Datum publicatie | 23-09-2024 |
Zaaknummer | 200.330.497/01 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Den Haag |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Tuchtrecht / aansprakelijkheid; Tuchtrecht/aansprakelijkheid bewindvoerder/curator |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
Bewindvoerder tekortgeschoten in haar taak doordat zij bedragen naar zichzelf en haar toenmalige partner had overgeboekt. Kantonrechter had bewindvoerder in haar hoedanigheid als bewindvoerder veroordeeld om bedrag terug te betalen. Dit viel niet te executeren, omdat haar hoedanigheid al was beëindigd. Op aansprakelijkheid bewindvoerder die tekortschiet in zorg goed bewindvoerder is maatstaf art. 1:444 BW van toepassing. Dit artikel behelst persoonlijke aansprakelijkheid van (voormalige bewindvoerder) jegens betrokkene.
Volledige uitspraak
Team Familie
Zaaknummer hof : 200.330.497/01
Zaaknummer rechtbank : 10007842 CV EXPL 22-2251
Arrest van 5 maart 2024
in de zaak van
[appellante] ,
wonend in [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. S. Pershad, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend in [woonplaats] ,
verweerster,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer, kantoorhoudend in Tilburg.
Het hof zal partijen hierna noemen: [appellante] en [geïntimeerde] .
1De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de vraag of [appellante] , die bewindvoerder is geweest over de goederen die toebehoren aan [geïntimeerde] , bedragen aan [geïntimeerde] moet betalen omdat zij tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen die zij gedurende het bewind jegens [geïntimeerde] had en omdat zij zichzelf voor haar werkzaamheden in het bewind een te hoge beloning ten laste van het vermogen van [geïntimeerde] heeft uitgekeerd.
2Procesverloop in hoger beroep
Het [appellante] van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
-
de dagvaarding van 26 juli 2023, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 4 mei 2023, hierna ook: het bestreden vonnis;
-
de memorie van grieven van [appellante] ;
-
de memorie van antwoord van [geïntimeerde] , met bijlagen;
-
het procesdossier in eerste aanleg.
Feitelijke achtergrond
Bij beschikking van 21 maart 2014 van de kantonrechter te Tilburg is een meerderjarigenbewind ingesteld over de goederen die aan [geïntimeerde] (zullen) toebehoren, met benoeming van [appellante] tot bewindvoerder.
Bij beschikking van de kantonrechter te Tilburg van 15 juni 2016 is het bewind met ingang van 1 juli 2016 opgeheven.
De rekening en verantwoording over het jaar 2015 heeft [appellante] op 9 juni 2017 ingediend bij de kantonrechter; de rekening en verantwoording over 2016 heeft zij op 17 september 2018 ingediend bij de kantonrechter.
Uit deze rekening en verantwoordingen blijkt dat [appellante] ten laste van het vermogen van [geïntimeerde] bedragen heeft opgenomen, respectievelijk heeft overgeboekt naar haar privérekening, althans die van haar voormalige partner tot een totaal bedrag van € 9.858,-. Ook heeft [appellante] zich ten laste van het vermogen van [geïntimeerde] over de jaren 2014 tot en met 2016 beloningen toegekend voor een totaal bedrag van € 3.433,-, terwijl zij volgens de Regeling curatoren, bewindvoerders en mentoren een bedrag van € 1.369,43 in rekening had mogen brengen.
De kantonrechter te Tilburg heeft bij beschikking van 28 februari 2022 ambtshalve vastgesteld dat [appellante] tekort is geschoten in haar taak als bewindvoerder en heeft haar veroordeeld, in haar hoedanigheid van bewindvoerder, om een bedrag van € 9.858,- aan [geïntimeerde] te betalen. Bij dezelfde beschikking heeft de kantonrechter [appellante] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder, veroordeeld om een bedrag van € 2.063,57 aan [geïntimeerde] te betalen vanwege een te hoog berekende en uitgekeerde beloning.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij beschikking van 23 maart 2023 de beschikking van de kantonrechter te Tilburg van 28 februari 2022 bekrachtigd.
3Procedure bij de rechtbank
[geïntimeerde] heeft [appellante] gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, [appellante] zal worden veroordeeld om aan [geïntimeerde] een bedrag van € 9.858,-, een bedrag van € 2.063,57 en een bedrag van € 894,- te betalen, elk bedrag te vermeerderen met wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat de kantonrechter te Tilburg [appellante] heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.858,- en een bedrag van € 2.063,57 in haar hoedanigheid van bewindvoerder. Nu [appellante] niet meer bewindvoerder is, beschikt [geïntimeerde] niet over een executoriale titel en kunnen geen executiemaatregelen worden getroffen.
[geïntimeerde] heeft zich daartegen verweerd.
De kantonrechter heeft de vorderingen toegewezen en [appellante] in de kosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4Vordering in hoger beroep
[appellante] is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het bestreden vonnis. Zij heeft twee grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellante] vordert dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-
het bestreden vonnis vernietigt;
-
de vorderingen van [geïntimeerde] in eerste aanleg volledig afwijst;
-
[geïntimeerde] veroordeelt om wat [appellante] al aan haar heeft betaald aan [appellante] terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente;
-
[geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten in beide instanties, vermeerderd met nakosten en met wettelijke rente.
