Rechtbank Limburg 25-06-2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:5790

Datum publicatie19-09-2024
ZaaknummerC/03/320454 / FA RK 23-2791
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsMaastricht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; Kinderontvoering;
Kinderen; Gezag;
Familieprocesrecht; Horen minderjarige
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Zelfbepalende Poolse moeder gezag ontnomen. Negatieve gevolgen voortzetting verblijf kinderen in Polen (sinds 2018) zonder contact met vader veel minder in hun belang dan alsnog naar Nederland te moeten verhuizen. Vader gunt moeder immers wel rol in leven kinderen; andersom is dat niet zo. Beslissing zonder videobellen met kinderen (moeder weigerde met hen naar Nederland te komen): zij kunnen gezien invloedsfeer moeder en haar familie dan niet vrijelijk hun mening uiten. Dit nog daargelaten of zij zich mening kónden vormen.

Volledige uitspraak


RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Familie en jeugd

Datum uitspraak: 25 juni 2024

Zaaknummer: C/03/320454 / FA RK 23-2791

De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:

[de moeder] ,

verzoekster, verder te noemen: de moeder,

wonend op een onbekende verblijfplaats in Polen,

advocaat mr. J.H. Weermeijer-Patist, gevestigd in Leiden,

en:

[de vader] ,

wederpartij, verder te noemen: de vader,

wonend te [woonplaats] ,

advocaat mr. L. Stam, gevestigd in ‘s-Hertogenbosch.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bij deze zaak betrokken:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, locatie Maastricht,

verder te noemen: de raad.

1Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit:

- het verzoekschrift van de moeder, binnengekomen bij de rechtbank op 19 juli 2023;

- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vader, binnengekomen bij de rechtbank op 5 september 2023;

- de aanvullende stukken van de moeder, binnengekomen bij de rechtbank op 6 september 2023, 19 oktober 2023 en 24 april 2024;

- het verweerschrift op zelfstandig verzoek van de moeder, binnengekomen bij de rechtbank op 3 oktober 2023;

- de aanvullende stukken van de vader, binnengekomen bij de rechtbank op 30 april 2024;

- de mondelinge behandeling op 1 mei 2024 waarbij zijn verschenen:

  • mr. Weermeijer-Patist, namens de moeder,

  • de vader, bijgestaan door mr. Stam,

  • een vertegenwoordiger van de raad.

De moeder is niet in persoon verschenen.

2De feiten

2.1.

Voorafgaand aan het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:

- [minderjarige 1] , in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2013,

- [minderjarige 2] , in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 2] 2016.

2.2.

De ouders hebben gezamenlijk het gezag. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de moeder.

2.3.

Bij beschikking van deze rechtbank van 25 augustus 2020 is, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] :

  • hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vader;

  • in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, verder te noemen: de zorgregeling, bij de moeder zullen verblijven onder begeleiding van een door het jeugdteam van de woongemeente van de kinderen aan te wijzen professionele jeugdhulpverlenende instantie, waarbij die professionals de regie hebben over de contacten en onder meer de duur, frequentie en de plaats in Nederland van die contacten bepalen;

2.4.

Bij beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 maart 2021 is de beschikking van deze rechtbank van 25 augustus 2020:

  • voor wat betreft de hoofdverblijfplaats bekrachtigd en uitvoerbaar bij voorraad verklaard;

  • ten aanzien van de zorgregeling aangehouden.

2.5.

Bij beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 juni 2021 is de beschikking van deze rechtbank van 25 augustus 2020 voor wat betreft de zorgregeling bekrachtigd en uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.6.

Bij beschikking van het arrondissementsgerecht Koszalin (Polen) van 21 oktober 2022 is beslist dat de beschikking van deze rechtbank van 25 augustus 2020 en de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 maart 2021 niet voor erkenning op het gebied van de Republiek Polen vatbaar zijn.

3Het verzoek

3.1.

De moeder verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover rechtens mogelijk en voor zover het de rechtbank niet aan rechtsmacht ontbreekt en de rechtbank derhalve de nietontvankelijkheid ten aanzien van de onderhavige verzoeken moet uitspreken dan wel voor zover deze kwestie niet moet worden verwezen naar het bevoegde gerecht in Polen:

I. te bepalen dat de Poolse beslissing van 21 oktober 2022 in Nederland kan worden erkend;

II. althans te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen wordt bepaald bij de moeder;

III. het recht op omgang tussen de vader en de kinderen te ontzeggen althans stop te zetten;

IV. dan wel in goede justitie zodanige beslissingen in lijn met de onderhavige verzoeken te nemen;

V. kosten rechtens.

3.2.

Ter onderbouwing van haar verzoeken stelt de moeder dat zij medio 2018 met de kinderen is teruggekeerd naar haar geboorteland Polen. Bij haar aankomst in Polen is de vader in Polen een teruggeleidingsprocedure gestart. De uitkomst daarvan was dat de moeder niet met de kinderen diende terug te keren naar Nederland. Dit oordeel is in hoger beroep gehandhaafd. De weigeringsgrond hield verband met een ernstige mate van huiselijk geweld, waarvan ook de kinderen getuige zijn geweest. Met name [minderjarige 1] heeft door de gebeurtenissen een zodanig trauma opgelopen, dat zij onder geen beding nog contact wenst met de vader. Ondanks het bestaan van deze weigeringsgrond heeft de Nederlandse rechter de Poolse beslissing ‘overruled’ en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaald. De vader heeft hierna een kort geding procedure gevoerd strekkende tot tenuitvoerlegging van deze beschikking. Uiteindelijk heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 17 januari 2023 de moeder veroordeeld tot nakoming van de beschikking van de rechtbank Limburg van 25 augustus 2020 onder verbeurte van een dwangsom. Ten tijde van de procedure in Nederland heeft de Poolse rechter bij beslissing van 21 oktober 2022 bepaald dat de beschikking van 25 augustus 2020, die is bekrachtigd op 25 maart 2021, niet voor erkenning vatbaar is in Polen. Uit de motivering van die uitspraak blijkt dat de Poolse rechtbank heeft bepaald dat de Nederlandse beslissing in strijd is met de (Poolse) openbare orde. De moeder verzoekt om erkenning van de Poolse beschikking van 21 oktober 2022. In principe gaat het om erkenning van een beschikking met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheden en aldus zou deze beslissing van rechtswege in Nederland moeten worden erkend op grond van artikel 30 van de Verordening (EG) nr. 2019/1111 van de Raad betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (Brussel II-ter).

3.3.

Mocht de rechtbank niet overgaan tot erkenning van de Poolse beschikking, dan verzoekt de moeder wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Vanuit de premisse dat de gewone verblijfplaats van een kind in beginsel niet wijzigt zolang er sprake is van een internationale kinderontvoering en de kinderen in Nederland zouden moeten verblijven, zou de rechtbank Limburg nog steeds rechtsmacht kunnen hebben om ten gronde te beslissen over de ouderlijke verantwoordelijkheid. Als het recht van de gewone verblijfplaats is dan het Nederlands recht van toepassing. Primair stelt de moeder zich echter op het standpunt dat de gewone verblijfplaats van de kinderen inmiddels, door verloop van tijd, alsnog is gewijzigd naar Polen. Vanwege deze wijziging is de rechtbank Limburg onbevoegd om van de onderhavige verzoeken kennis te nemen. In feite zal dat moeten leiden tot een nietontvankelijkheid van de verzoeken. De Poolse rechter is bovendien, vanwege de bijzondere band van de kinderen met de Poolse staat, beter in staat om de belangen van de kinderen in deze specifieke zaak te beoordelen. Mocht de rechtbank Limburg wel rechtsmacht aannemen, dan zal de moeder verzoeken om verwijzing van de procedure naar Polen. Op grond van artikel 12 lid 1 sub b Brussel II-ter kan de Nederlandse rechter de Poolse rechter verzoeken de bevoegdheid over te nemen als hij van mening is dat die rechter beter in staat is het belang van het kind te beoordelen.

