Datum publicatie | 17-09-2024 |
Zaaknummer | 200.331.540/01 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Amsterdam |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Erfrecht; Wilsonbekwaamheid erflater; Tuchtrecht / aansprakelijkheid; Tuchtrecht/aansprakelijkheid notaris |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
De notaris heeft geweigerd eiser het herroepen testament toe te zenden, met een beroep op haar geheimhoudingsplicht. In KG wordt alsnog afgifte gevorderd, ook van de dossiers. Vordering tot opheffing geheimhoudingsplicht notaris ook in hoger beroep afgewezen. Er zijn onvoldoende bijzondere omstandigheden die opheffing rechtvaardigen. Notaris heeft ook met inachtneming van haar geheimhoudingsplicht uitgebreid gerespondeerd op de vragen van dochter over totstandkoming testament.
Volledige uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.331.540/01
zaaknummer rechtbank : C/15/734865 / KG ZA 23-490 IHJK/LO
arrest van de meervoudige familiekamer van 17 september 2024
inzake
[eiser] ,
wonende te [plaats A] ,
appellante,
advocaat: mr. M.P.J. Frederiks te Den Haag,
tegen
mr. [notaris] ,
als notaris kantoorhoudende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C.J. Höfelt te Amsterdam.
1Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna appellante of [eiser] en de notaris genoemd.
[eiser] is bij dagvaarding van 9 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 13 juli 2023, in kort geding gewezen tussen appellante als eiseres en de notaris als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
De volgende stukken maken ook deel uit van het dossier:
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord, met producties;
- de akte betreffende reactie appellante ter zake de memorie van antwoord;
- de akte van de zijde van de notaris van 31 oktober 2023;
- de antwoordakte van de zijde van de notaris van 23 januari 2024;
- de akte uitlating over het vervolg van de procedure d.d. 6 februari 2024, waarbij appellante arrest heeft gevraagd.
[eiser] heeft in hoger beroep geconcludeerd dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis in kort geding zal vernietigen en alsnog zal toewijzen de vorderingen van appellante om de notaris te veroordelen tot afgifte van het volledige dossier van erflaatster aan haar, voor zover dit betrekking heeft op de bij de notaris gepasseerde (voorlaatste) (levens)testament(en) van erflaatster en in het bijzonder het voorlaatste testament van erflaatster d.d. 30 december 2011, met veroordeling van de notaris in de proceskosten in beide instanties, dan wel tot compensatie van deze kosten.
De notaris heeft bij memorie van antwoord geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en daarmee tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] in hoger beroep, onder veroordeling van appellante – uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van beide instanties.
2Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten dienen ook het hof – gezien ook de hieronder te bespreken eerste grief van [eiser] - als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld komen de feiten neer op het volgende.
[eiser] is de dochter van [erflaatster] , die is overleden [in] 2022 (hierna: erflaatster). [eiser] heeft een broer en een zus, hierna ook te noemen [A] en [B] . De relatie tussen [eiser] en haar broer en zus is slecht.
Op 24 juli 2017 heeft erflaatster ten overstaan van de kandidaat-notaris mr. [C] , als waarnemer van de notaris, een levenstestament opgemaakt, waarbij [A] en [B] als algemeen gevolmachtigden zijn aangewezen. Ook is daarin bepaald dat aan appellante en haar kinderen geen inzage mag worden verstrekt in het medisch dossier van erflaatster, ook niet na haar overlijden, en dat het de uitdrukkelijke wens van erflaatster is dat [eiser] niet zal worden gehoord bij een eventueel verzoek tot haar onderbewindstelling. Erflaatster heeft op diezelfde datum haar testament gewijzigd ten overstaan van dezelfde kandidaat-notaris, als waarnemer van de notaris. In dit laatste testament zijn [A] en [B] tot enig erfgenaam benoemd, en is [eiser] een legaat toegekend ter grootte van haar legitieme portie.
In januari 2018 heeft erflaatster een TIA gehad. Erflaatster verbleef tot 16 oktober 2020 in het [gasthuis] te [plaats A] . Op die datum hebben [B] en [A] haar verhuisd naar een andere zorglocatie. [eiser] wist niet waar erflaatster verbleef, en wist ook haar telefoonnummer niet. [eiser] en haar zoon [zoon] hebben een kortgedingprocedure aanhangig gemaakt tegen [A] en [B] , om hen te veroordelen het woonadres en telefoonnummer van erflaatster bekend te maken.
