Rechtbank Den Haag 06-03-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:15672

Datum publicatie01-10-2024
ZaaknummerC/09/639600 / FA RK 22-8488
ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR huwelijksvermogensrecht; Rechtsmacht en IPR bij partneralimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Echtscheiding met nevenvoorzieningen. IPR-aspecten: Nederlandse nationaliteit, wonen in Zwitserland, woningen in Zwitserland en Italië. Echtscheiding: Nederlandse rechter rechtsmacht, Nederlands recht van toepassing. Alimentatie: Nederlandse rechter rechtsmacht, Zwitsers recht van toepassing. T.a.v. woningen in Zwiterserland en Italië: vormen eenvoudige gemeenschappen, HVR-Vo n.v.t. Verzoek vaststelling verdeling, betreft zakelijk recht: Nederlandse rechter niet bevoegd (art. 24 aanhef en sub 1 Brussel I-bis). Verzoek vaststelling wijze van verdeling, betreft persoonlijk recht: art. 6 lid 1 Brussel I-bis jo art. 23 lid 1 EVEX II, forumkeuze voor Nederlandse rechter, partijen in gelegenheid gesteld om te voldoen aan schriftelijkheidsvereiste (art. 23 lid 1 aanhef en sub a EVEX II). Aanhouding uitlaten toepasselijk recht, ook t.a.v. vergoedingsrechten, peildatum waardering woningen, preciseren verzoeken. T.a.v. verzoeken tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden: Nederlandse rechter rechtsmacht, Nederlands recht van toepassing.

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 22-8488 (echtscheiding)/ FA RK 23-6779 (afw.huw.vermogen)

Zaaknummer: C/09/639600 (echtscheiding)/ C/09/653906 (afw.huw.vermogen)

Datum beschikking: 6 maart 2024

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 13 december 2022 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,

wonende te Zwitserland,

advocaat: mr. E.Z. Anink te Amsterdam.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,

wonende te Zwitserland,

advocaat: mr. M.S. van Gaalen te Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

- het verzoekschrift;

- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;

- het verweerschrift op zelfstandige verzoeken, tevens aanvullende

verzoeken van de man van 29 augustus 2023;

- de aanvullende stukken met aanvullende c.q. gewijzigde verzoeken van de

man van 12 januari 2024;

- het aanvullend verweerschrift met zelfstandige verzoeken en producties

van de vrouw van 12 januari 2024;

- de brief van 19 januari 2024 met aanvullende stukken van de vrouw.

Op 23 januari 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

Door de advocaten van de man en de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

Na de zitting is ontvangen:

- de e-mail van 24 januari 2024 van de man.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdag] 1998 te [plaats 1] .

- Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren die inmiddels meerderjarig zijn.

- Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende dat tussen partijen geen enkele gemeenschap van goederen dan wel deelgenootschap zal ontstaan met een periodiek verrekenbeding.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man strekt – na wijziging bij brief van 12 januari 2024 - tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:

II. de wijze van verdeling van enige eenvoudige gemeenschappen waarin partijen deelgenoten zijn te gelasten, conform het voorstel van de man onder punt 7 tot en met 19 van het verzoekschrift tot echtscheiding, waarbij de vrouw wordt veroordeeld mee te werken aan die verdeling alsmede haar te veroordelen tot medewerking aan de verkoop van de onder randnummers 14 tot en met 16 genoemde woningen (zijnde de woningen gelegen in Italië), inclusief de zich in de woningen bevindende inboedel, althans – voor zover de rechtbank een andere verdeling vaststelt dan door de man verzocht – een deskundige te benoemen die niet eerder betrokken is geweest bij enige (zicht)taxatie van de onroerende zaken, zulks in het bijzijn van alle partijen indien zij dit wensen, althans vertegenwoordigd door eigen makelaar, en waarbij de taxatie plaatsvindt tegen de actuele waarde van de onroerende zaken in het economisch verkeer welke dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse;

III. vaststelling van de verrekenvordering uit hoofde van het niet-uitgevoerd periodiek

verrekenbeding per peildatum 31 december 2022 conform het door de man opgenomen voorstel;