Voor zover de zaak niet wordt verwezen stelt de moeder dat ondanks dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen in 2021 bij de vader is bepaald, deze beslissing vanwege het verloop van de tijd in strijd is gekomen met het zwaarwegende belang van de kinderen. Dat belang dient altijd van eerste orde te zijn. Immers, deze beslissing is van een aantal jaren geleden en de kinderen zijn nog verder geworteld en geïntegreerd in hun sociale en familiale omgeving in Polen. De kinderen ontwikkelen zich naar behoren en hebben geen enkele behoefte aan een terugkeer naar Nederland. Het hele leven van de kinderen is bepaald in Polen en daar ligt hun toekomstperspectief. Mocht het aanstonds niet duidelijk of overtuigend genoeg zijn dat de kinderen in Polen zijn geworteld, dan verzoekt de moeder om een nader onderzoek te gelasten naar de leefsituatie van de kinderen in Polen en (on)mogelijkheden in Nederland.

De enige bedreiging in het leven van de kinderen die de moeder ziet, is de vrees bij hun moeder voor een plotselinge wijziging van de verblijfplaats door tenuitvoerlegging van de Nederlandse beslissing. Daar komt bij dat de kinderen ernstig zijn getraumatiseerd door hun verblijf in Nederland en dat zij ernstig verzet vertonen bij de mogelijkheid van een verblijf bij hun vader. Ten slotte meent de moeder dat er geen enkel zicht is op de omstandigheden betreffende het leven van de vader. Onduidelijk is of hij heeft gewerkt aan zijn kennelijke alcoholprobleem, zijn agressieregulatie en of hij wel in staat is de banden van de moeder met de kinderen te bevorderen. Gevreesd wordt dat de kinderen in het gedrang zullen komen en hun belangen worden veronachtzaamd als zij plotseling in het gezin van de vader moeten gaan verblijven. De kinderen zullen bij terugkeer uit hun sociale leven worden gerukt, wat zeker niet in het belang is van deze kinderen. Gezien het tijdsverloop zal een mogelijke terugkeer naar Nederland leiden tot een zodanige onrust, onduidelijkheid en onveiligheid bij de kinderen dat dit niet in hun belang kan worden geacht. Daarenboven zal handhaving van de beslissing van het Nederlandse gerechtshof onlosmakelijk een scheiding van de moeder en de kinderen met zich brengen, wat de kinderen zeer waarschijnlijk in een psychisch onmogelijke situatie zal brengen. Immers, de moeder zal nimmer terugkeren naar Nederland. Na haar scheiding is zij op geen enkele wijze deugdelijk beschermd door de Nederlandse autoriteiten en heeft de nadruk enkel en altijd gelegen bij het herstel van de band tussen de vader en de kinderen, waarbij haar persoonlijke belangen werden veronachtzaamd. In de tussentijd heeft de moeder haar leven in Polen weer opgebouwd en vormgegeven en dat zal zij niet opgeven. Juist vanwege de gewijzigde omstandigheden, de volledige integratie van de kinderen in de Poolse omgeving, de huidige situatie in het leven van de kinderen, hun verbondenheid met de moeder, alsmede hun verzet en gebrek aan zicht op de situatie van de vader, zou de mogelijke tenuitvoerlegging van de beslissing van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in strijd komen met het recht op ‘family life’, zoals beschermd in onder meer artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) . Een gedwongen terugkeer naar Nederland zou een disproportionele inbreuk maken op het recht op het respect voor ‘family life’ van de moeder en de kinderen en is daarnaast ook in strijd met de belangen van de kinderen op grond van onder meer artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de rechten van het kind (IVRK) .

3.4.

De moeder concludeert tot afwijzing van het zelfstandig verzoek van de vader (tot het beëindigen van het gezamenlijk gezag) althans concludeert zij dat het gezamenlijk gezag in stand dient te blijven en tot afwijzing van het voorwaardelijk zelfstandig verzoek van de vader (zie hierna onder 4.1.).

De moeder kan zich niet vinden in het verzoek van de vader. Er was gedurende de relatie met de vader sprake van diverse problematiek. Nadat de moeder het niet meer vol kon houden en vertrok naar een plek waar zij zich weer veilig kon voelen, is zij degene die de afgelopen jaren onafgebroken de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich heeft genomen. Los van de vraag of de beslissing van de moeder juridisch en moreel juist was, zijn dit wel de feiten. De kinderen hebben hun leven in Polen. Zij kiezen niet voor deze strijd en de mogelijke onzekerheid over hun bestaan die hen wordt aangedaan. Uit de beschikbare informatie blijkt dat de kinderen naar behoren opgroeien en worden verzorgd. De kinderen met dwang uit deze veilige situatie halen, zou hen meer schaden dan goed doen. In feite komt de ontwikkeling van de kinderen al ernstig in het gedrang door de strijd die de vader nu voert over het gezag. Juist vanwege de feitelijke en praktische omstandigheden dat de kinderen bij de moeder wonen, is het niet in het belang van de kinderen om het gezamenlijk gezag te beëindigen. In feite wordt de moeder dan onmachtig gemaakt om nog beslissingen over de kinderen te nemen, terwijl zij feitelijk wel voor hen zorgt. Dat leidt tot de conclusie dat het verzoek moet worden afgewezen. Vanwege de ernstig verstoorde relatie tussen de ouders, het gebrek aan vertrouwen en het ontbreken van enige vorm van communicatie zonder dat daar een mogelijkheid voor herstel wordt gezien, waardoor de kinderen volledig klem zitten tussen de ouders, is de enige gerechtvaardigde conclusie dat de moeder wordt belast met het eenhoofdig gezag. Voor wat betreft de verstoorde communicatie verwijst de moeder naar de uitspraak van de Poolse strafrechter waaruit blijkt dat de vader is veroordeeld voor huiselijk geweld. De moeder is daarom gerechtvaardigd bang voor de vader. De angst wordt ook gedeeld door de kinderen die kennelijk meer hebben meegemaakt. Als de vader het eenhoofdig gezag zou krijgen, vraagt de moeder zich af of de vader in staat is om vorm te geven aan het ouderschap. In het verleden heeft de vader blijk gegeven van een gebrek aan zelfinzicht aangezien hij zijn alcoholproblemen, agressieproblemen en het huiselijk geweld niet onderkent. De moeder vraagt zich af of de vader daarvoor een oplossing heeft gevonden. De moeder wenst niet dat de kinderen worden blootgesteld aan dezelfde problematiek als die zij heeft moeten verdragen. In weerwil van de feitelijke omstandigheden, stelt de vader ongemotiveerd dat de kinderen in Nederland aan hem waren gehecht. De moeder betwist dat. Uit de beschikbare rapportages blijkt dat de kinderen een trauma hebben opgelopen door het gedrag van de vader. Hun angst voor de vader zorgt ervoor dat de kinderen stress hebben dat zij uit hun veilige omgeving worden weggerukt en opnieuw moeten gaan wortelen in een voor hen inmiddels vreemd land, zonder dat daarbij is stilgestaan bij de problematiek en de afstand waarop de moeder zich dan bevindt. De vader geeft met zijn verzoeken geen blijk van enig inzicht in wat voor de kinderen wenselijk(er) is. Door de kinderen in een keer weg te halen uit hun veilige en vertrouwde omgeving, vergroot de vader de kans op nog meer trauma’s. De verzoeken van de vader moeten daarom worden afgewezen. De vader benadrukt in zijn zelfstandig verzoek dat er een risico is op herontvoering. Deze bewering is niet onderbouwd. De moeder en de kinderen hebben hun leven in Polen, zij zijn daar geïntegreerd in de samenleving en hebben geen reden om in die situatie verandering te brengen. Het enige waar de moeder het mee eens is, is dat de kinderen duidelijkheid nodig hebben. De moeder denkt dat een eventuele terugkeer van de kinderen naar Nederland niet zonder schade van hun psyche kan zijn. Als de kinderen terug naar Nederland zouden gaan, zouden zij gescheiden worden van hun primaire verzorger. Dat is ook een trauma. De moeder zal niet remigreren naar Nederland als de kinderen in Nederland zouden gaan wonen. Zij heeft haar leven in Polen.

