Rechtbank Amsterdam 12-01-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:8836

Datum publicatie19-09-2024
Zaaknummer687043 HA ZA 20-739
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenTuchtrecht / aansprakelijkheid; Tuchtrecht/aansprakelijkheid jeugdprofessional;
Jeugdbescherming / Jeugdwet
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

onrechtmatig handelen Jeugdbescherming Amsterdam door onzorgvuldige wijze van rapporteren en het doen van ongefundeerde mededelingen. Jeugdbescherming Amsterdam is aansprakelijk voor schade die eiser als gevolg daarvan heeft geleden.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/687043 / HA ZA 20-739

Vonnis van 12 januari 2022

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,

tegen

de stichting

STICHTING JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde,

advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.

Partijen worden hierna [eiser] en Jeugdbescherming genoemd.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 6 juli 2020, met producties,

- de incidentele conclusie van [eiser] , met producties,

- de akte inbrengen productie, tevens wijziging van eis in het incident van [eiser] ,

- de incidentele conclusie van antwoord tevens conclusie van antwoord in de hoofdzaak van Jeugdbescherming, met producties,

- de antwoordakte eiswijziging in het incident van Jeugdbescherming,

- het tussenvonnis van 13 oktober 2021, waarin ambtshalve een mondelinge behandeling is bepaald en

- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 1 december 2021 en de daarin genoemde stukken.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1. [eiser] is de vader van [minderjarige] ( [minderjarige] ). Zij is op [geboortedatum] 2014 geboren uit de relatie van [eiser] en [de moeder] ( [de moeder] ). De ouders hebben gezamenlijk gezag. De relatie van [eiser] en [de moeder] is (in ieder geval in) 2017 ten einde gekomen.

2.2.

Jeugdbescherming is een Gecertificeerde Instelling in de zin van artikel 3 van de Jeugd wet (GI). Jeugdbescherming was vanaf 3 april 2017 bij [eiser] , [de moeder] en [minderjarige] betrokken, aanvankelijk op vrijwillige basis.

2.3.

Vanaf juni 2018 had [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij [eiser] en een zorgregeling met haar moeder (die zij ook thans nog heeft).

2.4.

Op 30 oktober 2018 heeft Jeugdbescherming het besluit genomen een verzoek tot onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel over [minderjarige] (en haar zusje) in te dienen bij de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

2.5.

Vanaf 1 november 2018 was [naam 1] ( [naam 1] ) namens Jeugdbescherming de gezinsmanager in het gezin van [eiser] en [de moeder] .

2.6.

Begin november 2018 heeft [de moeder] zich bij [naam 1] gemeld met een vermoeden van seksueel misbruik van [minderjarige] door [eiser] . [de moeder] heeft aan [naam 1] een filmpje gegeven waaruit (volgens [de moeder] ) zou blijken van het seksueel misbruik en een (volgens [de moeder] ) door [minderjarige] gemaakte tekening van [eiser] met een piemel. Kort daarop, eveneens begin november 2018, heeft [naam 1] [eiser] geconfronteerd met de door [de moeder] geuite vermoedens van seksueel misbruik. [eiser] heeft toen verklaard dat [minderjarige] zijn piemel wilde kussen toen hij uit de badkamer kwam en dat hij heeft gezegd dat dat niet mocht ("nee, nee, nee").

2.7.

[naam 1] heeft op 6 november 2018, naar de rechtbank begrijpt, het onder 2.4 bedoelde verzoek tot onderzoek bij de Raad ingediend.

2.8.

Tussen 7 november en 20 november 2018 is [minderjarige] door Jeugdbescherming bij een netwerkgezin (de ouders van een vriendinnetje van [minderjarige] ) ondergebracht (met instemming van de ouders, zij het volgens [eiser] onder druk).

2.9.

Op 8 november 2018 heeft [de moeder] bij de politie aangifte gedaan van ·seksueel misbruik van [minderjarige] door [eiser] .

2.10.

Op 8 november 2018 heeft [naam 1] de melding ingebracht bij een 'Twee of Meer Sporen Teamoverleg' (TMT-overleg) bij Jeugdbescherming, het team dat hulpverleners adviseert over de aanpak van een vermoeden van seksueel misbruik binnen een afhankelijkheidsrelatie. In dat overleg heeft [naam 1] verteld dat [de moeder] zich bij haar heeft gemeld met de boodschap dat [minderjarige] haar tijdens het tekenen heeft verteld dat zij de piemel van [eiser] moest kussen. Ook heeft [naam 1] tijdens het TMT-overleg gezegd dat daarvan een filmpje van is. [naam 1] heeft het filmpje niet bekeken en het is tijdens het TMT-overleg ook niet bekeken.

2.11.

Op 20 november 2018 is naar aanleiding van de melding van seksueel misbruik een Top tot Teen onderzoek (TTT-onderzoek) bij [minderjarige] uitgevoerd in het Amsterdam UMC, locatie AMC, afdeling Kindergeneeskunde (het AMC).

2.12.

Op 20 november 2018 is [minderjarige] ondergebracht bij een (ander) pleegezin.

2.13.

Op 29 november 2018 heeft [eiser] zijn toestemming voor de (vrijwillige) uithuisplaatsing ingetrokken en bij beschikking van diezelfde datum heeft de kinderrechter van deze rechtbank een spoedmachtiging gegeven tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden en tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van vier weken.

2.14.

Bij beschikking van 19 december 2018 heeft de kinderrechter de beschikking gehandhaafd. De ondertoezichtstelling is met een jaar verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 19 maart 2019. In de beschikking staat onder meer:

"(...)

De standpunten

(...)