IV. de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van CHF 276.188 aan de man (in verband met de verbouwing van de woning te [plaats 2] en de advocaatkosten van de vrouw) althans een dusdanig bedrag als de rechtbank in goede justitie mag vermenen te behoren, zulks binnen twee weken na de ten deze te wijzen beschikking, althans te bepalen dat de man het bedrag van CHF 276.188, althans een dusdanig bedrag als de rechtbank in goede justitie mag vermenen te behoren, in mindering mag brengen op hetgeen hij uit hoofde van het niet uitgevoerde periodieke verrekenbeding aan de vrouw verschuldigd is,

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.

De vrouw voert – onder referte ten aanzien van de echtscheiding – verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Zij verzoekt daarnaast zelfstandig:

de onroerende zaken en de gezamenlijke bankrekeningen bij ZKB en Monte dei

Paschi di Siena die partijen in onverdeeld eigendom hebben te verdelen, zoals

gevorderd door de vrouw;

de verrekenvordering vast te stellen uit hoofde van het niet uitgevoerde

verrekenbeding per peildatum 31 december 2022.

Verder heeft de vrouw zelfstandig verzocht om vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen nader te bepalen partneralimentatie, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daarbij heeft zij aanvullend nog verzocht te bepalen dat:

(Voorlopige) alimentatie gedurende de echtscheiding

primair: de man maandelijks een alimentatiebijdrage van CHF 32.921,- aan de vrouw dient te voldoen, zulks bij vooruitbetaling op de eerste van iedere maand en met terugwerkende kracht te rekenen vanaf 31 december 2022, althans vanaf 12 januari 2023 (1 jaar eerder dan 12 januari 2024, de datum van onderhavig verweerschrift) tot de datum waarop de beschikking van de rechtbank met de alimentatie te voldoen na echtscheiding onherroepelijk zal zijn geworden;

subsidiair: de man maandelijks een alimentatiebijdrage van CHF 25.596,- aan de

vrouw dient te voldoen, zulks bij vooruitbetaling op de eerste van iedere maand en

met terugwerkende kracht te rekenen vanaf 31 december 2022, althans vanaf 12 januari 2023 (1 jaar eerder dan 12 januari 2024, de datum van onderhavig verweerschrift) tot de datum waarop de beschikking van de rechtbank met de alimentatie te voldoen na echtscheiding onherroepelijk zal zijn geworden;

Alimentatie na echtscheiding

primair: de man maandelijks een alimentatiebijdrage van CHF 49.768,- aan de

vrouw dient te voldoen ex artikel 125 Zwitserse Civiele Code, zulks bij vooruitbetaling op de eerste van iedere maand, met ingang van de datum waarop de beschikking van de rechtbank met de alimentatie na echtscheiding onherroepelijk zal zijn geworden tot het moment dat de vrouw de pensioenleeftijd bereikt conform het Zwitserse AHV statuut (thans 2034);

Subsidiair: de man maandelijks een alimentatiebijdrage van CHF 39.226,- aan de

vrouw dient te voldoen ex artikel 125 Zwitserse Civiele Code, zulks bij

vooruitbetaling op de eerste van iedere maand, met ingang van de datum waarop de beschikking van de rechtbank met de alimentatie na echtscheiding onherroepelijk zal zijn geworden tot het moment dat de vrouw de pensioenleeftijd bereikt conform het Zwitserse AHV Statuut (thans 2034);

Meer subsidiair: voor het geval de rechtbank mocht besluiten om verzoekster een

levenslange alimentatie toe te kennen volgens de 2-stappenmethode:

de man maandelijks een alimentatiebijdrage aan de vrouw dient te voldoen ex artikel 125 Zwitserse Civiele Code bij vooruitbetaling op de eerste van iedere maand en te voldoen vanaf de datum waarop de beschikking van de rechtbank met de alimentatie na echtscheiding onherroepelijk zal zijn geworden:

o CHF 35.881,- tot de wettelijke pensioenleeftijd van de vrouw (thans juni 2034);

o CHF 32.921,- minus enige pensioenuitkering die de vrouw zal ontvangen vanaf de wettelijke pensioenleeftijd (thans juni 2034) tot het moment dat een van partijen zal zijn overleden;