Ten aanzien van het voorwaardelijk verzoek van de vader stelt de moeder dat een coouderschap niet in het belang is van de kinderen. De moeder heeft de opvoeding van de kinderen alleen gedragen. Bovendien heeft zij duidelijk gemaakt dat zij de omgang wil stopzetten. Zou de moeder meewerken aan een co-ouderschap, dan zou zij in feite de mening van de kinderen negeren. Dat kan niet van de moeder worden gevergd. Op grond daarvan is co-ouderschap geen optie. Mocht het zo lopen dat de kinderen naar Nederland terugkeren, dan is het wenselijk dat het contact met de vader geleidelijk wordt opgebouwd. De moeder staat open voor contact tussen de vader en de kinderen in Polen als de kinderen in Polen zouden kunnen blijven. De kinderen hebben er belang bij en behoefte aan om contact te hebben met de vader. De moeder weet niet wat het risico is en hoe de kinderen contact zouden gaan beleven. De vraag is of zij dit aankunnen, omdat er weerstand is opgebouwd. Het laatste wat moet gebeuren, is de kinderen traumatiseren. Het belang van de kinderen moet vooropstaan. De moeder staat open voor een onderzoek door de raad. De moeder is bang dat de kinderen van haar worden afgepakt.

4Het verweer

4.1.

De vader concludeert:

  • het verzoek tot erkenning van de Poolse beslissing primair niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair ongegrond te verklaren dan wel af te wijzen;

  • het verzoek tot wijziging van het hoofdverblijfplaats af te wijzen;

  • het verzoek tot ontzegging van de omgang althans stopzetting van de omgang tussen de vader en de kinderen althans in goede justitie zodanige beslissingen in de lijn van de verzoeken van de moeder te nemen, niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen;

en verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek:

- het gezamenlijk gezag te beëindigen, zo begrijpt de rechtbank, en de vader te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen;

en voorwaardelijk:

- in geval de moeder bereid is mee te werken aan begeleiding van hulpverlening in Nederland en stapsgewijs en in overleg en na instemming van de hulpverlening, de zorgregeling uit te bouwen naar een co-ouderschap, waarbij de wissel wekelijks op vrijdagmiddag na school plaatsvindt en de verdere afspraken in een ouderschapsplan worden vastgelegd onder supervisie van hulpverlening en/of mediator.

4.2.

De vader is van mening dat de kinderen door de moeder moeten worden teruggebracht naar Nederland dan wel dat de vader de kinderen in Polen ophaalt. Daarvoor verwijst de vader naar de beschikking van de rechtbank Limburg van 25 augustus 2020. De moeder weigert sinds die beschikking ieder contact tussen de vader en de kinderen. Om de moeder tot nakoming te dwingen heeft de vader in kort geding de rechtbank Limburg verzocht de moeder te veroordelen tot nakoming van de beschikking van 25 augustus 2020. De rechtbank Limburg heeft zich bij vonnis van 6 oktober 2021 onbevoegd verklaard ten aanzien van die vordering. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 17 januari 2023 zich wel bevoegd geacht. De vader heeft het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 januari 2023 aan de moeder laten betekenen. De moeder heeft daaraan geen gehoor gegeven en inmiddels een bedrag aan dwangsommen verbeurd van € 100.000,-. Het verzoek van de moeder tot erkenning van de Poolse beschikking in Nederland is in strijd met de uitspraak van het gerechtshof ’sHertogenbosch. Nederland is en blijft bevoegd om beslissingen te nemen over de kinderen die door hun ongeoorloofde overbrenging naar Polen hun gewone verblijfplaats in Nederland niet hebben verloren. De vader vraagt het verzoek van de moeder niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren.

De moeder is in Polen verschillende procedures gestart met als doel dat de kinderen niet meer naar Nederland hoefden terug te keren. Intussen blijkt uit de laatste Poolse beslissingen van 31 mei 2023 dat er geen weigeringsgrond is voor teruggeleiding van de kinderen naar de vader. De Nederlandse rechter heeft na het horen van de moeder, de vader en de betrokken autoriteiten in Nederland geconstateerd en beschikt dat er geen aanleiding is voor een weigeringsgrond. Ook de Poolse rechtbank heeft intussen beslist dat de Nederlandse uitspraak wel wordt erkend in Polen bij beschikking van 8 maart 2022. De beschikking van de Poolse rechter van 21 oktober 2022 staat haaks op die beschikking en is in strijd met het Europees recht. Het lijkt er voorzichtig op dat de Poolse rechter alsnog de beschikking van de rechtbank Limburg van 25 augustus 2020 ten uitvoer gaat leggen. Dat wordt ook bevestigd door de meest recente uitspraak van de Poolse rechter van 30 augustus 2023. De Poolse rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard ten gunste van de Nederlandse rechtbank Limburg ten aanzien van het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezag en afgifte van een paspoort voor de kinderen.

4.3.