De Raad maakt zich zorgen over de kindsignalen die [minderjarige] laat zien, haar opvoedomgeving, emotionele ontwikkeling en haar veiligheid (...) Het Top tot Teen onderzoek heeft niet tot een eenduidige conclusie geleid en er zijn veel vragen onbeantwoord gebleven. [minderjarige] is een kwetsbaar en erg jong meisje en op dit moment is het niet in haar belang om terug te keren naar een mogelijk instabiele, onveilige situatie. (...) Binnen de drie maanden uithuisplaatsing kan de GI onderzoeken welke hulp en welke woonplek passend is, wat de achtergrond van de kindsignalen is en de termijn waarbinnen de hulp ingezet kan worden. Hierna kan een toetsmoment volgen.

Namens de GI is ter zitting naar voren gebracht (...). De kindsignalen, zoals het bedplassen, de bewoordingen van [minderjarige] en haar gedrag worden herkend door de GI en moeten serieus worden genomen. Daarbij komt dat niet is aangetoond dat er geen sprake is van seksueel misbruik. Er is bij [minderjarige] sprake van een inadequate seksuele ontwikkeling.

(...)

De moeder heeft ter zitting onder meer naar voren gebracht dat het gedrag en de uitspraken van [minderjarige] haar zorgen baart. De suggestie van de vader dat de moeder melding heeft gedaan vanwege de scheidingsperikelen is niet juist. Ook in het pleeggezin heeft [minderjarige] zorgelijk gedrag laten zien en de moeder heeft dit zelf ook ervaren. (...) De moeder heeft niet gezien dat [minderjarige] zelf de tekening met het mannetje heeft gemaakt.

(...)

De vader heeft (...) onder meer naar voren gebracht dat er tot begin november geen enkel zorgelijk signaal over [minderjarige] is bemerkt (...). Het staat niet vast dat [minderjarige] de tekening met het mannetje zelf heeft gemaakt, de moeder was er niet bij, wel haar oudere zus. (...) Het blijft onduidelijk waar de gestelde inadequate seksuele ontwikkeling op is gebaseerd. Uit het AMC-onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van seksueel misbruik. De vader is veroordeeld voor het in 2000 hebben van een seksuele relatie met een 17-jarige (...). De vader (...) wijst op het belang van de aanwezigheid van een tolk voor de moeder vanwege de taalbarrière die van invloed is op de communicatie. De problemen die er zijn komen voor een deel voort uit culturele- en taalproblemen.

(...)

De verdere beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting komt naar voren dat er al langere tijd zorgen zijn over de (emotionele) ontwikkeling van [minderjarige] en haar (emotionele) veiligheid. Er is sprake van een complexe echtscheiding uitmondend in verschillende gerechtelijke procedures en dit lijkt zijn weerslag op [minderjarige] te geven. [minderjarige] laat zorgelijk gedrag zien en doet zorgelijke uitsp(aken. Het is van belang dat er juiste hulpverlening voor [minderjarige] en de ouders wordt ingezet. (...)

De kinderrechter is van oordeel dat nader onderzoek noodzakelijk is. Totdat er meer duidelijkheid is en de situatie bij de vader als voldoende veilig wordt beschouwd, dient de uithuisplaatsing voort te duren.

(...)

Korte termijn doelen

(...)

- Er wordt onderzoek uitgevoerd met als doel zicht te krijgen op de psychoseksuele ontwikkeling van [minderjarige] , hechtingsrelatie, opvoedingshandelen van ouders en een behandeling ingezet kan worden en in welk kader dit gaat plaatsvinden;

(...)

Verstrekken van het filmpje en de tekening

Het verzoek van de vader om de kinderrechter opdracht te geven aan de Raad om het filmpje en de tekening aan hem te verstrekken, wordt afgewezen. De moeder heeft ter zitting een toelichting gegeven en de kinderrechter acht dit afdoende. Nu de beschrijving van het filmpje geen rol heeft gespeeld bij de besluitvorming van de kinderrechter, is afgifte van het filmpje niet opportuun.

(...)".

2.15.

Op 21 januari 2019 heeft Jeugdbescherming bij de rechtbank een verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] ingediend. Als bijlage bij het verzoek is de 'Rapportage inhoudende plan van aanpak en verloop van de ondertoezichtstelling' bijgevoegd waarin onder meer staat:

"(...)

In een eerste telefoongesprek met de gezinsmanager op 21-11-2019 [bedoeld zal zijn: 2018, zie 2.11, rb] in aanwezigheid van mw. [naam 2] , supervisor, van [naam 3] van het Amsterdam UMC, locatie AMC, afdeling Kindergeneeskunde heeft de gezinsmanager [ [naam 1] , rb] begrepen dat [minderjarige] tijdens het TTT-onderzoek heeft gesproken over wit vocht en geel vocht in relatie het geslachtsdeel van vader (in liggende houding).

(...)".

2.16.

[naam 2] van het AMC heeft op 18 februari 2019 aan de advocaat van [eiser] (mr. Vledder) geschreven dat zij en [naam 3] (arts-assistent kindergeneeskunde bij het AMC) zich niet kunnen herinneren richting [naam 1] een opmerking te hebben gemaakt inzake een reactie van [minderjarige] tijdens het TTT-onderzoek over "wit en geel vocht in relatie tot het geslachtsdeel van [eiser] ".

2.17.

De advocaat van [eiser] heeft [naam 1] op 19 februari 2019 gesommeerd de bijlage bij het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing waarin de passage staat over "wit vocht en geel vocht in relatie tot het geslachtsdeel van vader (in liggende houding)", te vernietigen. Aan die sommatie is geen gevolg gegeven.

2.18.

[naam 2] heeft op 5 maart 2019 aan de advocaat van [eiser] schriftelijk bevestigd dat [minderjarige] tijdens het onderzoek bij het AMC niet over wit vocht heeft gesproken.