Meest subsidiair: voor het geval de rechtbank mocht besluiten om verzoekster een

levenslange alimentatie toe te kennen volgens de 1-stapmethode:

de man maandelijks een alimentatiebijdrage aan de vrouw dient te voldoen ex artikel 125 Zwitserse Civiele Code zulks bij vooruitbetaling op de eerste van iedere maand en te voldoen vanaf de datum waarop de beschikking van de rechtbank met de alimentatie na echtscheiding onherroepelijk zal zijn geworden:

- CHF 28.540,- tot juni 2034;

- CHF 25.596,- minus enige pensioenuitkering die de vrouw zal ontvangen vanaf juni 2034 tot het moment dat een van partijen zal zijn overleden;

Zowel primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair:

de alimentatiebijdrage jaarlijks per 1 januari van ieder jaar zal worden geïndexeerd gebaseerd op de nationale consumentenprijsindex van het Zwitserse Federale Statische Bureau vanaf het einde van de maand november 2023 op 106.2 punten (basis december 2020= 100 punten), voor het eerst vanaf 1 januari 2025, gelijk aan het niveau van de index per november voorafgaand aan de wijzigingsdatum, zulks conform de rekenformule:

Oude alimentatiebijdrage * nieuwe index

Nieuwe alimentatiebijdrage = oude index

de man een overzicht en bewijsstukken verstrekt aan de vrouw van door hem

opgebouwde pensioenaanspraken in Italië, Ierland en Polen;

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Echtscheiding

Rechtsmacht

Volgens uittreksels uit de basisregistratie personen hebben beide partijen de Nederlandse nationaliteit. Nu beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe op grond van artikel 3 lid 1 sub b van de Verordening (EU) 2019/1111 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (hierna aangeduid als: Brussel II-ter).

Toepasselijk recht

De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.

Inhoudelijke beoordeling

De man heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen.

Beide partijen hebben op zitting aangegeven dat zij er de voorkeur aan geven dat de echtscheiding op dit moment nog niet wordt uitgesproken. Gelet hierop zal de rechtbank de beslissing ten aanzien van de echtscheiding aanhouden.

Partneralimentatie

Rechtsmacht

De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht ten aanzien van het verzoek om partneralimentatie van de vrouw. Deze rechtsmacht is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (hierna aangeduid als: de Alimentatieverordening). De Alimentatieverordening is van toepassing op onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit onder meer een huwelijk. Artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening bepaalt dat het gerecht dat rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding in die echtscheidingsprocedure ook rechtsmacht heeft ten aanzien van een nevenverzoek om partneralimentatie tenzij de rechtsmacht uitsluitend is gebaseerd op de nationaliteit van een der partijen. Nu de rechtsmacht van de Nederlandse rechter ten aanzien van de echtscheiding is gebaseerd op de nationaliteit van beide partijen, komt de Nederlandse rechter ook rechtsmacht toe ten aanzien van het alimentatieverzoek.

Toepasselijk recht

De rechtbank zal Zwitsers recht toepassen op het verzoek om partneralimentatie. De toepasselijkheid van het Zwitserse recht is gebaseerd op het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen 2007 (hierna aangeduid als: Haags Alimentatieprotocol 2007). Het Haags Alimentatieprotocol 2007 is van toepassing op onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit onder meer een huwelijk en op basis van artikel 2 is er sprake van universele toepassing. Artikel 3 bepaalt dat onderhoudsverplichtingen worden beheerst door het recht van de Staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft. Omdat de vrouw als onderhoudsgerechtigde woonplaats in Zwitserland heeft, is Zwitsers recht van toepassing op de alimentatieverplichting.

Huwelijksvermogen

Partijen zijn op huwelijkse voorwaarden gehuwd. De huwelijkse voorwaarden houden kort samengevat in dat partijen met uitsluiting van elke huwelijksgoederengemeenschap zijn gehuwd met een periodiek verrekenbeding van overgespaarde inkomsten.

