Gerechtshof 's-Hertogenbosch 25-07-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2440

Datum publicatie16-09-2024
Zaaknummer200.341.369_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Het hof wijst met ingang van datum beschikking het inleidend verzoek van de raad om de minderjarige onder toezicht te stellen alsnog af. Er is sprake van twee ouders die – beiden om redenen die zij in het belang van de minderjarige achten – niet meewerken aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Hierdoor kan de hulp die noodzakelijk is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging weg te nemen niet in het gedwongen kader worden ingezet.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 25 juli 2024

Zaaknummer: 200.341.369/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/02/417879/JE RK 24-39

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. B.H. van der Zwan,

tegen

Raad voor de Kinderbescherming,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de raad.

Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

Jeugdbescherming West Regio Zeeland
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).

Als informant wordt aangemerkt:


[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 16 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 mei 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij – naar het hof begrijpt – beschikking uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat het verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI met ingang van 16 februari 2024 tot 16 februari 2025 wordt afgewezen.

2.2.

Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 25 juni 2024, heeft de raad verzocht het verzoek in hoger beroep van de moeder met betrekking tot de ondertoezichtstelling van [minderjarige] toe te wijzen en de bestreden beschikking als niet uitvoerbaar te verklaren.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juli 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de moeder, bijgestaan door mr. Van der Zwan;

- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

2.3.1.

De GI is met bericht van afmelding niet op de mondelinge behandeling verschenen.

2.3.2.

De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- de brief van de GI d.d. 27 juni 2024, ontvangen op 28 juni 2024.

3De feiten

3.1.

Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 8 november 2022 is aan de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [minderjarige] . De akte van erkenning is op 17 november 2023 ingeschreven bij de gemeente [gemeente] .

3.2.

De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .

3.3.

[minderjarige] woont bij de moeder.

4De omvang van het hoger beroep

4.1.

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 februari 2024 tot 16 februari 2025.

4.2.

De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

5De beoordeling

5.1.

De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Er is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling. [minderjarige] ziet er iedere dag verzorgd en netjes uit. Voorheen ging [minderjarige] naar de peuterspeelzaal en sinds kort gaat zij naar school. Uit een observatieformulier van de peutergroep van [minderjarige] volgt dat er geen risicofactoren zijn en laat zij gedrag zien dat passend is bij haar leeftijd.
Daarnaast zijn er geen zorgen over de opvoedsituatie bij moeder naar voren gekomen in het raadsonderzoek. De moeder waarborgt de veiligheid van [minderjarige] . Er kan dan ook niet worden geconcludeerd dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
Uit jurisprudentie blijkt dat strijd (en spanningen) tussen de ouders niet per definitie leidt tot een ontwikkelingsbedreiging. Het risico op een ontwikkelingsdreiging moet niet slechts reëel zijn; er moet sprake zijn van een concreet risico. Bij [minderjarige] is er echter geen sprake van dergelijke concrete signalen.
De ernstig verstoorde relatie tussen de ouders is met name te wijten aan de vader. De vader heeft nooit een rol gespeeld in het leven van [minderjarige] . De vader zit in het criminele milieu en de moeder vreest voor de veiligheid van [minderjarige] . De moeder heeft geen vertrouwen in de vader en zal daarom niet meewerken aan het contact tussen [minderjarige] en de vader. Er is geen draagkracht om de ondertoezichtstelling uit te voeren. Het is denkbaar dat [minderjarige] in de toekomst naar haar vader gaat vragen. De moeder zal [minderjarige] nooit haar vader ontnemen en de moeder weet de weg naar de hulpverlening te vinden als dat nodig is.

5.2.

De raad voert – samengevat – het volgende aan. In beginsel handhaaft de raad het (eerder) ingenomen standpunt dat een ondertoezichtstelling voor [minderjarige] noodzakelijk is.

Nu echter uit de recente ontwikkelingen blijkt dat beide ouders niet meewerken aan de ondertoezichtstelling is de grondslag voor een ondertoezichtstelling niet meer aanwezig. Tot op heden is binnen de ondertoezichtstelling geen resultaat bereikt. De ondertoezichtstelling zal niet uitvoerbaar zijn zolang de moeder op geen enkele manier meewerkt aan het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . Integendeel, uit de informatie van de GI blijkt dat de moeder alles in het werk zal stellen om het contact tussen de vader en [minderjarige] te voorkomen. Het valt de moeder te verwijten dat zij vanaf de start van de ondertoezichtstelling een dergelijke weigerachtige en negatieve houding heeft aangenomen. De raad is het op verschillende onderdelen niet eens met de visie van de moeder zoals weergegeven in het beroepschrift. [minderjarige] wordt wel in haar ontwikkeling bedreigd doordat er helemaal geen contact is met de vader. Dat [minderjarige] het in essentie goed doet en een vrolijk meisje is en zich vooralsnog goed lijkt te kunnen handhaven in de conflictsituatie tussen haar ouders, betekent niet dat de raad geen grote zorgen heeft over haar ontwikkeling als de situatie tussen de ouders niet significant verandert. Wanneer de situatie niet verandert en [minderjarige] langdurig opgroeit in een situatie waarbij zij geen contact heeft met haar vader, zal het contactherstel niet van de grond komen en zal [minderjarige] geen gezond beeld van haar vader ontwikkelen.