2.19.

[naam 3] heeft op 6 maart 2019 het rapport opgemaakt van het TTT-onderzoek. Hierin staat, voor zover van belang:

"(...)

Vader vertelt dat moeder sinds de zomer zorgen heeft omdat [minderjarige] bij moeder naar de vagina had 'gegrepen'. Naar aanleiding daarvan is moeder [minderjarige] vragen gaan stellen en heft zij [minderjarige] tekeningen laten maken. Vader vertelt dat [minderjarige] inderdaad kusjes op zijn piemel heeft gegeven toen hij uit de douche kwam en dat hij direct 'nee, niet doen' heeft gezegd. (...) Vader vertelt dat uit het verhoor van [minderjarige] bij de Zedenpolitie is gebleken dat [minderjarige] zelf vertelt dat hij 'nee, nee, nee' heeft gezegd.

(...)

Conclusie:

(...) Het orthopedagogisch onderzoek is suboptimaal verlopen. Er is mogelijk sprake van dubieuze leeftijd inadequate seksuele kennis ten aanzien van de stand en de richting van de penis. Differentiaal diagnostisch zou deze kennis van onschuldige oorsprong kunnen zijn, zoals de penis vasthouden bij het plassen, maar ook het zien van pornografische beelden of seksuele handelingen zou dit kunnen verklaren, of doorgemaakt seksueel misbruik.

Daarnaast vertelt [minderjarige] (...) dat zij geslagen wordt door moeder op de wang met de hand (...), en dat zij door vader op de billen wordt geslagen. De waarde van deze uitspraken is moeilijk te taxeren, dit geldt eveneens voor het gedeelte wat gaat over kusjes geven door vader.

(...)".

2.20.

Bij beschikking van 11 maart 2019 heeft de kinderrechter het verzoek van Jeugdbescherming tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van negen maanden afgewezen. De kinderrechter heeft onder meer overwogen:

"(...)

De kinderrechter ziet zich thans voor de vraag gesteld of [minderjarige] gedurende het te verrichten onderzoek in het pleeggezin moet blijven en overweegt daartoe als volgt. [minderjarige] is uit huis geplaatst naar aanleiding van het vermoeden van seksueel misbruik door de vader. Weliswaar waren er ook zorgen over de complexe echtscheidingsproblematiek waarmee ouders kampen, maar uit niets blijkt dat deze dusdanig waren dat reeds aan een uithuisplaatsing van [minderjarige] werd gedacht voordat de vermoedens van seksueel misbruik werden geuit. (...)

De kinderrechter acht al met al onvoldoende aannemelijk geworden dat [minderjarige] is misbruikt door haar vader. De kinderrechter is gelet hierop van oordeel dat een uithuisplaatsing voor langere duur niet langer gerechtvaardigd is en zal het verzoek afwijzen.

(...)".

2.21.

Op 12 maart 2019 heeft het Openbaar Ministerie de zaak tegens [eiser] ter zake van seksueel misbruik geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.

2.22.

Jeugdbeschem1ing heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing niet te verlengen. Het gerechtshof Amsterdam heeft op 18 maart 2019 de beslissing van de kinderrechter bekrachtigd. In de beschikking van het gerechtshof staat onder meer:

"(...)

5.8 (...) Zowel uit de stukken als ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de enkele en directe aanleiding voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] is geweest het vermoeden van seksueel misbruik door de vader. De reeds lange tijd aanwezige zorgen over [minderjarige] in verband met de complexe (ex-)partner problematiek tussen de ouders zijn voor de GI en de raad nimmer aanleiding geweest om uithuisplaatsing van [minderjarige] te overwegen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is geweest van seksueel misbruik van [minderjarige] door de vader.

(.. .)".

2.23.

De Klachtencommissie van Jeugdbescherming Regio Amsterdam heeft op 12 juni 2019 twee klachten van [eiser] tegen een jurist die werkzaam is bij Jeugdbescherming gegrond verklaard.

2.24.

[naam 1] heeft naar aanleiding van overleg met een gedragsdeskundige van Jeugdbescherming het gezinsplan aangepast. In de op latere datum aangepaste versie van het gezinsplan van 3 oktober 2019 staat, voor zover van belang:

"(...)

Jeugdbescherming maakt zich zorgen om signalen m.b.t. het patroon van vader als het gaat om coalitievorming (bijvoorbeeld als het gaat om instemmen met betrekken van moeder bij schoolaangelegenheden). Moeder heeft via hulpverlening aangegeven dat zij niet wordt betrokken bij alle informatie activiteiten op school waar ouderparticipatie voor nodig is. (...) Moeder wil graag betrokken blijven bij schoolactiviteiten. (...) Tijdens de startbijeenkomst van ouders in het kader van het nieuwe schooljaar in sept. 2019 toen moeder ter ore kwam dat er ook een groepsapp van ouders is, heeft moeder bij de juf aangegeven dat zij ook in de groepsapp wil participeren om mee te kunnen doen met schoolactiviteiten. Zij heeft toen te horen gekregen dat dit via de klasse-ouder geregeld moest worden. Bij de hulpverlening bestond de indruk dat dat school hoewel aangegeven geen partij te willen zijn in de strijd tussen de ouders wellicht bij moeder onbedoeld "de schijn" heeft gewekt dat wel te zijn door moeder niet mee te nemen in alle vormen van contact. (...)