Woningen in Zwitserland en Italië

Partijen hebben de volgende vier woningen in gezamenlijk eigendom:

  • de echtelijke woning in [plaats 2] , Zwitserland;

  • de vakantiewoning in [plaats 3] , [district 1] , Italië;

  • de vakantiewoning in [plaats 4] , [district 2] , Italië;

  • de vakantiewoning in [plaats 5] , [district 3] , Italië.

De vermogensrechtelijke betrekkingen tussen partijen ten aanzien van deze woningen zijn niet ontstaan als gevolg van het aangaan van het huwelijk. Partijen zijn immers met uitsluiting van elke huwelijksgoederengemeenschap gehuwd. Deze woningen zijn gezamenlijk eigendom geworden doordat partijen deze op beider naam geleverd hebben gekregen. De woningen vormen daarom eenvoudige gemeenschappen.

Rechtsmacht ten aanzien van de verzoeken tot verdeling van de woningen in Zwitserland en Italië

Beide partijen stellen zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te beslissen over de verzoeken van partijen over en weer tot vaststelling van de (wijze van) verdeling van de eenvoudige gemeenschappen. Dit neemt niet weg dat de rechtbank ambtshalve de rechtsmacht dient te beoordelen.

Het verzoek van de vrouw strekt ertoe dat de rechtbank overgaat tot verdeling van de woningen in Zwitserland en Italië, waaruit de rechtbank afleidt dat zij daarmee beoogt dat de rechtbank de verdeling vaststelt.

Het verzoek van de man – na wijziging bij brief van 12 januari 2024 – strekt tot het gelasten van de wijze van verdeling van de woningen in Zwitserland en Italië. Een eventuele toewijzing van dit verzoek heeft geen goederenrechtelijke werking, maar bindt uitsluitend partijen. Dit verzoek wordt daarom gekwalificeerd als betrekking hebbend op persoonlijke rechten.


Geschillen over de woningen van partijen vallen niet, zoals de man primair stelt, onder de werking van de Verordening (EU) 2016/1103 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (Verordening Huwelijksvermogensstelsels, hierna aan te duiden als: HVR-Vo).
De HVR-Vo is van toepassing op vermogensrechtelijke betrekkingen die, ten gevolge van het huwelijk of de ontbinding daarvan, tussen de echtgenoten onderling en tussen de echtgenoten en derden ontstaan. Zoals hiervoor is overwogen is daarvan geen sprake omdat de woningen van partijen eenvoudige gemeenschappen vormen.

Geschillen over de verdeling van een woning die een eenvoudige gemeenschap vormt (vaststelling van de verdeling en vaststelling van de wijze van verdeling), vallen wel onder het materiële werkingsbereik van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEU 2012, L 351, zoals laatstelijk gewijzigd op 26 november 2014, PbEU 2015, L 54 (hierna aangeduid als Brussel Ibis Verordening). Dergelijke geschillen zijn immers aan te merken als burgerlijke en handelszaken als bedoeld in artikel 1 lid 1 Brussel 1bis omdat deze geschillen hun oorsprong vinden in het algemene vermogensrecht.

Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de verdeling heeft betrekking op een zakelijk recht omdat een beslissing op dit verzoek goederenrechtelijke werking heeft. Dit verzoek valt daarmee onder het bepaalde in artikel 24 aanhef en sub 1 Brussel Ibis Verordening. Hieruit volgt dat de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed is gelegen bij uitsluiting bevoegd is, ongeacht de woonplaats (en nationaliteit) van partijen. Nu de woning zijn gelegen in Zwitserland en Italië is de Nederlandse rechter niet bevoegd om kennis te nemen van dit verzoek van de vrouw.