Ten aanzien van de wijziging van de hoofdverblijfplaats stelt de vader dat de moeder zich herhaaldelijk in extreem agressieve, negatieve bewoordingen over de vader heeft uitgelaten. De vader werd beticht van huiselijk geweld. Dit is compleet verzonnen en heeft niet in Nederland, maar wel in Polen gehoor gevonden. De vader is door de Poolse rechtbank, na een eerdere seponering, alsnog strafrechtelijk veroordeeld. De opgelegde taakstraf kan de vader in Nederland uitvoeren en de opgelegde geldsom is in Polen voldaan. De beweringen van de moeder over huiselijk geweld en alcoholmisbruik zijn door de Nederlandse politie, Veilig Thuis en jeugdzorg onderzocht. Er is hen niet gebleken dat die beweringen klopten. Dat de ontvoering van de kinderen traumatisch is geweest, zal een impact hebben gehad. Na de ontvoering zijn de kinderen bijna altijd onder de hoede van de moeder en de grootmoeder moederszijde geweest. Dat de moeder sinds haar vertrek naar Polen geen goed woord meer over heeft voor de vader zal zeer waarschijnlijk ook de kern uitmaken van het verhaal dat de moeder over de vader heeft verteld. Het is voorstelbaar dat de kinderen negatief zijn beïnvloed door het verhaal van de moeder. Zij hebben geen mogelijkheid gehad om zelf het contact met de vader te ervaren. De vader heeft er nog steeds vertrouwen in dat bij hereniging van de kinderen met de vader dit goed zal gaan. De vader is ervan overtuigd dat de kinderen bij herstel van het contact in staat zullen zijn zich opnieuw te hechten aan de vader. De kinderen hadden in Nederland ook goed contact met de familie van de vader. De vader spreekt Pools en kan prima met de kinderen communiceren. Dat zij niet actief Nederlands spreken is niet erg. Door toedoen van de moeder zijn de kinderen vervreemd van de vader en van Nederland. De kinderen waren in Nederland geworteld, gehecht en gelukkig. Het is in het belang van de kinderen om het contact met de vader zo spoedig mogelijk te herstellen. De moeder geeft ten onrechte aan dat zij geen steun heeft gekregen van de Nederlandse autoriteiten. De moeder is gehoord en haar beweringen zijn onderzocht. De moeder heeft geen gebruik gemaakt van de aangeboden hulp. Na de ontvoering van de kinderen is de vader vaak in Polen geweest, maar slechts vier keer heeft hij onder toezicht contact mogen hebben met de kinderen. De moeder heeft in mei 2023 ook niet meegewerkt aan de overdracht van de kinderen aan de vader. Als de rechtbank het verzoek van de moeder toewijst, betekent dit dat de vader geen enkel contact meer met de kinderen zal krijgen, zo blijkt ook uit haar verzoek tot ontzegging van de omgang. Nederland zal door toewijzing van het verzoek iedere rechtsmacht verliezen. Dat de moeder op voorhand al de keuze heeft gemaakt niet naar Nederland terug te keren, omdat zij door de Nederlandse autoriteiten onvoldoende is beschermd, is onbegrijpelijk. De moeder stelt dat een gedwongen terugkeer in strijd is met het recht op ‘family life’. De vader vraagt zich af of niet juist de moeder de kans op ‘family life’ voor de vader wil blokkeren. Het is van belang dat de kinderen met beide ouders contact hebben en houden. De vader herhaalt dat hij de moeder mee zal helpen een woning te zoeken en haar financieel wil ondersteunen in het eerste jaar en, ongeacht wat is gebeurd, de zorg voor de kinderen wil verdelen in de vorm van een coouderschap. Mocht de moeder dit blijven weigeren, dan is de vader in staat de kinderen zelf op te voeden. De vader realiseert zich dat een terugkeer voor de kinderen niet gemakkelijk zal zijn. De vader zal zeker het contact tussen de kinderen en de moeder waarborgen. De vader verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen.

4.4.

Ten aanzien van de ontzegging van de omgang stelt de vader dat de moeder op geen enkele wijze motiveert waarom de omgang tussen de vader en de kinderen moet worden ontzegd. De moeder laat na de ontzeggingsgronden te motiveren. De vader verzoekt dit verzoek primair niet-ontvankelijk te verklaren bij gebrek aan motivering en subsidiair het verzoek af te wijzen.

4.5.

Ter onderbouwing van zijn zelfstandige verzoeken stelt de vader dat gezien de houding van de moeder en de manier waarop zij de vader uit het leven van de kinderen wil bannen en het feit dat de moeder geen uitvoering geeft aan de beschikking van de rechtbank Limburg van 25 augustus 2020, de moeder zich niet gedraagt zoals een gezaghebbende ouder zich behoort te gedragen. De vader vreest dat de moeder niet gaat meewerken aan het verkrijgen van paspoorten voor de kinderen, zodat de vader de kinderen (niet) kan meenemen naar Nederland. Hij vreest dat er een grote kans is op her-ontvoering wat zeker niet in het belang is van de kinderen. De vader vreest ook dat de moeder geen toestemming zal geven voor de school en hulpverlening voor de kinderen in Nederland. Voor de kinderen is het van belang dat er juridische duidelijkheid komt. De vader stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden nu de moeder de vader geen enkele toegang geeft tot de kinderen en weigert de beschikking van de rechtbank Limburg van 25 augustus 2020 uit te voeren. Daarnaast is sprake van het klem- of verloren-criterium, doordat de moeder de kinderen niet heeft teruggebracht naar Nederland, over en weer geen vertrouwen is tussen de ouders, de kinderen daar last van hebben en niet valt te verwachten dat de moeder bereid is tot een constructieve samenwerking. Ook anderszins is wijzing van het gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk. De kans op her-ontvoering van de kinderen is reëel en de vader moet bij terugkomst van de kinderen met de school en hulpverlening kunnen overleggen en beslissingen kunnen nemen, zonder dat de moeder dit tegenhoudt. Bovendien is de juridische positie van de vader buiten de landsgrenzen sterk bij eenhoofdig gezag en kan hij zonder juridische procedures de kinderen weer terughalen in het geval dat de moeder de kinderen weer ongeoorloofd meeneemt. Als de kinderen terugkomen naar Nederland, lijkt de vader dat de enige optie is dat de kinderen door beide ouders worden opgevoed. In Polen is dat niet mogelijk. De vader verwijst naar de verklaring van de moeder van 18 april 2024 (bijlage 16). Daarin laat de moeder geen enkele ruimte dat zij gaat meewerken aan contact tussen de kinderen en de vader. De kinderen leven met de gedachte dat de vader niet in hen investeert. In het verleden zijn concrete afspraken gemaakt met de vorige advocaat van de moeder. De moeder is die afspraken niet nagekomen. De moeder vreest dat zij wordt opgepakt als zij naar Nederland komt, maar dat is niet aan de orde. Er lopen geen aangiftes tegen de moeder. De vader is ervan overtuigd dat de moeder niet gaat veranderen. De grootouders moederszijde zijn nog fanatieker. Zij betalen de procedures en zij bepalen hoe zaken verlopen. De moeder staat in Polen onder teveel druk. Hij heeft bij eenhoofdig gezag een grotere kans om de uitspraak van 25 augustus 2020 te effectueren en de kinderen op korte termijn naar Nederland te halen. Als de kinderen naar Nederland komen, zal er worden gezorgd voor een zogeheten zachte landing. In een dergelijk geval is de raad betrokken en wordt in het gezin van de vader gekeken wat nodig is. Er is dan een kring van hulpverleners als de kinderen in Nederland zijn. Als de kinderen in Nederland zijn, zou de vader zijn verantwoordelijkheid nemen en (belangrijke) beslissingen samen met de moeder nemen, ook als de moeder in Polen zou blijven. De vader wil contact met de kinderen en de kans krijgen de band met hen te herstellen.

In het geval dat de moeder bereid is mee te werken aan begeleiding van hulpverlening in Nederland en zij bereid is stapsgewijs en in overleg en na instemming van de hulpverlening de zorgregeling uit te bouwen naar een co-ouderschap, waarbij de wissel wekelijks op vrijdagmiddag na school plaatsvindt en verdere afspraken in een ouderschapsplan worden vastgelegd onder supervisie van hulpverlening of een mediator, dan is een co-ouderschap het meest in het belang van de kinderen.