School heeft (...) aangegeven zich niet te herkennen aan meewerken aan coalitievorming en heeft tijdens het overleg (...) op school in aanwezigheid van beide ouders nogmaals aangegeven dat de groepsapp een medium van klasse-ouders is om ouders op te roepen voor het helpen bij activiteiten en het informeren van ouders (...) die via klasse-ouders verloopt. [minderjarige] wil graag dat beide ouders bij haar betrokken zijn en haar loyaliteitsgevoel naar beide ouders kan hierdoor op de proef worden gesteld. Er bestaat, zeker [gezien] het feit dat ouders wantrouwend zijn over het verblijf bij de andere ouder, een gerede kans dat zij [ [minderjarige] , rb] een gespleten loyaliteitsgevoel ontwikkelt en oudervervreemding optreedt indien er sprake zou zijn van coalitievorming, reden waarom Jeugdbescherming het belangrijk vindt dat te bespreken als er vermoedens zijn.

(...)".

2.25.

In het gezinsplan van 12 november 2019 van Jeugdbescherming staat als actuele onveiligheid voor [minderjarige] onder meer vermeld "seksueel misbruik van kind incl. loverboyproblematiek en mensenhandel".

2.26.

Op 28 november 2019 heeft de advocaat van [eiser] (mr. Nierop) Jeugdbescherming onder meer gesommeerd de passage over het witte vocht uit rapportages te verwijderen en een rectificatie te sturen aan de partijen met wie de passage is gedeeld. Jeugdbescherming heeft hieraan geen gevolg gegeven.

2.27.

[eiser] is vervolgens een kort geding procedure gestart tegen Jeugdbescherming. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in een vonnis van 6 december 2019 Jeugdbescherming veroordeeld aan het NIFP, Family Supporters Noord-Holland en mr. Mateo Diaz een aanvullende rapportage te sturen·waarin staat dat tijdens het op 20 november 2018 uitgevoerde onderzoek in het AMC geen melding door [minderjarige] is gemaakt van "wit(te) vocht" of van een "liggende houding" en Jeugdbescherming verboden die woorden nog langer op te nemen in verband met het in het AMC op 20 november 2018 uitgevoerde onderzoek van [minderjarige] . In hoger beroep heeft het gerechtshof bij arrest van 20 juli 2021 deze veroordelingen in stand gelaten.

2.28.

Op 3 maart 2020 is bij het verweerschrift in het hoger beroep tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling een oude versie van een gezinsrapportage gevoegd, met daarin de woorden ten aanzien waarvan de voorzieningenrechter een verbod aan Jeugdbescherming had opgelegd. Een aangepaste versie van de gezinsrapportage, zonder deze woorden, is op 6 maart 2020 door Jeugdbescherming bij het gerechtshof ingediend.

2.29.

[eiser] heeft bij de tuchtrechter, het College van Toezicht van het kwaliteitsregister Jeugd (CvT) diverse klachten ingediend over het handelen van [naam 1] . Het CvT heeft de klachten deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Het College van Beroep van het kwaliteitsregister Jeugd (CvB) heeft op 25 maart 2021 een beslissing genomen, in het beroep tegen de beslissing van het CvT, en aan [naam 1] de maatregel van berisping opgelegd. Het CvB heeft net als het CvT geoordeeld dat [naam 1] onvoldoende onderzoek heeft gedaan of heeft laten doen naar aanleiding van de melding van [de moeder] van seksueel misbruik en naar het filmpje (zie 2.6). Daarnaast acht het CvB het onzorgvuldig dat [naam 1] na het e-mailbericht van 18 februari 2019 van de betrokken medewerkers van het AMC en na het sepot van de strafzaak is blijven volharden in haar uitspraken dat vanuit het AMC is gesproken over 'wit en geel vocht' in relatie tot het geslachtsdeel van vader (in liggende houding).

2.30.

Het CvT heeft bij beslissing van 19 mei 2021 een andere klacht van [eiser] tegen [naam 1] gegrond verklaard. Volgens het CvT heeft [naam 1] ongepast en onzorgvuldig gehandeld doordat zij na het vonnis van de voorzieningenrechter van 6 december 2019 in een begeleidend e-mailbericht bij het gerectificeerde gezinsplan aan de ouders van [minderjarige] is blijven volharden in wat zij heeft gehoord van het AMC.

2.31.

Na een beschikking van 16 juli 2020 van deze rechtbank is Jeugdbescherming in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op haar verzoek vervangen door de GI Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering.

3Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.

[eiser] vordert - samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

a. voor recht te verklaren dat Jeugdbescherming aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade, ten gevolge van de handelwijze van Jeugdbescherming ter zake van [minderjarige] in het kader van de ondertoezichtstelling en de wijze waarop zij heeft gerapporteerd sinds 1 november 2018;

b. Jeugdbescherming te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de handelwijze van Jeugdbescherming ter zake van [minderjarige] in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de wijze waarop zij heeft gerapporteerd sinds november 2018, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 november 2018 en

c. Jeugdbescherming te veroordelen in de proces- en nakosten.

3.2.

Aan de vorderingen legt [eiser] ten grondslag dat Jeugdbescherming onrechtmatig heeft gehandeld. Hierdoor heeft [eiser] schade geleden. Die schade dient Jeugdbescherming te vergoeden.

3.3.

Jeugdbescherming voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover van belang, ingegaan.

in het incident

3.5.

[eiser] vordert na wijziging van eis - samengevat- bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

I. Jeugdbescherming te bevelen binnen zeven dagen na betekening van het vonnis aan de advocaat van [eiser] de voor- en achternaam en het SKJ­ registratienummer van de gedragsdeskundige die [naam 1] heeft geadviseerd ter zake van de coalitievorming, althans ter zake van de door [naam 1] in het gezinsplan opgenomen passage met betrekking tot coalitievorming in de situatie van [minderjarige] , in relatie tot school, te verstrekken;

II. Jeugdbescherming te bevelen alle correspondentie te verstrekken tussen de gedragsdeskundige en [naam 1] ter zake van coalitievorming door [eiser] , althans ter zake van de door [naam 1] in het gezinsplan opgenomen passage met betrekking tot coalitievorming in de situatie van [minderjarige] , in relatie tot school, alsmede alle aantekeningen of verslagleggingen die zich ter zake onder Jeugdbescherming bevinden en de correspondentie en verslagleggingen die hebben plaatsgevonden, alsook de ter zake opgemaakte verslagleggingen of aantekeningen;

III. Jeugdbescherming te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,-­ per dag dat Jeugdbescherming niet aan de veroordelingen voldoet; en

IV. Jeugdbescherming te veroordelen in de proceskosten.

3.6.