Ten aanzien van het verzoek van de man strekkende tot vaststelling van de wijze van verdeling van de woningen geldt het volgende. Dit verzoek is niet gebaseerd op een zakelijk maar op een persoonlijk recht. Immers, toewijzing van dit verzoek heeft geen goederenrechtelijke werking, maar bindt uitsluitend partijen. Daarmee valt dit verzoek niet onder de reikwijdte van artikel 24 lid 1 Brussel Ibis Verordening (HR 8 maart 2011, ECLI:NL:HR: 2011:BP1765). Ten aanzien van dit verzoek zijn de artikelen 4 en 6 lid 1 Brussel Ibis Verordening van toepassing. Uit deze artikelen volgt dat, indien de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, de bevoegdheidsregeling van de Brussel Ibis Verordening niet van toepassing is. In dat geval gelden de nationale bevoegdheidsregels van de lidstaat waar de zaak is aangebracht. In het onderhavige geval heeft de verweerder (de vrouw) haar woonplaats in Zwitserland en daarmee geen woonplaats in een lidstaat. De rechtbank zal daarom op de voet van artikel 6 lid 1 Brussel Ibis Verordening de rechtsmacht dienen te beoordelen aan de hand van de bevoegdheidsregels naar Nederlands internationaal privaatrecht, waaronder ook eventueel toepasselijke internationale instrumenten.


Het Verdrag van 30 oktober 2007, PbEU 2009, L 147, zoals laatstelijk gewijzigd op 3 maart 2017, PbEU 2017, L 57 (hierna aangeduid als het Verdrag van Lugano 2007 / EVEX II) is tot stand gekomen tussen de lidstaten van de Europese Unie en onder andere Zwitserland. Uit het bepaalde in artikel 1 EVEX II volgt dat dit verdrag onder andere van toepassing is in burgerlijke en handelszaken. Het verzoek van de man strekkende tot vaststelling van de wijze van verdeling van de woningen in Zwitserland en Italië vindt zijn oorsprong in het algemene vermogensrecht en valt daarmee onder de werking van EVEX II.

Artikel 23 lid 1 EVEX II (aanhef) luidt als volgt: ‘Wanneer de partijen van wie er ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een door dit verdrag gebonden staat, een gerecht of de gerechten van een door dit verdrag gebonden staat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn die gerechten van die staat bevoegd.’ Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht (forumkeuze) moet op grond van artikel 23 lid 1 sub a EVEX II worden gesloten door een schriftelijke overeenkomst of een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst.

De man stelt (naar de rechtbank begrijpt) dat partijen een forumkeuze zijn overeengekomen voor de Nederlandse rechter ten aanzien van (geschillen over) de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschappen.

De vrouw heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat partijen het eens zijn over een forumkeuze voor de Nederlands rechter ten aanzien van de vaststelling van de (wijze van) verdeling van de verzoeken van partijen over de woningen.

Kennelijk opteren beide partijen voor behandeling van het verzoek tot vaststelling van de wijze van verdeling van de woningen in Zwitserland en Italië door de Nederlandse rechter. Zij hebben deze keuze tot op heden (nog) niet vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst of een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst. Daarmee is (nog) niet voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 23 lid 1 aanhef en sub a EVEX II. De rechtbank zal partijen tot 2 april 2024 in de gelegenheid stellen om alsnog een dergelijke schriftelijke overeenkomst dan wel een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst in het geding te brengen.

Toepasselijk recht ten aanzien van de verzoeken tot de wijze van verdeling van de woningen

De man heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het Nederlandse recht door analoge toepassing van artikel 10:3 BW van toepassing is op de verzoeken van partijen over de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschappen.

De vrouw heeft zich nog niet uitgelaten over het toepasselijke recht. De rechtbank stelt de vrouw daarom tot 2 april 2024 in de gelegenheid om zich uit te laten over het op de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschappen toepasselijke recht. Indien de vrouw zich op het standpunt stelt dat een ander recht dan het Nederlandse recht moet worden toegepast op de verdeling van een of meerdere eenvoudige gemeenschappen dient zij zich tegelijkertijd uit te laten over de eventueel daaruit voortvloeiende gevolgen.

Peildatum waardering woningen

Partijen hebben zich nog niet uitgelaten over de peildatum voor de waardering van de woningen in de situatie waarin de woning(en) niet aan een derde za(u)l(len) worden verkocht, maar aan een der partijen za(u)l(len) worden toegedeeld. De rechtbank stelt partijen daarom tot 2 april 2024 in de gelegenheid zich daarover uit te laten.

