Zij moet voor haar gevoel iedere uitgave aan de vader verantwoorden. Daarom wil zij met de kinderen verhuizen naar [plaats B] . In [plaats B] zijn beter betaalbare woningen te vinden en mogelijk kan zij daar zelfs een woning kopen. Een goede vriendin van de moeder woont al in [plaats B] , en [plaats B] is goed bereikbaar vanuit [plaats A] . De werkgever van de moeder (in [plaats A] ) stelt zich flexibel op. Thuiswerken behoort tot de mogelijkheden en de moeder heeft een reiskostenvergoeding aangeboden gekregen voor het geval zij naar [plaats B] verhuist. De moeder heeft een geschikte school voor de kinderen gevonden in [plaats B] . De vader zou ook naar [plaats B] kunnen verhuizen. Eerder heeft hij ook aangegeven dat het voor hem ook een optie was om uit [plaats A] te vertrekken. Ook in het geval de vervangende toestemming niet wordt bekrachtigd, zal de moeder naar [plaats B] verhuizen.
De vader betwist dat er een financiële noodzaak is voor de moeder om naar [plaats B] te verhuizen. De overzichten die de moeder van haar financiële situatie heeft gemaakt, kloppen niet. De moeder heeft meer inkomsten dan zij op haar overzichten heeft vermeld, en zij komt geen geld tekort. Bovendien blijft de vader bereid om aan de moeder een tegemoetkoming in haar woonlasten te betalen. Het is in het belang van de kinderen dat het co-ouderschap in stand blijft, en dat partijen in dezelfde woonplaats (blijven) wonen. Eerder heeft de vader aangegeven dat hij wellicht ook zou kunnen verhuizen, maar voor hem is dat nu niet meer mogelijk. Bovendien ziet hij de noodzaak daarvan niet, nu de moeder ook niet zou hoeven verhuizen. De rechtbank had volgens de vader meer belang moeten toekennen aan de worteling van de kinderen in [plaats A] , en vooral aan hun tijd met de vader die onder druk komt te staan door een verhuizing naar [plaats B] .
Advies van de raad
De raad heeft zich onthouden van een weging van de belangen van de kinderen en de ouders, en zich onthouden van een advies over de vraag waar de kinderen het beste doordeweeks kunnen verblijven. In algemene zin heeft de raad naar voren gebracht dat de kinderen op een leeftijd zijn dat zij zich kunnen aanpassen aan een nieuwe omgeving. Belangrijke kernwaarden voor de kinderen zijn voorspelbaarheid, continuïteit en fysieke veiligheid. Verder is het belangrijk dat zij de mogelijkheid krijgen om een zelfstandig beeld te vormen van beide ouders, bijvoorbeeld door rituelen en de invulling van de zorgtaken. Gezocht moet worden naar een vorm waarin de huidige rituelen en vrijetijdsinvulling zoveel mogelijk hetzelfde kunnen blijven.
Beoordeling door het hof
In hoger beroep is gebleken dat de moeder hoe dan ook naar [plaats B] zal verhuizen, ongeacht of de vervangende toestemming voor verhuizing met de kinderen gehandhaafd blijft. Zij ziet geen andere mogelijkheid. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard inmiddels een huurovereenkomst voor een woning in [plaats B] te hebben ondertekend. Zij is voornemens om per 19 augustus 2024 te verhuizen. Desgevraagd heeft de vader gezegd niet naar [plaats B] te willen verhuizen, omdat hij gebonden is aan [plaats A] .
Gezien deze ontwikkeling komt hoe dan ook een einde aan de huidige situatie waarin de ouders en de kinderen in dezelfde buurt wonen (op fietsafstand van elkaar), en de kinderen zowel doordeweeks als in het weekend bij beide ouders zijn. Niet in geding is dat beide ouders het belang van de kinderen nastreven om ruimschoots contact met de andere ouder te behouden en dit blijkt ook uit hun (subsidiaire/voorwaardelijke) verzoeken.
Naar het oordeel van het hof heeft de moeder voldoende aannemelijk gemaakt dat het vanwege haar financiële situatie voor haar noodzakelijk is om te verhuizen naar een plaats waar goedkopere woningen beschikbaar zijn. Van haar kan niet worden gevergd dat zij haar inkomsten en uitgaven maandelijks moet bijhouden om aanspraak te kunnen maken op een financiële aanvulling door de vader. De huidige situatie trekt een te zware wissel op haar; in de beleving van de moeder moet zij tot in detail verantwoording afleggen aan de vader over bijvoorbeeld abonnementen en andere kosten. Tijdens de mondelinge behandeling is het hof duidelijk geworden dat de moeder dit echt zo ervaart, en dat dit voor haar zeer belastend is.