De gevorderde bescheiden wenst [eiser] ten grondslag te kunnen leggen aan de vordering in de hoofdzaak tegen de gedragsdeskundige dan wel te kunnen aanwenden om een tuchtklacht tegen de gedragsdeskundige te kunnen indienen.

3.7.

Jeugdbescherming concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de volledige proceskosten.

4De beoordeling

in de hoofdzaak

4.1.

[eiser] heeft verschillende verwijten aan de vordering ten grondslag gelegd. In het bijzonder verwijt [eiser] Jeugdbescherming, althans [naam 1] , dat zij niet zorgvuldig heeft gehandeld toen [de moeder] begin november 2018 haar vermoedens van seksueel misbruik uitsprak. [naam 1] heeft nagelaten het filmpje dat [de moeder] gaf te bekijken. Dit is des te kwalijker, omdat [naam 1] wist dat [de moeder] de Nederlandse taal niet goed beheerst.

Daarnaast is het onzorgvuldig geweest dat [naam 1] het vermoeden van seksueel misbruik is blijven herhalen, ook na de uitkomst van het TTT-onderzoek en het sepot van de strafzaak. Verder hebben de betrokken jurist en gedragsdeskundige van Jeugdbescherming verzuimd de informatie van gezinsmanager [naam 1] te verifiëren, aldus steeds [eiser] .

4.2.

In geschil is (i) of Jeugdbescherming onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) en (ii) indien sprake is van onrechtmatig handelen, of causaal verband bestaat (als bedoeld in artikel 6:98 BW) tussen het onrechtmatig handelen en de schade die [eiser] stelt te hebben geleden en te zullen lijden.

4.3.

Niet gesteld of gebleken is dat Jeugdbescherming (of haar medewerkers) heeft (hebben) gehandeld in strijd met een wettelijke plicht of inbreuk heeft (hebben) gemaakt op een recht van [eiser] . De vraag is dus of Jeugdbescherming (althans haar medewerkers) heeft (hebben) gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Het handelen of nalaten van een medewerker wordt toegerekend aan Jeugdbescherming. Bij deze 'zorgvuldigheidstoets' moet uitgangspunt zijn dat een medewerker van Jeugdbescherming dient te handelen zoals van een redelijk handelende en redelijk bekwame beroepsbeoefenaar (jeugdzorgmedewerker) mag worden verwacht (zie ook artikel 4.1.1 lid 3 Jeugdwet) . Hierbij staat voorop dat de jeugdzorgmedewerker (zeker de gezinsmanager) bij de uitoefening van zijn/haar taken een mate van beleidsvrijheid heeft. Enige terughoudendheid is bij de toetsing van het handelen van jeugdzorgmedewerkers op zijn plaats. Het belang van het kind staat voorop, waarbij het belang van de ouder niet uit het oog mag worden verloren (artikel 4.1.1 Jeugdwet) . Jeugdzorgmedewerkers moeten beslissingen durven te nemen, in het belang van het kind, en niet angstig worden doordat aansprakelijkstelling te eenvoudig op de loer ligt. Gezinsmanagers moeten regelmatig onder hoge druk en met spoed beslissen in zorgelijke situaties, ook op momenten dat de feiten nog niet geheel duidelijk zijn. Gezinsmanagers kunnen onder die omstandigheden niet altijd ten volle aan waarheidsvinding doen. Zij moeten mede putten uit hun ervaring. De beslissingen die de gezinsmanager neemt komen dikwijls niet overeen met de wensen van de ouders. Ook is niet uitgesloten dat een beslissing- met feiten en omstandigheden die achteraf blijken - weIlicht beter niet had kunnen worden genomen. Dat op zich maakt het handelen van Jeugdbescherming niet per definitie onrechtmatig. In dat verband wordt gewezen op vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) dat "verkeerde beslissingen of beoordelingen van deskundigen niet noodzakelijkerwijs kinderbeschermingsmaatregelen onverenigbaar maken met artikel 8 EVRM. De sociale en medische autoriteiten hebben een zorgplicht voor kinderen en kunnen niet aansprakelijk zijn voor elke keer dat echte en redelijke zorgen over de veiligheid van kinderen ten op::ichte van hun familie achteraf onwaar blijken." (zie bijvoorbeeld EHRM, 30-09-2008, nr. 38000( 1 )/05, NJB 2008, 1974). Tegen deze achtergrond zal de rechtbank de verschillende verwijten beoordelen.

4.4.

Verder is van belang dat een gegronde klacht in een tuchtprocedure niet betekent dat sprake is van onrechtmatig handelen. Bij de beoordeling van de vraag of een tuchtklacht gegrond is, worden andere maatstaven gehanteerd dan bij de beoordeling van de civiele aansprakelijkheid. Dit betekent niet dat het oordeel van de tuchtrechter geen enkele rol kan spelen bij de beantwoording of de beroepsbeoefenaar onrechtmatig heeft gehandeld. Beroepsregels en tuchtrechtspraak vormen een factor waarmee de civiele rechter rekening kan houden.

Gezinsmanager - melding moeder/filmpje

4.5.

