Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15-08-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6433

Datum publicatie20-09-2024
ZaaknummerC/02/424811 / JE RK 24-1338
ProcedureRekestprocedure
ZittingsplaatsBreda
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Afwijzing verzoek uithuisplaatsing
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Ondertoezichtstelling. Afwijzen machtiging tot uithuisplaatsing. Er zijn zorgen over de sociale-emotionele ontwikkeling van de kinderen. Gelet op de problematiek is er sprake van een verzwaarde opvoedbehoefte, waardoor de draaglast hoog is. Door de overbelasting van de ouders is een crisissituatie ontstaan waarin twee kinderen uit huis moesten. Bij de beoordeling van de machtiging tot uithuisplaatsing heeft de kinderrechter betrokken dit leidt tot een wisseling van school. Deze wisseling acht de kinderrechter erg schadelijk voor deze kinderen, omdat dit hun enige vastigheid is. Daarnaast heeft de overheid het vertrouwen van de ouders ernstig geschaad door hen het contact met de kinderen voor een lange periode te onthouden. De overheid is in een bestraffende sfeer terecht gekomen. De overheid moet in een dergelijke situatie juist genegenheid en betrokkenheid laten zien en helende stappen zetten. Dit is niet gebeurd en dat acht de kinderrechter kwalijk.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht

Breda

Zaaknummer: C/02/424811 / JE RK 24-1338

datum uitspraak 15 augustus 2024

beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,

locatie Breda, hierna te noemen de Raad,

over

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2013 in [geboorteplaats 2] ,

hierna te noemen [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2016 in [geboorteplaats 2] ,

hierna te noemen [minderjarige 2] ,

[minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2018 in [geboorteplaats 2] ,

hierna te noemen [minderjarige 3] ,

[minderjarige 4] , geboren op [geboortedag 4] 2019 in [geboorteplaats 2] ,

hierna te noemen [minderjarige 4] ,

[minderjarige 5] , geboren op [geboortedag 5] 2021 in [geboorteplaats 2] ,

hierna te noemen [minderjarige 5] ,

[minderjarige 6] , geboren op [geboortedag 6] 2022 in [geboorteplaats 1] ,

hierna te noemen [minderjarige 6] ,

[minderjarige 7] , geboren op [geboortedag 7] 2023 in [geboorteplaats 2] ,

hierna te noemen [minderjarige 7] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[ouder 1] ,

wonende in [woonplaats] ,

[ouder 2] ,

wonende in [woonplaats] ,

advocaat mr. E.C.A.E. Verschuren,

hierna te noemen de ouders.

De kinderrechter merkt als informanten aan:

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,

locatie Amsterdam,

hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI)

en

[oma (mz)] ,

hierna te noemen oma (mz).

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende stuk:

- het op 16 juli 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de GI;

- de brief van mr. Verschuren van 12 augustus 2024 met een zelfstandig verzoek en bijlagen.

Op 15 augustus 2024 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Op deze mondelinge behandeling zijn verschenen:

- de ouders, bijgestaan door mr. Verschuren;

- de oma;

- een vertegenwoordigster van de Raad;

- een vertegenwoordiger van de GI.

De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. Zij hebben allebei een brief gestuurd aan de kinderrechter.

De feiten

De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.

De kinderen [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verbleven sinds 29 mei 2024 vanuit de William Schrikker Gezinsvormen bij een kortverblijf pleeggezin, maar verblijven inmiddels in een gezinshuis in [plaats]. De andere kinderen verblijven bij de ouders.

De verzoeken

De Raad verzoekt nu, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:

- de ondertoezichtstelling van de kinderen voor een periode van een jaar;

- de uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor een periode van een jaar.

De ouders verzoeken voorwaardelijk, indien de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3]

en [minderjarige 4] wordt verleend, samengevat, vaststelling van een zorgregeling op grond van artikel 1:265f, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, inhoudende primair dat zij een keer per week voor de duur van drie uur contact hebben met [minderjarige 3] en [minderjarige 4] dan wel subsidiair vaststelling van een zorgregeling die de rechtbank in het belang van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] acht.