De vader heeft op zijn beurt aannemelijk gemaakt dat hij gebonden is aan [plaats A] . Hij werkt als zelfstandig gevestigde advocaat in [plaats A] , en is commercieel afhankelijk van het netwerk dat hij in [plaats A] heeft opgebouwd. Daarnaast woont de vader inmiddels samen met zijn nieuwe partner, en haar kind uit een eerdere relatie.
Aan het hof ligt nu voor hoe bij deze stand van zaken in het belang van de kinderen dient te worden beslist over de zorgregeling, de hoofdverblijfplaats en de school: verhuizen zij met de moeder naar [plaats B] , en starten zij na de zomervakantie op een nieuwe school en BSO (zoals de rechtbank heeft beslist), of blijven zij met de vader in [plaats A] . Als zij in [plaats B] gaan wonen, zullen zij doordeweeks bij de moeder verblijven, en als zij in [plaats A] blijven wonen, zullen zij doordeweeks bij de vader verblijven. In beide gevallen zijn partijen het erover eens dat het overgrote deel van de zorg voor de kinderen in de weekenden bij de andere ouder zal moeten komen te liggen.
Het toetsingskader voor de te nemen beslissing is te vinden in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek, nu het hier een geschil omtrent de uitoefening van het gezamenlijk gezag betreft. De rechter dient op grond van dat artikel een zodanige beslissing te nemen die hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Dat betekent niet dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. De rechter moet bij zijn beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht nemen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
Anders dan partijen lijken te menen, liggen de door de rechter in zogenoemde verhuiszaken te beoordelen omstandigheden niet a priori vast, maar zijn deze mede afhankelijk van hetgeen procespartijen zelf hebben aangevoerd. De in de rechtspraak, zoals ook in de bestreden beschikking in r.o. 4.5, van geval tot geval wel gehanteerde lijst van omstandigheden is niet uitputtend of bindend. Het hof is voorts niet gebonden aan de omstandigheden die de rechter in eerste aanleg in zijn beoordeling heeft betrokken noch is hij in zijn beoordeling daartoe beperkt (vgl. Concl. A-G M.L.C.C. Lückers 10 maart 2023, ECLI:NL:PHR:2023:312, nrs. 3.11 t/m 3.15).
Invulling zorgtaken
Ter zitting in hoger beroep hebben beide ouders desgevraagd ieder voor zich geschetst hoe het doordeweekse schema er voor de kinderen uit zou zien als zij bij hem/haar zouden wonen.
De moeder heeft uitgelegd dat zij op maandag en dinsdag de kinderen tussen 8.15 en 8.30 uur naar school wil brengen, waarna zij met de trein naar haar werk gaat in [plaats A] . Na school gaan de kinderen op maandag en dinsdag naar de BSO, waarbij de moeder hen om 17.15 uur kan ophalen. Op woensdag is de moeder vrij, en kan zij de middag met de kinderen doorbrengen. Op donderdag en vrijdag is de moeder van plan om thuis te gaan werken; zij twijfelt nog of zij op donderdag gebruik zal maken van de BSO. De moeder heeft daarnaast aangegeven dat haar werkgever meedenkt en flexibel is. Zij kan haar dagen wellicht ook zo inrichten dat zij op meer ochtenden in de week op haar werk in [plaats A] is, en in de middagen thuis werkt. De moeder heeft evenwel nog geen afspraken met haar werkgever vastgelegd. Er zal dus nog verder overleg met haar werkgever moeten plaatsvinden.
De vader heeft verklaard dat hij voor zichzelf werkt en zijn werkuren vrijwel volledig zelf kan invullen. Op maandag en dinsdag is er BSO beschikbaar voor de kinderen, maar hij maakt daar op dinsdag alleen gebruik van als hij een zitting heeft. Momenteel gaat [kind 2] op maandag naar de BSO, zodat de vader met [kind 1] kan gaan zwemmen. De vader wil regelen dat de kinderen op dezelfde dag kunnen gaan zwemmen. Ook de overige dagen kan hij de kinderen van school halen en de middag vrij met hen doorbrengen. De vader is van plan om op donderdagen met de kinderen te gaan paardrijden. Als de kinderen doordeweeks bij hem wonen, is de vader van plan om de BSO helemaal niet meer in te zetten, of alleen nog om af en toe met één van de kinderen iets alleen te kunnen gaan doen.