[de moeder] heeft zich begin november 2018 bij [naam 1] gemeld met een vermoeden van seksueel misbruik van [minderjarige] door [eiser] . Volgens [de moeder] bleek dit onder meer uit tekeningen die [minderjarige] had gemaakt en uit een filmpje waarop [minderjarige] volgens [de moeder] zegt dat zij de piemel van haar vader moest kussen. Vaststaat dat [naam 1] het filmpje niet heeft bekeken en dat [minderjarige] daarop niet zegt dat zij de piemel van haar vader moest kussen. Op het filmpje is, ook dat staat vast, bovendien niet te zien dat [minderjarige] een tekening maakt van haar vader met een piemel.

4.6.

Een jeugdzorginstelling moet een melding van seksueel misbruik serieus nemen. Dit in de eerste plaats in het belang van het kind, maar ook omdat een melding van seksueel misbruik verstrekkende gevolgen kan hebben voor de ouders. Achteraf was het beter geweest als [naam 1] het filmpje wél had (laten) bekijken toen [de moeder] dat aan haar gaf. Temeer omdat [de moeder] de Nederlandse taal niet voldoende machtig was en zij in dit gesprek (vanzelfsprekend) niet werd bijgestaan door een tolk, had het voor de hand gelegen dat [naam 1] nader onderzoek had laten doen naar het filmpje en niet uitsluitend was afgegaan op het verhaal van [de moeder] . De verklaring van [eiser] toen hij door [naam 1] werd geconfronteerd met het vermoeden van seksueel misbruik was, zo begrijpt de rechtbank, te rijmen met hetgeen [minderjarige] zegt op het filmpje. [minderjarige] zegt niet dat zij de piemel moest kussen. [naam 1] had dat kunnen weten als zij het filmpje zou hebben bekeken.

4.7.

Het voorgaande maakt echter nog niet dat onrechtmatig is gehandeld. Op het moment dat [naam 1] de melding kreeg, kon zij deze gezien de ernst van die melding niet zonder meer naast zich neerleggen. Zij kon geen risico nemen en moest in zekere mate op haar intuïtie afgaan. Daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat op dat moment al zorgen aanwezig waren over de opvoeding en de ontwikkeling van [minderjarige] in verband met de scheidingsproblematiek tussen haar ouders. [minderjarige] had daarnaast, zo is niet in geschil, in het netwerkpleeggezin zorgelijke uitspraken gedaan. [naam 1] heeft vervolgens in het TMT­ overleg om advies gevraagd over de melding en zij heeft [eiser] geconfronteerd met de beschuldiging van seksueel misbruik, waarop [eiser] heeft geantwoord dat [minderjarige] zijn geslachtsdeel inderdaad heeft gekust, maar dat hij heeft gezegd dat dat niet mocht. Het was onder deze omstandigheden niet onzorgvuldig dat zij de melding van [de moeder] over mogelijk seksueel misbruik serieus heeft genomen en na de melding meteen heeft aangestuurd op uithuisplaatsing (aanvankelijk in een netwerkgezin), zonder het filmpje zelf te bekijken en zonder eerst een gesprek met [de moeder] in aanwezigheid van een tolk te organiseren. Onduidelijk is gebleven waarom [naam 1] , nadat [minderjarige] uit huis was geplaatst, niet alsnog het filmpje heeft bekeken. In het midden kan blijven of zij daartoe gehouden was. Zij heeft immers verder voortvarend gehandeld door vrijwel meteen een TTT-onderzoek aan te vragen dat ook op korte termijn heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft zij, nadat op 20 november 2018 het TTT-onderzoek had plaatsgevonden en [eiser] op 29 november 2018 zijn toestemming voor de (vrijwillige) uithuisplaatsing had ingetrokken, de spoedmachtiging uithuisplaatsing aangevraagd. Bekijken van het filmpje was op dat moment eigenlijk niet meer aan de orde, want inmiddels was [minderjarige] in het AMC onderzocht en vond Jeugdbescherming dat het "Top tot Teen onderzoek (...) niet tot een eenduidige conclusie [heeft] geleid en er (...) veel vragen onbeantwoord [zijn] gebleven" (zo blijkt uit de beschikking van 19 december 2018, zie 2.14). De kinderrechter heeft bij beschikking van 19 december 2018 de uithuisplaatsing gehandhaafd. Bij die beoordeling heeft het filmpje geen rol (meer) gespeeld.

Rapportage/mededelingen

4.8.

Over de volharding van [naam 1] in haar uitspraken dat [minderjarige] tijdens het TTT­ onderzoek heeft verklaard over "wit vocht en geel vocht in relatie tot het geslachtsdeel van vader in liggende houding", wordt anders geoordeeld. [naam 1] had zich ervan bewust moeten zijn dat aan rapportages van Jeugdbescherming groot belang wordt toegekend. Rechters nemen mede aan de hand van die rapportages ingrijpende beslissingen over minderjarigen. [naam 1] had nauwkeurig moeten zijn bij het opstellen van de rapportages en had, in ieder geval toen zij op 18 februari 2019 bekend raakte met de verklaringen van de betrokken medewerkers van het AMC dat [minderjarige] de woorden niet had gebruikt, én vervolgens met het sepot, op andere wijze moeten rapporteren. Zij had hoe dan ook moeten vastleggen wat de medewerkers van het AMC hadden verteld (hetgeen zij heeft nagelaten) en dat de strafzaak was geseponeerd (hetgeen zij ook niet meteen in haar rapportages heeft opgenomen). [naam 1] kon vanaf medio februari 2019 niet meer ongenuanceerd (enkel) haar eigen herinnering opnemen in de stukken. Dat heeft zij wel gedaan. Door op onzorgvuldige wijze te rapporteren en ongefundeerde mededelingen te doen, heeft [naam 1] in haar verslaglegging en communicatie onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig gehandeld. Dit kan Jeugdbescherming worden toegerekend. Het valt Jeugdbescherming bovendien aan te rekenen dat zij op het moment dat bleek dat hetgeen [naam 1] zou hebben gehoord op geen enkele wijze werd bevestigd, de rapportages niet heeft laten aanpassen. Het verwijt dat Jeugdbescherming [eiser] maakt in de conclusie van antwoord (dat zij en haar medewerkers door [eiser] worden "bestookt met klachten, (dreigingen met) tuchtklachten, procedures, WOB-verzoeken" etc., hetgeen "een onevenredig beslag legt op de capaciteit van Jeugdbescherming", waarbij "het er alle schijn van [heeft] dat [eiser] zoveel mogelijk zand wil strooien in de wielen van Jeugdbescherming"), is dan ook onterecht.