5Het advies van de raad

De raad maakt zich grote zorgen over de kinderen, onder andere over hun identiteitsontwikkeling. Zij hebben nu al last van de situatie en zitten klem tussen de ouders. [minderjarige 2] wil de vader niet zien, maar uit de stukken blijkt dat de contacten in het verleden prettig verliepen en dat er sprake was van een ontspannen contact. Dat wordt ook gezien door de professionals in Polen. Het contact van de kinderen met de vader is in het belang van de kinderen. De raad kan niet beantwoorden of dit contact in Nederland of in Polen moet zijn. De kinderen verdienen een onbelast contact met beide ouders. Als dat er niet is, is dat schadelijk, dat is nu al te zien. Er is bij de kinderen een bepaald negatief vaderbeeld. [minderjarige 1] trekt zich terug en [minderjarige 2] is angstig. De vraag met betrekking tot het gezag vindt de raad ingewikkeld. De vraag is wat het voor de kinderen betekent als zij niet naar Nederland zouden komen. Dan ontstaat de situatie waarbij de moeder geen beslissingen kan nemen, terwijl de kinderen wel bij haar in Polen verblijven. Beide ouders hebben hun verantwoordelijkheden, maar de vader wordt het onmogelijk gemaakt zijn rol uit te voeren. De raad herkent de door de vader geschetste werkwijze van een zogeheten zachte landing. De raad heeft mensen in dienst die gespecialiseerd zijn in (dit soort) internationale zaken. De kinderen worden niet zomaar bij de vader geplaatst. Zij worden op een goede manier ontvangen. De vraag is wat in het belang is van de kinderen, want linksom of rechtsom komen zij in een lastige positie. In Polen hebben zij geen contact met de vader en dat is schadelijk. Als de kinderen in Nederland zouden zijn, komt hun contact met de moeder onder druk te staan. De kinderen zitten sowieso in een situatie dat veel van hen wordt verwacht en dat zij met veel te maken krijgen. Het is in het belang van de kinderen dat er snel contact gaat zijn met de vader. Voor een uitgebreid inhoudelijk advies, zou de raad onderzoek moeten doen, omdat dan veel zorgvuldiger naar de situatie kan worden gekeken.

6De beoordeling

6.1.

De erkenning van de Poolse beslissing

6.1.1.

De rechtbank begrijpt het verzoek onder I. van de moeder als een verzoek op grond van artikel 30 lid 3 Brussel II-ter. Op grond van artikel 30 lid 4 Brussel II-ter wordt de relatieve bevoegdheid bepaald door het recht van de lidstaat waarin een procedure als bedoeld in artikel 30 lid 3 Brussel II-ter wordt aangespannen, in dit geval Nederland.

Op grond van artikel 265 Rv is bevoegd de rechter van de woonplaats, of bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het feitelijk verblijf van de minderjarige.

Op grond van artikel 1:12 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt een minderjarige de woonplaats van degene die het gezag uitoefent en als beide ouders samen het gezag uitoefenen maar niet dezelfde woonplaats hebben, dan volgt de minderjarige de woonplaats van de ouder bij wie het feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven.

Beide ouders hebben het gezag over de kinderen. De moeder woont in Polen, de vader woont in Nederland in het arrondissement Limburg. In dit specifieke geval acht de rechtbank Limburg zich relatief bevoegd om van het verzoek kennis te nemen. Immers, hoewel de kinderen sinds 2018 feitelijk bij de moeder in Polen verblijven, staat vast dat de kinderen destijds ongeoorloofd zijn overgebracht naar Polen. Bij beschikking van deze rechtbank van 25 augustus 2020 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen juridisch bepaald bij de vader. Dat de moeder daar geen uitvoering aan geeft, waardoor de kinderen feitelijk nog steeds bij de moeder in Polen verblijven, doet daaraan niet af. De rechtbank Limburg zoekt daarom aansluiting bij de situatie dat de kinderen in beginsel, zonder daarmee al een inhoudelijk oordeel te geven over de overige verzoeken, bij de vader in [woonplaats] , hun woonplaats hebben, waardoor de rechtbank Limburg relatief bevoegd is om van het verzoek van de moeder kennis te nemen.

6.1.2.

Uit de stukken blijkt dat het gerechtshof in Szczecin, Polen, op 15 maart 2023 heeft beslist de beschikking van het arrondissementsgerecht Koszalin (Polen) van 21 oktober 2022 te wijzigen zodanig dat het verzoek tot, kort gezegd, niet-erkenning van de uitspraken van de rechtbank Limburg en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, wordt afgewezen. De moeder is tegen deze beslissing van het gerechtshof Szczecin in cassatie gegaan.

6.1.3.

De moeder is tijdens de mondelinge behandeling gevraagd wat in het licht van deze beslissing van het gerechtshof Szczecin de bedoeling is van haar verzoek onder I. De moeder heeft meegedeeld dat zij dat verzoek handhaaft zo lang de desbetreffende beslissing in Polen niet onherroepelijk is en dat haar verzoek als ingetrokken kan worden beschouwd als de uitspraak onherroepelijk is. De moeder meent tevens dat de beslissing op haar verzoek onder I. moet worden aangehouden in afwachting van de beslissing van de Poolse rechter.

6.1.4.

Op dit moment van beoordelen is de uitspraak waarvan door de moeder erkenning wordt gevraagd door het gerechtshof in Polen vernietigd in hoger beroep. Bij die stand van zaken ziet de rechtbank geen aanleiding om de beslissing op het verzoek van de moeder aan te houden. Daarbij komt dat onduidelijk is wanneer een eventuele inhoudelijke behandeling en uitspraak in cassatie is te verwachten. Desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling heeft geen van partijen daarover enig uitsluitsel kunnen geven. De rechtbank zal dan ook nu een beslissing nemen op het voorliggende verzoek. Gelet op de vernietiging van de uitspraak waarvan erkenning wordt verzocht en als gevolg daarvan een gebrek aan gesteld of gebleken belang, wijst de rechtbank het verzoek van de moeder af.

6.2.

De rechtsmacht, het toepasselijk recht en de relatieve bevoegdheid

6.2.1.

Op de overige verzoeken over de ouderlijke verantwoordelijkheden is artikel 9 Brussel II-ter van toepassing. In dat artikel is bepaald dat in het geval van ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer van een kind, de gerechten van de lidstaat waar een kind onmiddellijk vóór de ongeoorloofde overbrenging of nietterugkeer zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd zijn totdat het kind in een andere lidstaat een gewone verblijfplaats heeft gekregen en, kort gezegd, sprake is van een van de in artikel 9 sub a of sub b genoemde voorwaarden.

De moeder stelt in dit kader dat de gewone verblijfplaats van de kinderen door verloop van tijd is gewijzigd naar Polen, waardoor de Nederlandse rechter, zo begrijpt de rechtbank, onbevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen. De moeder stelt verder dat de Poolse rechter vanwege de bijzondere band van de kinderen met de Poolse staat beter in staat is om de belangen van de kinderen in deze specifieke zaak te beoordelen. De vader heeft gesteld dat de Nederlandse rechter, zo begrijpt de rechtbank, bevoegd is om beslissingen te nemen over de kinderen die door hun ongeoorloofde overbrenging naar Polen hun gewone verblijfplaats in Nederland niet hebben verloren.

De rechtbank is van oordeel dat de Nederlandse rechter nog steeds bevoegd is. Dit is immers het uitgangspunt van artikel 9 Brussel II-ter en daarbij is onvoldoende gesteld of gebleken van feiten en omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken.