[geïntimeerde] concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep.
5Beoordeling in hoger beroep
De kern van het geschil is dat [appellante] zich op het standpunt stelt dat ten onrechte is overwogen dat in de beschikking van de kantonrechter te Tilburg van 28 februari 2022 sprake is van een kennelijke vergissing door [appellante] niet in persoon te veroordelen tot betaling van de genoemde bedragen. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat dit niet voortvloeit uit artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat een veroordeling in de hoedanigheid van bewindvoerder niet betekent dat zij in persoon is gehouden tot vergoeding van schade.
Niet in geschil is dat, zoals [geïntimeerde] heeft gesteld, zij de beschikking van de kantonrechter te Tilburg van 28 februari 2022 niet heeft kunnen executeren, omdat [appellante] in de hoedanigheid van bewindvoerder is veroordeeld, een hoedanigheid die zij ten tijde van de inleidende dagvaarding niet meer had.
Verder is de vraag, of [appellante] haar verplichtingen jegens [geïntimeerde] heeft geschonden toen zij haar bewindvoerder was en [appellante] daarom aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade, bevestigend beantwoord door de kantonrechter te Tilburg. Dit oordeel is bekrachtigd door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
[appellante] voert aan dat de omstandigheid dat zij in haar hoedanigheid van bewindvoerder aansprakelijk is, niet betekent dat zij persoonlijk aansprakelijk is. Voor het persoonlijk aansprakelijk zijn geldt een hogere drempel en daarbij is terughoudendheid op zijn plaats. Het ligt voor de hand om bij de beoordeling, of [appellante] persoonlijk aansprakelijk is, aan te sluiten bij de maatstaf voor persoonlijke aansprakelijkheid. [appellante] verwijst naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 16 oktober 2012 en geeft de criteria weer die daarvoor moeten worden beoordeeld. [appellante] meent dat zij niet toerekenbaar tekort is geschoten.
[geïntimeerde] heeft de grieven gemotiveerd bestreden. Het hof zal daarop hierna waar nodig ingaan.
Het hof is van oordeel dat de grieven van [appellante] niet slagen. Op de aansprakelijkheid van de bewindvoerder die tekortschiet in de zorg van een goed bewindvoerder, of dit nu betreft een bewindvoerder dan wel een voormalige bewindvoerder, is de maatstaf van artikel 1:444 BW van toepassing. Dit is ook vaste jurisprudentie. De bewindvoering door [appellante] was reeds geëindigd op het moment dat de kantonrechter ambtshalve heeft vastgesteld dat [appellante] in haar taak als bewindvoerder tekort is geschoten en haar daarom heeft veroordeeld tot schadevergoeding. Ook het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft aan de maatstaf van artikel 1:444 BW getoetst. Dit artikel behelst een persoonlijke aansprakelijkheid van de (voormalig) bewindvoerder jegens de rechthebbende. In de overwegingen en het oordeel van het hof ligt besloten dat een beroep van [appellante] op de stelling dat de tekortkoming haar niet kan worden toegerekend, wordt afgewezen.
Het hof is van oordeel dat de door [appellante] aangehaalde uitspraak van het (destijds) gerechtshof Arnhem niet opgaat, omdat dit een geheel andere situatie betreft, te weten de persoonlijke aansprakelijkheid van een curator in een faillissement.
Het hof is dan ook van oordeel dat beide grieven falen. Ten overvloede voegt het hof daaraan toe dat, ook indien het hof ’s-Hertogenbosch had moeten toetsen aan de door [appellante] weergegeven maatstaf, het hof niet tot een ander oordeel was gekomen, voor zover de uitkomst van deze toetsing niet reeds in zijn oordeel besloten ligt. [appellante] heeft de door haar verrichte geldopnamen en overboekingen naar haar eigen rekening dan wel van haar ex-partner voor een aanzienlijk bedrag niet kunnen verantwoorden. Zij heeft zich gelden toegeëigend die haar niet toebehoorden en zonder daarvoor een verantwoording te kunnen geven. Tot haar taak behoorde het ook om zichzelf de correcte, passende beloning voor haar werkzaamheden toe te kennen, hetgeen eenvoudig is na te gaan in de Regeling curatoren, bewindvoerders en mentoren. Zij had het onjuiste van haar handelen kunnen inzien dan wel redelijkerwijs behoren in te zien. Daarmee treft haar voor dit handelen een persoonlijk verwijt. De omstandigheden die [appellante] aanvoert, namelijk: zij heeft gedaan wat zij kon, zij heeft de bewindvoering op een lastig moment overgenomen, zij was niet een professionele bewindvoerder, maken niet dat zij niet tekort is geschoten in haar taak als bewindvoerder en ontsloegen haar niet van de op zich genomen taak om de zorg van een goed bewindvoerder in acht te nemen.
Conclusie en proceskosten
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellante] niet slaagt. Daarom zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 343,-
salaris advocaat € 1.214,- (1 punt × tarief II)
Totaal € 1.557,-
6Beslissing
Het hof:
-
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 4 mei 2023;
-
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.557,-;
-
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
-
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, F. Ibili en A.F. Mollema en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024 in aanwezigheid van de griffier.
© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733