In die kortgedingprocedure hebben [A] en [B] een door de notaris opgemaakt proces-verbaal van 14 april 2021 overgelegd. Daarin staat dat erflaatster wel telefonisch contact wil met [eiser] , maar dat zij niet wil dat [eiser] weet waar zij woont. De voorzieningenrechter heeft bij mondelinge uitspraak van 27 mei 2021 [A] en [B] veroordeeld een vaste of mobiele telefoon voor erflaatster te regelen en [eiser] daarvan het nummer te geven.
Bij beschikking van 1 september 2021 is ten behoeve van erflaatster door de kantonrechter te Rotterdam op het verzoek van [eiser] en haar zoon onder een bewind ingesteld, mede vanwege de slechte familieverhoudingen.
Uit een voorlopige boedelbeschrijving blijkt dat het saldo van de nalatenschap € 1.680.297,98 bedraagt.
[eiser] heeft de notaris op 4 november 2022 verzocht haar een afschrift van de testamenten van erflaatster van 24 juli 2017 en van 30 december 2011 toe te zenden. De notaris heeft geweigerd [eiser] het herroepen testament van 30 december 2011 te doen toekomen met een beroep op haar geheimhoudingsplicht.
Bij brief van 29 december 2022 aan de notaris heeft de advocaat van [eiser] nogmaals om afgifte van de beide testamenten verzocht en daarbij tevens verzocht met betrekking tot het passeren van de beide testamenten het volledige dossier van de notaris te verschaffen. Ook heeft zij een aantal vragen gesteld aan de notaris met betrekking tot het passeren van de testamenten en de totstandkoming van het proces-verbaal van 14 april 2021.
Bij brief van 31 januari 2023 van haar advocaat heeft de notaris gereageerd op de vragen van [eiser] , voor zover de notariële geheimhoudingsplicht haar dat volgens haar toestond. In de brief staat onder meer het volgende:
“(…) Cliënte kent erflaatster al lang, in ieder geval sinds juli 2004. Ten tijde van het passeren van het (herroepen) testament van 30 december 2011 was erflaatster 87 jaar oud; bij het laatste testament 93 jaar oud. Ondanks haar hoge leeftijd kwam zij – zoals cliënte haar kende – op cliënte over als een ‘vrouw met gezag’, wiens ‘wil wet was’.
Bij de voorbereiding van het opstellen en het verlijden van het testament uit 2017 van erflaatster heeft cliënte het Stappenplan (versie 2013) gehanteerd. Erflaatster had op dat moment immers een hoge leeftijd, zij woonde echter wel nog steeds zelfstandig. Cliënte heeft diverse malen besprekingen met haar gevoerd, die steeds op kantoor plaatsvonden. De afspraken daartoe werden gemaakt door haar zoon, de [A] . Dit paste in het beeld dat cliënte van erflaatster had; zij gaf altijd graag opdrachten aan anderen en delegeerde taken.
(…)
Erflaatster had geen haast in de aanloop naar het verlijden van de testamenten en heeft de concepten en andere correspondentie van cliënte steeds per post rechtstreeks (dus zonder tussenkomst van derden) van cliënte ontvangen. Van beïnvloeding door wie dan ook was geen sprake, zoals cliënte heeft geconstateerd in de gesprekken die zij met erflaatster heeft gevoerd.
Tijdens de besprekingen voorafgaand aan het passeren van de testamenten heeft cliënte erflaatster onder vier ogen gesproken. Voor het passeren van het testament in 2017 was in de agenda van cliënte meer dan één uur gereserveerd; in 2011 was dat ook ongeveer een uur. Tijdens die besprekingen is cliënte overtuigd geraakt van de wilsbekwaamheid van erflaatster. Ter controle heeft cliënte erflaatster vele vragen gesteld; dit waren steeds open vragen die herhaaldelijk zijn gesteld. In antwoord daarop kon erflaatster steeds de door haar gewenste gevolgen beschrijven en kon zij ook de reden noemen voor haar wensen. Zij had hierover geen twijfel. Zij had duidelijk het vermogen om zich uit te drukken, de informatie te begrijpen, de betekenis van de informatie te beseffen en te waarderen voor de eigen situatie, logisch te redeneren en de informatie te betrekken in het overwegen van de opties.
Enige mogelijk beïnvloeding van derden is cliënte niet gebleken; zij heeft zelf beïnvloeding voorkomen door haar steeds specifiek alléén te spreken. Tijdens de gesprekken met haar is cliënte niet gebleken van enige aandoening die van invloed zou kunnen zijn op haar verstandelijke vermogen. Van een ziekte of ziektebeeld was cliënte niets bekend. De indruk van erflaatster in alle gesprekken in de aanloop naar het verlijden van de testament(en) strookten met het bestaande beeld dat cliënte van erflaatster had.