[minderjarige] dient te kans te worden geboden om een eigen beeld te vormen van haar vader. Dat kan op een veilige manier gebeuren door middel van begeleide contacten, waarbij het tempo dat [minderjarige] aankan leidend is en waarbij met beide ouders in gesprek is gegaan. Binnen een ondertoezichtstelling kan mogelijk een deel van het wantrouwen van de moeder worden weggenomen, onder andere door verder onderzoek te doen naar de opvoedsituatie bij de vader. De vader was hiertoe in eerste instantie bereid. Het is te wijten aan de opstelling van de moeder dat het niet zover is gekomen. Voor contactherstel is het noodzakelijk dat er niet alleen bij de moeder, maar ook bij de vader voldoende draagvlak bestaat om het contact tussen [minderjarige] en de vader te realiseren. Nu blijkt dat de vader zijn medewerking binnen de ondertoezichtstelling stopzet en aangeeft ook de juridische procedure over de omgang en het gezag te stoppen, valt hiermee een belangrijke pijler voor de grondslag van de ondertoezichtstelling weg en bestaat er voor deze maatregel nog onvoldoende draagvlak.

5.3.

Het hof overweegt het volgende.

5.3.1.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

5.3.2.

Net als de kinderrechter is het hof van oordeel dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd doordat er geen contact is met haar vader, zij pas recent is geïnformeerd over wie haar vader is en dat er sprake is van een ernstige verstoorde verstandshouding tussen de moeder en de vader. Dit zal een rechtstreeks effect hebben op het beeld dat zij zal ontwikkelen van haar vader, welk beeld alleen door informatie van de moeder gevormd zal worden. De raad heeft doelen opgesteld, die de kinderrechter in de bestreden beschikking heeft overgenomen, die zijn gericht op de loyaliteit van [minderjarige] , het onderhouden van de band met haar beide ouders en de onderlinge band van de ouders en het vertrouwen in elkaar. Binnen de ondertoezichtstelling was het de bedoeling dat onder intensieve, zorgvuldige begeleiding van een regievoerder en een professionele contactbegeleider gewerkt werd aan deze doelen.

5.3.3.

Uit de brief van de GI van 27 juni 2024 en uit het verweer van de raad blijkt dat er sinds de bestreden beschikking sprake is van gewijzigde omstandigheden. De moeder verleent, zoals ook bevestigd tijdens de mondelinge behandeling, om haar moverende redenen geen medewerking aan de contacten tussen de vader en [minderjarige] . De vader heeft in reactie hierop enkele weken na het kennismakingsgesprek met de GI kenbaar gemaakt dat hij rust wil voor iedereen, met name voor [minderjarige] , en dat hij de aanhangige procedure bij de rechtbank ten aanzien van zijn verzoek tot gezamenlijk gezag en het vaststellen van een omgangsregeling intrekt. Zolang de moeder grote weerstand heeft, zal de verplichting tot contactherstel een negatief effect hebben op [minderjarige] . De vader wil haar dit niet aandoen

5.3.4.

Een kinderbeschermingsmaatregel, zoals een ondertoezichtstelling, is een maatregel binnen het gedwongen kader. Dit betekent dat het voor ouders in beginsel geen keuze is om mee te werken aan de uitvoering van een dergelijke maatregel, maar een verplichting.

Ten aanzien van [minderjarige] is er nu echter een situatie ontstaan waarin niet alleen de moeder weigert haar medewerking te verlenen aan de ondertoezichtstelling, maar ook de vader in het belang van [minderjarige] heeft besloten om zich terug te trekken uit de juridische procedures; hij gunt [minderjarige] rust en zal niet meewerken aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling en het contactherstel.

Nu er aldus sprake is van twee ouders die – beiden om redenen die zij in het belang van [minderjarige] achten – niet meewerken aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling, kan de hulp die noodzakelijk is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen niet in het gedwongen kader worden ingezet.

5.4.

Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de raad alsnog dient te worden afgewezen met ingang van de datum van deze beschikking, te weten 25 juli 2024.

6De beslissing

Het hof:

vernietigt met ingang van 25 juli 2024 de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 16 februari 2024,

en opnieuw rechtdoende:

wijst met ingang van 25 juli 2024 af het inleidend verzoek van de raad;

bekrachtigt de genoemde beschikking voor wat betreft de ondertoezichtstelling over de periode van 16 februari 2024 tot 25 juli 2024;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en M.E.M. Beijersbergen en is op 25 juli 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733