6.2.2.

Nu de Nederlandse rechter bevoegd is, is op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV ’96) Nederlands recht van toepassing.

6.2.3.

De rechtbank Limburg is relatief bevoegd, waarvoor de rechtbank kortheidshalve verwijst naar rechtsoverweging 6.1.1.

6.3.

De bevoegdheidsoverdracht aan Polen

6.3.1.

Nu de rechtbank rechtsmacht aanneemt, komt de rechtbank toe aan het voorwaardelijke verzoek van de moeder om op grond van het bepaalde in artikel 12 lid 1 sub b Brussel II-ter de procedure te verwijzen naar Polen. In dat artikel is bepaald dat in uitzonderlijke omstandigheden een bevoegd gerecht van een lidstaat, indien het van mening is dat dat een gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft, beter in staat is het belang van het kind in de specifieke zaak te beoordelen, kort gezegd, het gerecht van een andere lidstaat kan verzoeken zijn bevoegdheid uit te oefenen.

6.3.2.

De rechtbank stelt voorop dat dit een discretionaire bevoegdheid is. Het kan, zoals ook blijkt uit het artikel, in uitzonderlijke situaties. Van een dergelijke uitzonderlijke situatie is niet gebleken. De moeder heeft in dat kader ook niets gesteld. Wel heeft zij in het kader van de rechtsmacht gesteld dat de kinderen een bijzondere band hebben met de Poolse staat, waardoor de Poolse rechter beter in staat is om de belangen van de kinderen in deze specifieke zaak te beoordelen. Echter, tegenover de bijzondere band van de kinderen met Polen staat dat de kinderen tevens een bijzondere band hebben met Nederland. Immers, niet alleen hebben zij familiale banden met hun familie in Polen, maar ook met hun familie in Nederland. Zij hebben een vader met de Nederlandse en een moeder met de Poolse nationaliteit. Tevens hebben beide kinderen in elk geval de Nederlandse nationaliteit. Andere omstandigheden die van belang kunnen zijn, zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank is dan ook niet van oordeel dat de Poolse rechter beter in staat is het belang van de kinderen te beoordelen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de moeder afwijzen.

6.4.

De aanwezigheid van de moeder tijdens de mondelinge behandeling

6.4.1.

In aanloop naar de mondelinge behandeling van 1 mei 2024 heeft de advocaat van de moeder op 25 april 2024 verzocht om de moeder toestemming te verlenen om online deel te nemen aan de mondelinge behandeling, omdat de moeder in Polen woont en verblijft en het haar om die reden niet lukt om aanwezig te zijn. Diezelfde dag heeft de rechtbank beslist en meegedeeld aan de advocaat van de moeder dat het genoemde argument de rechtbank geen aanleiding geeft om deelname aan de mondelinge behandeling via een videoverbinding toe te staan.

6.4.2.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat namens de moeder naar voren gebracht dat zij er moeite mee heeft niet via een videoverbinding aanwezig te mogen zijn. De moeder is bang dat zij wordt vervolgd als zij naar Nederland komt. Haar advocaat heeft meegedeeld dat hij de moeder heeft uitgelegd dat dit niet het geval is. De moeder maakt bezwaar dat zij niet (via een videoverbinding) bij de mondelinge behandeling aanwezig mag zijn. Zij is van mening dat het recht op een eerlijk proces wordt geschonden. De moeder verwijst naar een uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden (ECLI:NL:HR:2020:1509), waaruit blijkt dat steeds moet worden gekozen voor een alternatief van persoonlijk contact dat in de gegeven omstandigheden wel mogelijk is en recht doet aan de belangen van de betrokkenen. De moeder meent dat zij aan deze uitspraak rechten kan ontlenen, omdat, wanneer zij niet in persoon aanwezig kan zijn, dit wel via een videoverbinding kan.

6.4.3.

De rechtbank is van oordeel dat de moeder in een zo beladen zaak, met hoe dan ook vergaande consequenties voor de kinderen, fysiek aanwezig had kunnen en moeten zijn tijdens de mondelinge behandeling. Zij heeft er om haar moverende redenen voor gekozen niet in persoon te verschijnen en verzocht om online/digitaal aanwezig te mogen zijn. Zij legt daaraan ten grondslag dat zij in Polen woont en verblijft en het daarom niet lukt aanwezig te zijn. Het enkele feit dat de moeder in Polen woont en verblijft is echter onvoldoende reden om af te wijken van het uitgangspunt dat een mondelinge behandeling in beginsel in persoon plaatsvindt. Daarbij komt dat de moeder tijdig, in elk geval op 28 maart 2024, is opgeroepen voor de mondelinge behandeling, zodat zij voldoende tijd heeft gehad om voorzieningen te treffen en af te reizen naar de rechtbank. Het door de moeder genoemde risico op vervolging maakt evenmin dat zij niet in staat is geweest om af te reizen naar de rechtbank. Voor de door de moeder vermeende juridische vervolging bestaat geen concrete aanleiding, zoals naar eigen zeggen ook haar advocaat aan de moeder heeft uitgelegd. Alleen daarom al dienen de gevolgen van haar keuze om desondanks niet fysiek aanwezig te zijn in dat geval voor rekening van de moeder te komen.

De moeder heeft nog verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad waaraan zij rechten meent te ontlenen. Ook daarin volgt de rechtbank de moeder niet. De desbetreffende uitspraak ziet op een periode waarbij de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid van kracht was, die erin voorzag dat wanneer een fysieke zitting niet mogelijk was, een mondelinge behandeling kon plaatsvinden door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel. Ook die tijdelijke wetgeving ging derhalve uit van het principe dat in beginsel een fysieke zitting plaatsvindt. Pas wanneer dat niet mogelijk bleek, kon daarvan worden afgeweken onder die tijdelijke wetgeving. Nog afgezien van het feit dat deze wetgeving niet meer van kracht is, is de rechtbank, zoals hiervoor is overwogen, niet van oordeel dat de moeder niet fysiek aanwezig kon zijn tijdens de mondelinge behandeling. Daarbij komt dat rechtsoverweging 3.2.5., waarnaar de moeder specifiek verwijst, ziet op maatstaven die gelden voor procedures waarin sprake is van vrijheidsbeneming, waarvan in dit geval geen sprake is.

Daarenboven is aan de moeder en haar advocaat tijdens de mondelinge behandeling meermaals gelegenheid gegeven om onderling overleg te hebben met betrekking tot de vragen van de rechtbank, zowel tijdens de mondelinge behandeling als tijdens een aantal onderbrekingen van de mondelinge behandeling, zodat van het schenden van een eerlijk proces geen sprake is.

6.5.

Het horen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]

6.5.1.

De moeder stelt dat de kinderen, mede gelet op hun leeftijd, in het Europees recht een (belangrijke) stem hebben. [minderjarige 1] kan volgens de moeder worden gehoord. De moeder verwijst naar de considerans, nr. 39, bij Brussel II-ter waarin is beschreven dat het belangrijk is dat kinderen worden gehoord. De moeder wil dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de mogelijkheid wordt geboden om te worden gehoord. De kinderen mogen niet beslissen, maar zij mogen wel hun mening geven. Vanwege de afstand kan het volgens de moeder praktisch gezien wel ingewikkeld worden. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling gevraagd of de kinderen voor een dergelijk verhoor naar Nederland zouden kunnen komen. De advocaat van de moeder heeft dit tijdens een onderbreking van de mondelinge behandeling met de moeder besproken. De advocaat heeft namens de moeder meegedeeld dat de moeder niet bereid is om met de kinderen naar Nederland te komen voor een dergelijk verhoor. De moeder is bang om te worden opgepakt. Ook op voorstellen van de advocaat om afspraken te maken, heeft de moeder afwijzend gereageerd.