4.9.

Het is daarnaast kwalijk dat ook Jeugdbescherming de verzoeken van [eiser] om aanpassing van de rapportages (in rechte) is blijven bestrijden. Jeugdbescherming was bekend met de schriftelijke verslaglegging van het TTT-onderzoek en met het sepot en had zich er rekenschap van moeten geven dat nadien geen redenen meer bestonden om zonder voorbehoud de herinnering van [naam 1] aan het gesprek met de AMC-medewerkers weer te geven. Jeugdbescherming heeft echter uit eigen beweging daartegen niets gedaan, ook niet na het vonnis in kort geding van 6 december 2019. Integendeel, zij heeft zich bij die uitspraak van de rechter niet neergelegd, maar is tegen dat vonnis in appel gegaan. Dit op zich is niet onrechtmatig. Ook Jeugdbescherming heeft het recht haar standpunt in rechte te (blijven) verdedigen. Jeugdbescherming moest de uitspraak van de voorzieningenrechter echter wel ter harte nemen en ernaar handelen.

Jurist

4.10.

Volgens [eiser] heeft de jurist van Jeugdbescherming [naam 1] niet kritisch bevraagd en daardoor het gerechtshof onjuist geïnformeerd door te stellen dat [eiser] tegen de afspraken in contact zou hebben opgenomen met de pleegouders. Het tuchtcollege heeft een klacht tegen de jurist op dat punt gegrond verklaard.

4.11.

Voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad moet naast onrechtmatig handelen (ondermeer) sprake zijn van schade. [eiser] heeft niet gesteld dat het handelen van de jurist tot schade heeft geleid of zal leiden. De rechtbank kan daarom in het midden laten of de handelwijze van de jurist onzorgvuldig is geweest. Het gestelde kan niet leiden tot toewijzing van de vordering. Overigens staat het een procesvertegenwoordiger in de regel vrij het standpunt van zijn of haar cliënt te verwoorden. Dat is niet snel onzorgvuldig of onrechtmatig. Dit wordt niet anders in het geval dat een vertegenwoordiger verbonden is aan (of in dienst is van) een instelling.

Gedragsdeskundige

4.12.

[eiser] stelt dat de gedragsdeskundige bij Jeugdbescherming heeft nagelaten adequaat onderzoek uit te voeren voordat conclusies werden getrokken over 'coalitievorming' en 'oudervervreemding'. De gedragsdeskundige heeft verzuimd de van [naam 1] ontvangen informatie kritisch te onderzoeken. Daardoor zijn in het aangepaste gezinsplan van oktober 2019 (zie 2.24) vèrstrekkende conclusies getrokken, aldus [eiser] .

4.13.

Volgens Jeugdbescherming is de betreffende passage in het gezinsplan over coalitievorming en oudervervreemding genuanceerd omschreven en is van een vèrstrekkend advies geen sprake geweest.

4.14.

Uit het gezinsplan blijkt niet van een advies van de gedragsdeskundige. Verder staat in het gezinsplan niet dat [eiser] wordt beschuldigd van coalitievorming of dat oudervervreemding aan de orde is, eerder dat dit een punt van aandacht is. Dat is inderdaad - zoals Jeugdbescherming stelt - onderbouwd en genuanceerd beschreven. [eiser] heeft ook overigens geen concrete feiten gesteld die erop wijzen dat de gedragsdeskundige onzorgvuldig en onrechtmatig heeft gehandeld, zodat dit verwijt als onvoldoende onderbouwd moet worden verworpen.

Overige verwijten

4.15.

[eiser] heeft niet, althans onvoldoende, gesteld dat andere verwijten die hij Jeugdbescherming maakt, zoals het verder niet zorgvuldig weergeven van de feiten of het vermelden van 'seksueel misbruik incl. loverboyproblematiek en mensenhandel', tot schade hebben geleid. Die verwijten behoeven daarom geen bespreking.

Slotsom onrechtmatigheid

4.16.

Jeugdbescherming heeft onrechtmatig gehandeld door de wijze waarop zij - via [naam 1] - heeft gerapporteerd. Dit kan aan haar worden toegerekend. De onder a. gevorderde verklaring voor recht zal in zoverre worden toegewezen. Niet is gebleken dat Jeugdbescherming onrechtmatig heeft gehandeld in het kader van de ondertoezichtstelling. De vordering wordt op dat punt afgewezen.

Schade

4.17.

Jeugdbescherming dient de schade die [eiser] heeft geleden door het onrechtmatig handelen (en die op grond van artikel 6:98 BW aan het onrechtmatig handelen kan worden toegerekend) aan hem te vergoeden. Zoals ook tijdens de mondelinge behandeling met partijen is besproken, is verwijzing naar de schadestaat procedure niet nodig en kan deze achterwege blijven. De rechtbank ziet aanleiding de schade in deze procedure te begroten, omdat ervan uit kan worden gegaan dat ten aanzien van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten een eindtoestand is bereikt. [eiser] heeft zijn schade nog niet gespecificeerd. Partijen hebben hierover ook nog geen debat gevoerd. [eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld bij akte zijn schade te onderbouwen. Jeugdbescherming mag daarop bij akte reageren.