Cliënte heeft daar ook aantekeningen van in haar dossier gemaakt. Voorts heeft cliënte de inhoud van de akte volledig doorgenomen en gecontroleerd of hetgeen in de akte staat vermeld overeen kwam met de wensen van erflaatster. Zo nodig zijn ter plekke nog wijzigingen aangebracht voordat de akten zijn verleden.
Proces-verbaal
Naar aanleiding van de procedure voor de rechtbank Rotterdam over het onder curatele dan wel bewind of mentorschap stellen van erflaatster in 2021, hebben twee van de kinderen van erflaatster – de [A] en [B] ( [A] en [B] – hof) – cliënte gevraagd om een gesprek met erflaatster te voeren over haar wensen tot contact binnen de familie. Omdat erflaatster lichamelijk niet meer in staat was om een zitting bij de rechtbank Rotterdam bij te wonen, heeft cliënte aan dat verzoek gehoor gegeven. (…)
De bespreking met erflaatster heeft – uiteraard – buiten de aanwezigheid van derden plaatsgevonden, met uitzondering van twee getuigen, kantoorgenoten van cliënten. Het gesprek van cliënte met erflaatster heeft circa een uur in beslag genomen. Cliënte heeft erflaatster eerst in een kort gesprekje enkele algemene vragen gesteld. Daarna zijn specifieke vragen over de familieverhoudingen en de wensen van erflaatster in dat verband gesteld. Cliënte heeft erflaatster daarbij bewust open vragen gesteld.
(…)”.
3Beoordeling
Waar gaat dit kort geding over?
[eiser] vordert in dit kort geding de afgifte van de volledige dossiers die de notaris onder zich heeft met betrekking tot de (levens)testamenten van erflaatster die in 2011 en 2017 bij de notaris zijn gepasseerd.
Het hof begrijpt de vordering gelet op de gegeven toelichting aldus, dat het appellante gaat om het dossier voor zover dat betrekking heeft op:
- het voorlaatste testament van erflaatster van 30 december 2011;
- het levenstestament van erflaatster van 24 juli 2017;
- het testament van erflaatster van 24 juli 2017.
[eiser] stelt ook in hoger beroep dat zij belang heeft bij de afgifte van de betreffende dossiers. Aan de hand van deze dossiers kan zij nagaan of erflaatster voldoende wilsbekwaam was ten tijde van het passeren van het laatste testament, kan zij de mate van beïnvloeding die destijds heeft plaatsgevonden nagaan, en kan zij tevens nagaan of de notaris wel voldaan heeft aan de op haar rustende zorgplicht. Ook kan zij nagaan of anderszins sprake is van onrechtmatig handelen jegens haar, door [A] en/of [B] , en/of door de notaris.
Veder stelt zij ook belang te hebben bij kennisneming van de inhoud van (het dossier van) het voorlaatste testament uit 2011; mocht zij in dat voorlaatste testament reeds zijn onterfd, dan heeft zij immers geen belang bij het aanvechten van het opvolgende testament tegenover de erfgenamen. In dit verband doet appellante ook de suggestie dat het hof het mindere toe zou kunnen wijzen: in geval van onterving in het voorlaatste testament zou kunnen worden volstaan met een mededeling van de notaris van deze strekking.
De notaris heeft gewezen op haar geheimhoudingsplicht, als neergelegd in artikel 22 van de Wet op het notarisambt. Daarin is neergelegd dat de notaris “ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt tot geheimhouding is verplicht”. De notaris geeft aan dat deze plicht ook een last inhoudt, die slechts op grond van de wet of onder uitzonderlijke omstandigheden kan worden doorbroken. De stellingen van appellante betreffende deze uitzonderlijke omstandigheden zijn onvoldoende (aannemelijk) om tot een doorbreking van de geheimhoudingsplicht te komen, aldus de notaris.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er in dit geval onvoldoende bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de geheimhoudingsplicht moet worden doorbroken. De vorderingen van appellante zijn afgewezen en zij is in de proceskosten veroordeeld.
Bespreking van de grieven
[eiser] komt tegen het oordeel van de voorzieningenrechter op met zeven grieven.