Het hof stelt vast dat beide ouders de kinderen veel te bieden hebben. De ouders hebben de laatste jaren een gelijk deel van de tijd voor de kinderen gezorgd en bepleiten nu ieder ook om hoe dan ook een regeling vast te stellen die zoveel mogelijk recht doet aan een gelijkwaardig ouderschap en het belang van de kinderen. Vanuit het perspectief van de kinderen is het met name van belang om na te gaan hoe hun doordeweekse leven er uit zal zien in de situatie bij respectievelijk de vader en de moeder.
Voor de kinderen is het prettig als zij naar hun huidige school kunnen blijven gaan, en hun vertrouwde omgeving met hun vriendjes en vriendinnetjes in [plaats A] kunnen houden. Tegelijkertijd is aannemelijk dat de kinderen zich op een nieuwe school en in een nieuwe woonomgeving ook goed zullen kunnen aanpassen. Aangezien beide ouders in [plaats A] werken, heeft het blijven op de school in [plaats A] het voordeel dat bij calamiteiten waarschijnlijk één van hen snel beschikbaar zal zijn.
Wat voor het hof echter de doorslag geeft is een vergelijking van de werkelijke zorgtijd die de ouders door de week ter beschikking hebben. Dit argument speelt niet in het weekend, omdat beide ouders gelijke mogelijkheden hebben. De (vrije) zorgtijd die de vader doordeweeks voor de kinderen heeft, is iets meer dan de moeder kan waarmaken. De vader is in staat om zijn werkuren flexibel in te delen. Hij kan zelf bepalen wanneer en hoeveel hij werkt. Als de kinderen van maandagmiddag tot en met vrijdagochtend bij de vader zijn, kan hij hen elke middag van school halen, en daarna vrije tijd met hen doorbrengen, een schaarse uitzondering in verband met zijn werk daargelaten. Voor de moeder is dit een stuk lastiger. Zij werkt vier dagen per week in loondienst. Zelfs als voor haar de mogelijkheid bestaat om twee middagen in de week thuis te werken, betekent dat nog steeds dat zij op die momenten niet (volledig) voor de kinderen beschikbaar is. Op de andere twee dagen gaan de kinderen dan naar de BSO. Wanneer het hof de doordeweekse mogelijkheden van de vader afweegt tegen de mogelijkheden van de moeder, is het hof van oordeel dat het belang van de kinderen er het meest mee is gediend dat zij doordeweeks bij hun vader verblijven. Dit geldt te meer nu zij in dat geval ook niet uit hun vertrouwde omgeving in [plaats A] weg hoeven te gaan.
Als de kinderen doordeweeks bij de vader verblijven, zullen zij – in lijn met de voorstellen van de ouders zelf – in de weekenden vanaf vrijdagmiddag tot en met maandag naar school bij de moeder zijn. Daarbij zal het hof bovendien het verzoek van de moeder toewijzen om te bepalen dat de kinderen eens per vier weken op woensdag na school bij haar zijn tot donderdagochtend naar school. De vader heeft daar geen verweer tegen gevoerd, en op deze manier heeft de moeder de mogelijkheid om eens in de zoveel tijd door de week een extra contactmoment met de kinderen en de school te hebben. Ook wijst het hof het verzoek van de moeder toe om te bepalen dat de kinderen al op donderdag na school bij haar zijn als zij vrij zijn op vrijdag. De vader is het met dat verzoek ook eens.
Daarnaast zal de moeder de kinderen in de schoolvakanties meer bij zich hebben. Overeenkomstig de verzoeken van beide ouders zal het hof bepalen dat de kinderen in de voorjaars- en najaarsvakantie bij de moeder zijn, evenals vijf extra dagen in de zomervakantie.
Anders dan de rechtbank heeft gedaan bepaalt het hof niet dat het schema eens in de vier weken gedurende een week omdraait, in die zin dat de kinderen doordeweeks bij de moeder en in het weekend bij de vader zijn. Met partijen is het hof het eens dat het niet in het belang van de kinderen is om drie dagen achtereen zowel vóór als na school tussen [plaats B] en [plaats A] op en neer te reizen. Evenmin zal het hof bepalen dat de kinderen eens per vier weken een weekend bij de vader verblijven, zoals hij heeft verzocht te bepalen. Zijn wens om ook een weekend met de kinderen door te brengen is begrijpelijk, maar zou meebrengen dat de kinderen, die doordeweeks ook al bij de vader verblijven, de moeder relatief lang (ruim een week) achter elkaar niet zien. Dat acht het hof niet wenselijk gezien hun leeftijd, maar ook gelet op het belang van continuïteit en voorspelbaarheid van de zorg, dat de raad ter zitting heeft benadrukt.