Het standpunt van de Raad

De Raad geeft aan dat er bij een groot gezin veel wordt gevraagd van de ouders als opvoeders. Er wordt een groot beroep gedaan op de capaciteit, stabiliteit en opvoedvaardigheden van hen. De Raad ziet een hechte familieband tussen de ouders en oma waarin zij elkaar steunen. Echter, de zorgen over de kinderen en over de opvoedomgeving zijn heel groot. De vraag is of de ouders voldoende sensitief ouderschap vertonen, of zij de kinderen voldoende kunnen begrenzen en of zij de kinderen leren hoe zij hun emoties kunnen uiten en reguleren. De Raad heeft de nodige twijfels bij de opvoedcapaciteiten van de ouders en oma vanwege het gedrag van de kinderen en de ontstane situatie. Ook is er sprake van overbelasting. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn plotseling en zonder uitleg uit huis gezet door hun ouders. De Raad is erg bezorgd over de schade die de kinderen daardoor hebben opgelopen. De ouders zijn vanuit onvermogen en pedagogische onmacht ten aanzien van het opstandige en grenzeloze gedrag van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] niet in staat gebleken te voorkomen dat de situatie is geëscaleerd. Zij hebben niet eerder gebruik gemaakt van hulpverlening in de thuissituatie om deze crisissituatie te voorkomen. Met de uithuisplaatsing is het gezin ontwricht geraakt. De Raad geeft aan dat hulpverlening gericht op de kinderen door de ouders beter wordt geaccepteerd, maar er zijn zorgen over de leerbaarheid en verandermogelijkheden van de ouders. De situatie is complex en zorgelijk, waardoor het noodzakelijk is dat op verschillende gebieden hulpverlening wordt ingezet. Deze hulpverlening moet een gedwongen karakter krijgen, omdat bij de ouders het inzicht ontbreekt wat er nodig is voor een gezonde ontwikkeling van de kinderen. Vanwege alle zorgen is een ondertoezichtstelling nodig van de kinderen voor de duur van een jaar. Deze termijn is passend, omdat het belangrijk is dat hulpverlening gaat lopen en er zicht komt op de ontwikkeling van de kinderen. Verder vindt de Raad een uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] noodzakelijk, omdat de wijze waarop zij door hun ouders en oma uit huis zijn gezet schade heeft toegebracht. Wanneer er meer zicht komt op hun ontwikkelingsbehoeftes en de opvoedsituatie van de ouders, zal er ook meer duidelijkheid moeten komen over hun toekomstperspectief.

Op de mondelinge behandeling heeft de Raad nog aangevuld dat het pleeggezin waar [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verbleven, de zorg niet meer aan kon. Dit heeft ertoe geleid dat [minderjarige 3] en [minderjarige 4] inmiddels in een gezinshuis verblijven. Dit gezinshuis ligt in [plaats] en de afstand naar de school van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in [woonplaats] levert problemen op. Het is nodig dat de kinderen van school veranderen, maar de ouders geven hiervoor geen toestemming. De Raad heeft nogmaals haar zorgen benadrukt en haar verzoek gehandhaafd.

Het standpunt van de belanghebbenden

Uit de brief van 12 augustus 2024 volgt dat de ouders instemmen met de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van een jaar. Op de mondelinge behandeling hebben zij dit nogmaals bevestigd.

Op de mondelinge behandeling hebben de ouders aangegeven dat zij vaak bij de hulpverlenende instanties aan de bel hebben getrokken, omdat de thuissituatie onhoudbaar werd. Het gedrag van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ging van kwaad tot erger, maar hulp bleef uit. De ouders stonden met de rug tegen de muur en zagen geen andere mogelijkheid meer dan [minderjarige 3] en [minderjarige 4] uit huis te zetten. Dit was een noodkreet ontstaan uit onmacht. Met de ouders was afgesproken dat zij de kinderen na een afkoelingsperiode van zes weken weer mochten zien, maar tot op heden is dit niet gebeurd. De ouders vragen hier regelmatig om, maar dit wordt niet opgepakt. De afgelopen periode heeft ervoor gezorgd dat er rust binnen het gezin is ontstaan. De ouders worden ontlast in de zorg voor [minderjarige 2] . Hij gaat om het weekend en in de vakanties naar de zorgboerderij. Dit kan ook voor [minderjarige 1] worden geregeld. Op die manier ontstaat er meer tijd en ruimte voor [minderjarige 4] en [minderjarige 3] . Zij worden ook vreselijk gemist door iedereen in het gezin. Verder hebben de ouders contact gehad met Amarant en er zal worden gestart met hulpverlening voor [minderjarige 4] , [minderjarige 3] en het gezin. De ouders zijn dan ook van mening dat het belang van [minderjarige 4] en [minderjarige 3] niet is gediend met een uithuisplaatsing. Mocht een uithuisplaatsing onverhoopt in het belang van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] worden geacht, dan verzoeken de ouders de machtiging te verlenen voor de duur van drie maanden en een zorgregeling vast te stellen tussen hen en [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .

De visie van de GI

Op de mondelinge behandeling heeft de vertegenwoordiger van de GI aangegeven dat zij ouders ziet die hard proberen om de juiste hulpverlening te vinden. In samenspraak met de GI kan worden gekeken welke mogelijkheden er zijn binnen de ondertoezichtstelling. Over de uithuisplaatsing geeft de GI aan het verzoek te begrijpen, maar een periode van een jaar erg lang te vinden. Op dit moment is nog onduidelijk welke mogelijkheden er zijn en dit moet goed worden onderzocht.