Met haar eerste grief stelt zij aan de orde dat de voorzieningenrechter ten onrechte blote stellingen van de notaris als vaststaand heeft aangenomen, terwijl deze stellingen door appellante waren betwist. Welke feiten en omstandigheden het betreft – die ook een grond vormen voor een dragende overweging - heeft appellante in de toelichting op haar grief in het midden gelaten, waarmee de grief reeds in zoverre niet kan slagen. Appellante wijst in de toelichting op haar grief nog op rechtsoverweging 4.5, maar deze steunt met name op de stelplicht van appellante en op het ontbreken van onderbouwende stukken van de zijde van appellante.
Het hof ziet zich ook in hoger beroep voor de vraag gesteld of [eiser] voldoende bijzondere omstandigheden heeft voorgedragen - en deze vervolgens waar nodig voldoende aannemelijk heeft gemaakt -, die rechtvaardigen dat de notariële geheimhoudingsplicht van de notaris moet worden doorbroken. Bij deze afweging neemt het hof ook in ogenschouw dat de notaris [eiser] al in de brief van 31 januari 2023 van uitgebreide informatie heeft voorzien over de gang van zaken die heeft geleid tot het tot stand komen van de akte en de wijze waarop de notaris zich een oordeel heeft gevormd over de wilsbekwaamheid van erflaatster.
De kern van het geschil ligt besloten in hetgeen appellante met haar vierde grief aan de orde stelt. Appellante voert aan dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat er in dit geval geen aanwijzingen zijn dat erflaatster wilsonbekwaam was toen zij haar testament wijzigde. Appellante zou wel degelijk hebben aangevoerd dat erflaatster (beginnend) dementerend was, wat ook zou kunnen verklaren dat zij in 2015 en 2016 geen schenkingen meer heeft gedaan. Bovendien heeft erflaatster in haar levenstestament opgenomen dat appellante geen inzage krijgt in haar medisch dossier zodat zij niet in staat zal zijn meer informatie over haar medische toestand te verkrijgen. Met haar vijfde grief stelt appellante vervolgens aan de orde dat de voorzieningenrechter (dan ook) ten onrechte overweegt dat zij een deskundige zou kunnen inschakelen om aan de hand van het medisch dossier van erflaatster onderzoek te doen. Met haar zesde grief wijst appellante nogmaals op haar belang bij enige voorziening als door haar gevorderd, ook ten aanzien van het voorlaatste testament en ook vanwege het belang dat de waarheid aan het licht komt en zij niet over andere bronnen beschikt om de door haar gestelde wilsonbekwaamheid van erflaatster ten tijde van de laatste wijziging van haar testament te kunnen onderbouwen.
Het hof overweegt nogmaals dat de notaris -met inachtneming van haar geheimhoudingsplicht- uitgebreid heeft gerespondeerd op de vragen van appellante over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder het testament van erflaatster van 24 juli 2017 tot stand is gekomen. In het licht van de feiten en omstandigheden die de notaris daarbij heeft geschetst - de weergave staat hiervoor bij 2.10. - heeft appellante onvoldoende gesteld om tot enige relevante twijfel te komen over de wilsbekwaamheid van erflaatster voor wat betreft de inhoud van haar uiterste wilsbeschikking en het levenstestament van die datum, terwijl het hof de vraag moet beantwoorden of appellante voldoende bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd voor een doorbreking van de geheimhoudingsplicht.
Appellante heeft verder aangegeven dat haar belang bij kennisneming van het dossier er ook in is gelegen om na te gaan of sprake is geweest van (ongeoorloofde) beïnvloeding van erflaatster bij de totstandkoming van haar uiterste wilsbeschikking van 24 juli 2017. Het kan dan gaan om beïnvloeding door [A] en [B] , maar ook om het onvoldoende uitfilteren door de notaris van ongewenste beïnvloeding. [eiser] wijst er in dit verband op dat [B] erflaatster destijds in juli 2017 opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd over de gezondheidsproblemen van appellantes zoon [zoon] en de rol die appellante daarbij zou hebben gespeeld. Erflaatster zou daardoor totaal “van de leg” zijn geweest. Ook hier heeft te gelden dat appellante in het licht van de door de notaris geschetste wijze waarop het testament tot stand is gekomen, onvoldoende feiten en omstandigheden heeft geschetst over ongeoorloofde beïnvloeding van erflaatster bij de totstandkoming van haar uiterste wilsbeschikking en het levenstestament van 24 juli 2027.
Bij dit alles neemt het hof ook in ogenschouw dat appellante, zoals de notaris terecht aanvoert (memorie van antwoord onder 4.29 en 4.30, in reactie op grief 5), ook andere middelen ter beschikking staan om de rechtsgeldigheid van het testament te onderzoeken of te (laten) toetsen, zonder dat een vergaande voorziening nodig is waarbij de geheimhoudingsplicht van de notaris wordt doorbroken.