Het hof is van oordeel dat het belang van de kinderen met de hiervoor weergegeven beslissingen het meest is gediend; op grond van deze regeling wordt een verdeling van de zorg bereikt waarbij de kinderen – op hoofdlijnen – vier dagen van de week bij de vader zijn, en drie dagen bij de moeder. Bovendien verblijven de kinderen bij hun ouders wanneer zij beide ook echt ‘kwaliteitstijd’ voor hen hebben. Daarnaast geeft de hiervoor beschreven regeling rust, duidelijkheid en continuïteit voor de kinderen. Tot slot kunnen zij met deze regeling doordeweeks in de voor hen vertrouwde omgeving in [plaats A] blijven wonen. Dit alles leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen, en het inleidend verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om samen met de kinderen naar [plaats B] te verhuizen alsnog zal afwijzen.
Hoofdverblijfplaats
Het hof zal het verzoek van de vader toewijzen om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen. Hoewel de moeder gelijk heeft dat de ouders de zorg in feite min of meer bij helfte blijven delen, acht het hof voldoende aannemelijk dat het nodig is voor de kinderen om in [plaats A] hun hoofdverblijfplaats te blijven houden vanwege de eis van scholen in [plaats A] dat een kind in [plaats A] staat ingeschreven.
De moeder heeft een financieel belang gesteld bij het houden van de hoofdverblijfplaats bij haar, maar het hof gaat ervan uit dat partijen bij de SVB zullen kunnen regelen dat de moeder de kinderbijslag en het kindgebondenbudget blijft ontvangen. De vader heeft tijdens de zitting toegezegd daar geen bezwaar tegen te hebben en daaraan zijn medewerking te zullen verlenen. Voor het geval dat niet lukt, heeft de vader ter zitting toegezegd de gehele kinderbijslag en het kindgebondenbudget aan de moeder te zullen overmaken.
Kinderalimentatie
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader zijn verzoek ten aanzien van de kinderalimentatie verduidelijkt. In het geval de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij hem hebben, verzoekt hij de door hem aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te bepalen op € 210,- per kind per maand. De vader neemt daarbij alle verblijfsoverstijgende kosten voor zijn rekening.
Nu de moeder, na deze verduidelijking, geen verweer heeft gevoerd tegen dit verzoek, zal het hof aldus bepalen. Verder zij hier herhaald dat de moeder de kinderbijslag en het kindgebondenbudget blijft ontvangen.
6De motivering van de beslissing in de zaak met zaaknummer 200.339.891/02
Gezien hetgeen hiervoor is beslist in de zaak met zaaknummer 200.339.891/01, heeft de vader geen belang meer bij zijn verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking. Het hof zal dat verzoek dan ook afwijzen.
7De beslissing
Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.339.891/01:
In principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende;
wijst alsnog af het verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen in de zomervakantie van 2024 te verhuizen naar de gemeente [plaats B] en de kinderen in te schrijven op een school en BSO in de gemeente [plaats B] ;
bepaalt met ingang van heden, met wijziging van de beschikking van 30 maart 2022 in zoverre, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader;
bepaalt met ingang van heden, met wijziging van de beschikking van 30 maart 2022 in zoverre en met ingang van het einde van de huidige zomervakantie per 2 september 2024, een zorgregeling waarbij de kinderen bij de moeder zijn:
-
wekelijks van vrijdag na school tot maandag naar school;
-
als de kinderen op vrijdag vrij zijn: van donderdag na school tot maandag naar school;
-
in afwijking van het voorgaande, eens in de vier weken van woensdag na school tot donderdag naar school;
-
de voorjaars- en najaarsvakantie;
-
de helft van de overige vakanties, met dien verstande dat de kinderen in de zomervakantie vijf extra dagen bij de moeder zijn, en dat bij verschil van inzicht de moeder in de oneven jaren, en de vader in de even jaren, de doorslaggevende stem heeft;
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 2 september 2024 op € 210,- (TWEEHONDERD TIEN EURO) per kind per maand, met wijziging van de beschikking van 30 maart 2022 in zoverre;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
In de zaak met zaaknummer 200.339.891/02:
wijst het verzoek van de vader tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 6 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733