6.5.2.

De rechtbank heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. De rechtbank is zich terdege bewust van wat is verwoord in artikel 21 Brussel IIter alsmede in de considerans, nr. 39, van Brussel II-ter, waarnaar de moeder heeft verwezen, over het recht van een kind zijn standpunt kenbaar te maken. De rechtbank onderschrijft het belang van de mening van kinderen ook. Echter, in zowel de considerans, nr. 39, als in het artikel 21 Brussel II-ter wordt gesproken over het vormen van een eigen mening door een kind. Met name in de considerans, nr. 39, is het belang beschreven van “de mogelijkheid voor kinderen om vrijelijk hun mening te uiten…”. Het is daarbij aan de lidstaten overgelaten door wie en hoe een kind zal worden gehoord. Daarbij is ook benoemd dat het horen van een kind, hoewel het een recht blijft, geen absolute verplichting is, zoals ook blijkt uit de toelichting bij artikel 21 Brussel II-ter. In dit geval hecht de rechtbank er groot belang aan dat de kinderen in Nederland worden gehoord, in persoon, waarbij de rechtbank nog nader zou invullen door wie en op welke manier dit horen zou gebeuren. De moeder wil echter de komst van de kinderen naar Nederland onder geen beding mogelijk maken. Enig andere vorm om de kinderen te horen acht de rechtbank te belastend voor de kinderen. In de situatie in Polen, waarin de kinderen zich bevinden in de invloedssfeer van de moeder en haar familie, acht de rechtbank het niet mogelijk, ook niet via een videoverbinding, om de kinderen te horen op een zodanige wijze dat zij zich onbevangen kunnen uiten. Oftewel, zij kunnen in dat geval naar het oordeel van de rechtbank niet vrijelijk hun mening uiten. De rechtbank vraagt zich daarbij overigens af in hoeverre de kinderen in het algemeen zich een mening (hebben) kunnen vormen over het contact met de vader, zo lang zij geen contact hebben met die vader, mede gelet op de jonge leeftijd van de kinderen waarop zij het laatste contact hadden met de vader. Daarbij komt dat het in het belang van de kinderen dringend noodzakelijk is dat er zo spoedig mogelijk een beslissing over de voorliggende verzoeken van de ouders komt, waardoor zij duidelijkheid krijgen. Daarover zijn de ouders het ook met de rechtbank eens, zo is tijdens de mondelinge behandeling gebleken. Om die redenen heeft de rechtbank besloten om de kinderen niet te horen.

6.6.

Het gezag

6.6.1.

Op grond van artikel 1:253n lid 1 BW kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag bedoeld in een aantal limitatief opgesomde wettelijke bepalingen beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. In het tweede lid is bepaald dat – onder meer – artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing is. Dit houdt in dat het gezamenlijk gezag kan worden beëindigd indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

6.6.2.

Als eerste moet worden beoordeeld of sprake is van een wijziging van omstandigheden. Gebleken is dat er eigenlijk sprake is van een juridische en een feitelijke werkelijkheid. De juridische werkelijkheid is dat er sprake is van gezamenlijk gezag en dat de kinderen bij de vader hun hoofdverblijfplaats hebben en er in die situatie (begeleid) contact zou moeten zijn tussen de moeder en de kinderen, waarbij mogelijk zou worden toegewerkt naar een uitgebreide zorgregeling al dan niet een co-ouderschap. De feitelijke situatie is dat de kinderen al meer dan vijf jaar in Polen verblijven bij de moeder die hen verzorgt en opvoedt en dat de vader al ruim vier jaar geen enkel contact met de kinderen heeft gehad en de vader zijn gezagspositie niet of nauwelijks kan uitoefenen. Alleen al deze tegenstelling in de juridische en feitelijke werkelijkheid levert een rechtens relevante wijziging van omstandigheden op, zodat het verzoek van de vader kan worden beoordeeld.

6.6.3.

De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders in het belang van hun kind gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun kind. Hiervan kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken.

De kern van het gezamenlijk ouderlijk gezag is terug te vinden in artikel 1:247 BW. Daarin is bepaald dat het gezag over het kind de plicht en het recht van zowel de moeder als de vader omvat om het kind te verzorgen en op te voeden. Hieruit volgt dat het gezag een aan de ouder toekomend recht is en dat dit recht aan de ouder is gegeven in het belang van het kind. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de verzorgende ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. Voor de uitoefening van gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen.

6.6.4.

Gebleken is dat in de afgelopen jaren de situatie van de kinderen in relatie tot hun vader niet is verbeterd. Integendeel, er is al jarenlang (vrijwel en nu) geen enkel contact tussen de vader en de kinderen. De moeder heeft in die periode geen initiatief en/of bereidheid getoond dat zij openstaat voor (structureel) contact tussen de kinderen en hun vader en/of de vader een plek te geven in het leven van de kinderen. De moeder verwijt de vader in haar verklaring van 18 april 2024 geen interesse te tonen in de kinderen of een verzoek tot contact met de kinderen te hebben ingediend, terwijl de vader al jaren juridische procedures voert om, onder andere, zijn kinderen te kunnen en mogen zien. Daarbij is niet weersproken dat de moeder (afgesproken) contactmomenten niet nakomt of onmogelijk maakt. De rechtbank wil niets afdoen aan het gevoel van de moeder over het verleden en het huiselijk geweld dat volgens haar heeft plaatsgevonden. De vader is hiervoor in Polen ook veroordeeld. De vader stelt dat hij het erbij heeft laten zitten, maar hij betwist nog steeds dat dit zou hebben plaatsgevonden. Wat daar ook van zij, de moeder heeft een voor beide ouders als voor de kinderen zeer drastisch besluit genomen door met de kinderen naar Polen te vertrekken en vervolgens al jarenlang geen contact toe te staan tussen de vader en de kinderen, waarbij de vraag rijst of dit in het belang is van de kinderen en of de gevolgen voor de kinderen (en de vader) in verhouding staan tot de reden van het vertrek van de moeder. Daarbij legt de moeder ook juridische uitspraken van de Nederlandse rechter die haar niet welgevallig zijn, naast zich neer en negeert zij de juridische plicht die op haar als ouder rust om het contact van de kinderen met de andere ouder te bevorderen. Naast het niet toestaan van contact, informeert de moeder de vader al jarenlang niet over beslissingen over de kinderen of betrekt zij de vader bij dergelijke beslissingen. Zij stelt feitelijk de vader niet in staat om zijn gezag uit te oefenen. De ouders zijn het erover eens dat de kinderen klem zitten als gevolg van de situatie (tussen de ouders) en dat er duidelijkheid moet komen voor de kinderen. De rechtbank is dat met de ouders eens.