Met haar tweede grief stelt appellante aan de orde dat de rechtbank ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat zij heeft gesteld dat reeds eerder sprake was van beïnvloeding van erflaatster, al sinds 2014-2015. In de toelichting op haar derde grief gaat appellante verder in op de mogelijke onbetrouwbaarheid van (de verklaring van) de notaris. De notaris heeft volgens appellante [A] en [B] – bewust dan wel onbewust – mogelijk gefaciliteerd in het onterven en buiten spel zetten van haar. Zij wijst op enkele contra-indicaties wat betreft de betrouwbaarheid van de notaris. Met name noemt appellante het door de notaris opgemaakte proces-verbaal van 14 april 2021, en geeft zij aan dat de notaris zich destijds kritischer had moeten opstellen waar het de wilsbekwaamheid van de erflaatster betreft. [eiser] wijst er in de toelichting op haar eerste grief nog op dat de notaris in eerste aanleg heeft gesteld dat zij ongevraagd van [A] en [B] stukken heeft verkregen en als producties in het geding heeft gebracht en daarmee de voorzieningenrechter onjuist heeft geïnformeerd over de wijze waarop zij de verklaringen van [A] en [B] had verkregen. Door het betrekken van [A] en [B] in de procedure zou de notaris er blijk van hebben gegeven dat zij “wellicht te dicht op de schoot van de broer en zus van [D] (hof: appellante) is gaan zitten”.
Het hof stelt voorop dat hetgeen appellante, gezien de feitelijke toelichting op haar eerste drie grieven, aan de orde stelt, in het licht van de voorgaande overwegingen niet eens zozeer ter zake doet. Het hof overweegt in verband met de veronderstelde partijdigheid van de notaris dat de notaris het verweer heeft gevoerd dat zij [A] en [B] uiteraard van de procedure op de hoogte heeft gebracht, waarop van hun zijde informatie is verstrekt, die de notaris vervolgens als producties in het geding heeft gebracht, waarmee het handelen in een minder subjectief perspectief is geplaatst.
Ook hetgeen appellante aanvoert omtrent het opmaken van het proces-verbaal van 14 april 2021, leidt niet tot een andere beoordeling van de vierde en vijfde grief. Het levert immers geen omstandigheid op die een ander licht werpt op de wijze van totstandkoming van het testament en de wilsbekwaamheid van erflaatster bijna vier jaar eerder, in juli 2017.
De grieven slagen reeds niet, omdat het aan appellante is hetzij het nodige te stellen om te komen tot toewijzing van haar vorderingen in het licht van de maatstaf beschreven onder 3.6., hetzij de stellingen van de notaris voldoende gemotiveerd te betwisten. En daar schort het aan.
Bij deze stand van zaken ziet het hof al met al onvoldoende belang aan de zijde van appellante bij een voorziening, strekkende tot het verkrijgen van (enige) informatie uit het dossier van het (herroepen) (levens)testament. Appellante heeft in het licht van de door de notaris verstrekte informatie, gewoonweg te weinig aangevoerd voor het verkrijgen van een dergelijke (verstrekkende) voorziening. Ook het beroep van appellante op art. 49 van de Wet op het notarisambt stuit daarop af.
Het belang dat nog overblijft is dat appellante wil weten of zij in 2011 al onterfd is of niet. Ook dat belang legt onvoldoende gewicht in de schaal om te komen tot opheffing van de geheimhoudingsplicht, nu ook daar heeft te gelden dat appellante in dit kort geding onvoldoende omstandigheden gesteld heeft om haar potentiële vorderingen ten aanzien van het testament van 24 juli 2017 of anderszins aannemelijk te maken. Aan het bewijsaanbod – dat verder ook onvoldoende is geconcretiseerd – komt het hof bij deze stand van zaken niet toe.
Met het voorgaande zijn de eerste zes grieven van appellante afdoende besproken. Deze grieven falen. De zevende grief betreft de proceskosten. Deze komt in het onderstaande aan de orde.
Slotsom en de proceskosten
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Ook ten aanzien van de daarin opgenomen kostenveroordeling, nu appellante terecht als in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt. De zevende grief faalt daarmee. De vorderingen van appellante in het hoger beroep zullen worden afgewezen en het hof zal haar als in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
4Beslissing
Het hof, rechtdoende in kort geding:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten in hoger beroep begroot op € 1.214,- aan salaris advocaat en € 343,- aan griffierecht;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. H.A. van den Berg, mr. A.N. van de Beek en mr. A.V.T. de Bie en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024.
© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733