4.18.

[eiser] vordert in ieder geval:

a. immateriële schadevergoeding wegens de gevolgen van de uithuisplaatsing en de schending van zijn eer en goede naam;

b. advocaatkosten voor het terugdraaien van de beslissing tot uithuisplaatsing en het weerspreken van de beschuldiging;

c. kosten in verband met het corrigeren van de gezinsrapportages;

d. kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid;

e. kosten van zijn therapeut;

f. vergoeding voor de tijd die hij heeft moeten besteden aan de verschillende procedures.

Over die schadeposten wordt alvast het volgende overwogen.

4.19.

Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW bestaat recht op immateriële schadevergoeding indien - voor zover relevant - de aansprakelijke persoon het oogmerk had dergelijk nadeel toe te brengen of indien de benadeelde in zijn eer en goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Dat Jeugdbescherming de woorden 'wit vocht' in relatie tot het geslachtsdeel van vader (in liggende houding) in de rapportages is blijven opnemen, lijkt gezien de aard van die woorden reeds voldoende om aan te nemen dat [eiser] in zijn eer en goede naam is geschaad. Dit lijkt aldus een vergoeding van zijn immateriële schade te rechtvaardigen. Bij het vaststellen van de hoogte van de schadevergoeding is onder meer relevant dat de aantasting in eer en goede naam beperkt lijkt, omdat deze informatie over de persoon [eiser] slechts in kleine kring bekend is geworden (bij de hulpverlenende en rechtsprekende instanties). Het betreft niet een publicatie in het publieke domein. Verder lijkt de schade in tijd beperkt tot en met maart 2020; nadien zijn de woorden immers niet meer terecht gekomen in rapportages of andere stukken afkomstig van Jeugdbescherming. [eiser] dient met deze omstandigheden rekening te houden bij het door hem te vorderen bedrag aan immateriële schadevergoeding.

4.20.

Voor zover [eiser] vergoeding van schade vordert als gevolg van de uithuisplaatsing (immateriële schade en advocaatkosten), lijkt die niet voor toewijzing in aanmerking te komen. Causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging (het vanaf 18 februari 2019 onjuist rapporteren) en de gestelde schade lijkt te ontbreken. De spoeduithuisplaatsing en de eerste verlenging van de uithuisplaatsing zijn immers niet het gevolg geweest van het onjuist rapporteren.

4.21.

Met betrekking tot de advocaatkosten in andere procedures is het volgende van belang. Uitgangspunt is dat de in die procedures uitgesproken proceskostenveroordeling een vergoeding van die kosten inhoudt. Voor zover [eiser] de kosten vordert die zijn advocaat heeft moeten maken om de rapportages in rechte te laten corrigeren, is uitgangspunt dat die kosten geacht moeten te zijn verwerkt in de proceskostenveroordeling (zie Hoge Raad 29 januari 2016, ECU:NL:HR:2016:147). Dit hoeft echter niet zonder meer op te gaan voor de (advocaat)kosten van [eiser] in deze procedures, indien en voor zover hij die heeft moeten maken als gevolg van het als onrechtmatig beoordeelde rapporteren. [eiser] wordt verzocht hieraan in zijn akte aandacht te besteden.

4.22.

[eiser] maakt daarnaast aanspraak op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de tuchtprocedures. Uitgangspunt is dat die kosten niet kunnen worden aangemerkt als kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid (Hoge Raad 3 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4097). Volgens [eiser] volgt uit recente rechtspraak (rechtbank Den Haag, ECLl:NL:RBDHA:2018:6825) dat dergelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. [eiser] dient ook dit nader toe te lichten in zijn akte.

in het incident

4.23.

Aan de toewijsbaarheid van een vordering op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijn de volgende cumulatieve voorwaarden verbonden: (i) de eiser dient een rechtmatig belang te hebben en (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij zijn. Bovendien (iv) dient de wederpartij over de bescheiden te beschikken of deze onder haar berusting te hebben.

4.24.

[eiser] heeft geen rechtmatig belang bij de incidentele vordering, omdat is geoordeeld dat de gedragsdeskundige niet onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering zal bij eindvonnis worden afgewezen.

4.25.

[eiser] zal bij eindvonnis als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Jeugdbescherming heeft gevraagd om veroordeling van [eiser] in de volledige proceskosten in het incident. Volgens vaste rechtspraak kunnen de werkelijk gemaakte proceskosten alleen worden toegewezen in geval van buitengewone omstandigheden, waarbij moet worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen van de wederpartij. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen, achterwege had moeten blijven. Daarvan kan pas sprake zijn als de eisende partij zijn vorderingen baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Aan die strenge maatstaf is niet voldaan. Dat, zoals Jeugdbescherming stelt, [eiser] moest weten dat Jeugdbescherming de gevorderde bescheiden niet heeft, is daartoe ontoereikend. [eiser] zal worden veroordeeld in de proceskosten volgens het liquidatietarief, welke aan de zijde van Jeugdbescherming tot op heden worden begroot op € 563,00.

in het incident en in de hoofdzaak

4.26.

De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan in afwachting van de aktewisseling in de hoofdzaak.

5De beslissing

De rechtbank

in de hoofdzaak

5.1.

verwijst de zaak naar de rol van 9 februari 2022 voor het nemen van een akte door [eiser] over de schade, waarna Jeugdbescherming op de rol van vier weken later mag reageren,

in de hoofdzaak en in het incident

5.2.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, rechter, bijgestaan door mr. C.E.P. Honing, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2022.

type: CEPH col!:



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733