De beoordeling

Ondertoezichtstelling

Op grond van artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een GI wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.

De kinderrechter stelt vast dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderrechter maakt zich ook zorgen over de sociale-emotionele ontwikkeling van de kinderen, met name van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Zij vertonen gedragsproblemen en hebben moeite met het reguleren van hun emoties. Ook [minderjarige 2] kan problematisch gedrag laten zien in de vorm van extreme woede-aanvallen. Gelet op bovengenoemde problematiek is er sprake van een verzwaarde opvoedbehoefte, waardoor de draaglast hoog is. Door de overbelasting van de ouders is een crisissituatie ontstaan waarin [minderjarige 3] en [minderjarige 4] uit huis moesten. De ouders hebben op de mondelinge behandeling aangegeven open te staan voor hulpverlening in het vrijwillig kader en zij hebben op eigen initiatief Amarant benaderd. Echter, de vraag is of deze hulpverlening toereikend is om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen. De kinderrechter acht een ondertoezichtstelling dan ook noodzakelijk. Het is belangrijk dat de GI in de komende periode de regie gaat voeren en gaat kijken welke hulp nodig is voor de kinderen en de ouders. Daarnaast moet (tenminste) worden gewerkt aan de volgende doelen:

1. de kinderen krijgen een gesprek over wat er is gebeurd rondom de uithuisplaatsing van [minderjarige 4] en [minderjarige 3] ; worden ontschuldigd door een gezinsgesprek en weten waaraan zij toe zijn met betrekking tot hun groeiperspectief;

2. er is zicht op de ontwikkeling van de kinderen en zij krijgen hulpverlening op de gebieden waarin zij dit nodig hebben;

3. er is zicht op de leerbaarheid van ouders;

4. ouders/oma krijgen psycho-educatie afgestemd op hun vermogens;

5. ouders/oma trekken op tijd aan de bel en weten wat zij moeten doen om escalaties en crisissituaties zoals bij [minderjarige 4] en [minderjarige 3] te voorkomen;

6. de kinderen kunnen deelnemen aan sport/spelclubs, kinderopvang, weekend/vakantieopvang (bevorderlijk voor hun ontwikkeling en ontlastend voor ouders/oma).

De kinderrechter zal de beslissing gelet op de aard daarvan uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevraagd door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

Machtiging uithuisplaatsing

Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

Op basis van de stukken en de toelichting op de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek van de raad op dit moment moet worden afgewezen. Dat betekent dat voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] geen machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend. Bij de beoordeling heeft de kinderrechter betrokken dat het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing ertoe leidt dat [minderjarige 3] en [minderjarige 4] moeten wisselen van school. De reisafstand tussen het gezinshuis in [plaats] en de school in [woonplaats] is door het gezinshuis namelijk niet te overbruggen. Een wisseling van school acht de kinderrechter erg schadelijk voor deze kinderen, omdat dit hun enige vastigheid is. Op hun huidige school hebben [minderjarige 3] en [minderjarige 4] vriendjes en vriendinnetjes en school is voor hun een vertrouwde omgeving. De kinderrechter realiseert zich dat ook een terugplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] risico’s met zich brengt, omdat de hulpverlening nog niet is gestart. De ouders hebben aangegeven dat de hulpverlening vanuit Amarant drie keer per week bij het gezin zal komen en ook oma blijft betrokken, maar de kinderrechter drukt de GI op het hart om zo snel mogelijk in kaart te brengen wat voor hulpverlening nodig is. Daarnaast betrekt de kinderrechter in zijn beoordeling dat de overheid het vertrouwen van de ouders ernstig heeft geschaad door hen het contact met [minderjarige 3] en [minderjarige 4] voor zo’n lange periode te onthouden. Uit een gevoel van machteloosheid hebben de ouders [minderjarige 3] en [minderjarige 4] vrijwillig uit huis doen plaatsen. Door de ouders vervolgens, ook na verloop van zes weken en zonder een afdoende uitleg, geen contact te laten hebben met [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , is de overheid in een bestraffende sfeer terecht gekomen. De overheid moet in een dergelijke situatie juist genegenheid en betrokkenheid laten zien en helende stappen zetten. Dit is niet gebeurd en dat acht de kinderrechter kwalijk.

Nu de kinderrechter het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] afwijst, wordt niet toegekomen aan een beoordeling van het verzoek van de ouders tot vaststelling van een zorgregeling.

De beslissing

De kinderrechter

stelt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 6] , [minderjarige 5] en [minderjarige 7] onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 15 augustus 2024 tot 15 augustus 2025;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het verzoek tot uithuisplaatsing en de vaststelling van een zorgregeling af.

Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2024 door mr. Van Leuven, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans.

De schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 23 augustus 2024.

Mededeling van de griffier:

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het

gerechtshof ’s-Hertogenbosch.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733