De sleutel om tot enige verbetering van de situatie voor de kinderen te komen ligt al jarenlang bij de moeder. De moeder laat echter niet zien dat zij (in de basis) bereid is haar opstelling zodanig aan te passen dat dit (basaal) constructief overleg met de vader en/of contact van de kinderen met hun vader ook feitelijk en structureel mogelijk maakt. Ondanks de handreikingen die de vader aan de moeder wil doen en ook doet, blijft zij onverminderd bepalend, niet alleen tegenover de vader maar ook tegenover de juridische werkelijkheid. Zelfs tijdens de mondelinge behandeling maakt de moeder van enige toezegging tot medewerking aan een eventueel raadsonderzoek de draai naar het overal negatief op antwoorden als dat betekent dat zij daarvoor zou moeten faciliteren dat de kinderen naar Nederland komen, waarbij ook toezeggingen van haar advocaat haar niet van gedachten kunnen veranderen. Zij toont zich in het algemeen zeer rechtlijnig in haar visie en houdt daarbij sterk vast aan haar eigen waarheid, waarbij zij stelt het belang van de kinderen voorop te stellen, maar dat belang van de kinderen gaandeweg uit het oog lijkt te zijn verloren. Vanwege de opstelling van de moeder lijkt het onmogelijk deze situatie ten positieve te keren in de huidige bestaande situatie. Uit de overgelegde stukken noch uit de stellingen tijdens de mondelinge behandeling blijkt van enig aanknopingspunt dat de moeder op korte termijn bereid en in staat is haar houding ten opzichte van de vader te wijzigen, zodat niet te verwachten valt dat binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen in de huidige negatieve verhouding tussen de ouders en de opstelling van de moeder ten opzichte van de vader en de daaruit voortvloeiende belasting voor de kinderen. Daartegenover staat dat de vader, ook tijdens de mondelinge behandeling volhardt in zijn standpunt dat hij bereid is en blijft om de moeder een plek te geven in het leven van de kinderen, van mening is dat een co-ouderschap het beste zou zijn voor de kinderen en dat hij onder alle omstandigheden beslissingen met de moeder samen wil bespreken en nemen. Dat is ook, zoals de wetgever bedoelt, hoe uitvoering moet worden gegeven aan het (gezamenlijk) gezag van een ouder.

Gelet op de hiervoor geschetste situatie tegen de achtergrond van de genoemde uitgangspunten van de wet en de bedoeling van de wetgever en vooral vanwege de duidelijkheid voor de kinderen en mede gezien de noodzaak voor een doorbreking van de impasse, zal de rechtbank het verzoek van de vader tot beëindiging van het gezamenlijk gezag toewijzen en daarbij bepalen dat het gezag voortaan aan de vader alleen toekomt.

De rechtbank begrijpt dat dit een zeer ingrijpende beslissing is met verstrekkende gevolgen, vooral voor de kinderen. De rechtbank gaat ervan uit dat een van die gevolgen is dat de kinderen terug naar Nederland zullen/kunnen komen. De rechtbank heeft dat ook meegewogen in haar beslissing. De rechtbank acht de negatieve gevolgen van de voortzetting van het verblijf van de kinderen in Polen, waarbij zij geen contact hebben met de vader en daarmee de schade voor hun sociaal-emotionele ontwikkeling, hun identiteitsontwikkeling en het negatief vaderbeeld, veel minder in het belang van de kinderen dan nu alsnog naar Nederland te moeten verhuizen. Immers, de vader gunt de moeder wel een rol in het leven van de kinderen en andersom is dat niet het geval. Het is ook van belang dat de moeder een belangrijke rol blijft spelen in het leven van de kinderen. De moeder zelf zal daarvoor kunnen zorgen, door keuzes te maken die dit mogelijk maken. De rechtbank heeft verder meegewogen in haar beslissing dat uit de informatie van de vader, die is bevestigd door de raad, volgt dat zodra de kinderen naar Nederland komen, een team van gespecialiseerde hulpverleners wordt ingezet voor dergelijke internationale zaken, de zogeheten ‘zachte landing’ van de kinderen. Op die manier is het welzijn van de kinderen gewaarborgd en worden ook de zorgen van de moeder over de opvoedingsomgeving bij de vader ondervangen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank deze zeer ingrijpende beslissing in het belang van de kinderen.

6.7.

De hoofdverblijfplaats

Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank, kort gezegd, een beslissing nemen bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. Echter, dit artikel ziet op geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag. Gelet op de hiervoor gemotiveerde beslissing dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd, waarbij de vader voortaan alleen het gezag toekomt, is van een geschil in het kader van de uitoefening van het gezamenlijk gezag geen sprake meer en kan derhalve de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer bij de moeder worden bepaald. Het verzoek van de moeder zal daarom worden afgewezen.

6.8.

De omgangsregeling

6.8.1.

Nu het gezamenlijk gezag wordt beëindigd, is artikel 1:377a BW van toepassing op de verzoeken inzake de omgangsregeling met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

6.8.2.

De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd, na overleg met haar advocaat tijdens een onderbreking van de mondelinge behandeling, bevestigd dat zij vindt dat er contact moet zijn tussen de kinderen en de vader. Desgevraagd heeft de advocaat van de moeder meegedeeld dat de rechtbank dit standpunt van de moeder mag begrijpen als een intrekking van haar verzoek om het recht op omgang tussen de vader en de kinderen te ontzeggen.

Zolang de rechtbank geen beschikking heeft gegeven, kunnen partijen hun (neven)verzoeken intrekken. De intrekking heeft tot gevolg dat het verzoek niet meer kan worden onderzocht. Gelet daarop zal de rechtbank het verzoek van de moeder afwijzen.

6.8.3.

Een beoordeling van het voorwaardelijk verzoek van de vader met betrekking tot de omgangsregeling is niet nodig, omdat niet aan de gestelde kan worden voldaan. Immers, de moeder wil daaraan niet meewerken althans, zij is niet bereid om naar Nederland te komen, waardoor de door de vader verzochte omgangsregeling niet uitvoerbaar is. De rechtbank zal daarom, voor zover noodzakelijk, dit verzoek van de vader afwijzen. Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank erop dat de omgangsregeling die tussen de moeder en de kinderen is bepaald in de beschikking van deze rechtbank van 25 augustus 2020 van kracht blijft.

6.9.

Uitvoerbaar bij voorraad

De uitspraak zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De huidige feitelijke situatie (die op gespannen voet staat met de juridische werkelijkheid) duurt al veel te lang en dient in het belang van de kinderen nu zo snel mogelijk te veranderen. De huidige situatie wordt mede door juridische procedures al te lang in stand gehouden. Indien tegen de nu genomen beslissingen andermaal hoger beroep zou worden ingesteld, mag dat het belang van een spoedige doorbreking van de impasse niet tegenhouden. De kinderen hebben recht op contact met hun moeder én hun vader en daaraan beoogt deze beslissing zoveel mogelijk tegemoet te komen. De belangen van de kinderen, de vader en de moeder tegen elkaar afwegend, komt de rechtbank tot de conclusie dat deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard.

7De beslissing

De rechtbank:

7.1.

beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat het gezag voortaan toekomt aan:
- [de vader] , geboren op [geboortedatum 3] 1984 in [geboorteplaats 2] ,
over:
- [minderjarige 1] , geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2013,

- [minderjarige 2] , geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 2] 2016;

7.2.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

7.3.

wijst af het meer of anders verzochte.

7.4.

bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, voorzitter, mr. W.T.M. Raab en mr. L.M.I.A. Bregonje, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van S.L.M. Heijnens, griffier op 25 juni 2024.

Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:

a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;

b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733