Verzoeken tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden

Rechtsmacht en toepasselijk recht ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden

De rechtbank heeft rechtsmacht ten aanzien van de over en weer door partijen gedane verzoeken tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Deze rechtsmacht is gebaseerd op artikel 5 lid 1 van HVR-Vo. Deze verordening is van toepassing op het huwelijksvermogensrecht. Artikel 5 lid 1 van de HVR-Vo bepaalt dat de rechtbank die rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding in die echtscheidingsprocedure ook rechtsmacht heeft ten aanzien van een nevenverzoek betreffende het huwelijksvermogensstelsel.

Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is, omdat zij in de huwelijkse voorwaarden een rechtskeuze hebben uitgebracht voor de toepassing van het Nederlandse recht. Omdat dit het recht betreft van de staat waarvan een echtgenoot de nationaliteit had ten tijde van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden is dit een geldige rechtskeuze op grond van artikel 22 lid 1 sub b van de HVR-VO. De rechtbank zal daarom Nederlands recht toepassen op de verzoeken van partijen tot verrekening van overgespaarde inkomsten.

Peildatum: samenstelling van het te verrekenen vermogen

Artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden bevat een periodiek verrekenbeding van overgespaarde inkomsten. Tussen partijen staat vast dat zij tijdens het huwelijk nimmer uitvoering hebben gegeven aan dit periodiek verrekenbeding. Beide partijen verzoeken om afwikkeling van het verrekenbeding.

De verrekenplicht is op grond van artikel 6 lid 4 van de huwelijkse voorwaarden geëindigd op het moment waarop partijen niet langer een gemeenschappelijke huishouding voerden. Partijen zijn in december 2022 feitelijk uiteengegaan en voeren vanaf dat moment geen gezamenlijke huishouding meer. De man heeft om praktische redenen voorgesteld om uit te gaan van de peildatum 31 december 2022 als tijdstip waarop de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen wordt bepaald. De vrouw heeft met dit voorstel ingestemd.

Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW wordt het op de peildatum aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit wat op basis van het periodiek verrekenbeding verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit. Gezien de tussen partijen over de peildatum bereikte overeenstemming zal de rechtbank 31 december 2022 hanteren als peildatum waarop de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen wordt bepaald.

Vergoedingsrechten

Rechtsmacht

De rechtbank heeft rechtsmacht ten aanzien van de vergoedingsrechten die de man stelt jegens de vrouw te hebben op basis van de door hem gestelde na de peildatum gedane privé investering in de verbouwingskosten van de eenvoudige gemeenschap in Zwitserland. Het vergoedingsrecht is gebaseerd op het huwelijksvermogensrecht. Artikel 5 lid 1 van de HVR-Vo bepaalt dat de rechtbank die rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding in die echtscheidingsprocedure ook rechtsmacht heeft ten aanzien van een nevenverzoek betreffende het huwelijksvermogensstelsel.

Toepasselijk recht

De man heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het Nederlandse recht van toepassing is, omdat partijen in hun huwelijkse voorwaarden een rechtskeuze hebben uitgebracht voor de toepassing van Nederlands recht.

De vrouw heeft zich nog niet uitgelaten over het toepasselijke recht. De rechtbank stelt de vrouw daarom tot 2 april 2024 in de gelegenheid om zich uit te laten over het op de vergoedingsrechten toepasselijke recht.

Vordering man ter zake van de na de peildatum verrichte betaling van de advocaatkosten van de vrouw

Rechtsmacht en toepasselijk recht

De man stelt dat hij de advocaatkosten van de vrouw heeft betaald na de peildatum. De rechtbank kwalificeert deze vordering niet – zoals de man primair stelt – als een vergoedingsrecht omdat het niet gaat om een investering of inbreng in het vermogen van de vrouw, doch als een vordering sui generis. De man stelt subsidiair dat deze kosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor rekening van de vrouw dienen te komen.
De man en de vrouw hebben zich nog niet (expliciet) uitgelaten over de rechtsmacht en het toepasselijke recht, anders dan hun stellingen ten aanzien van de rechtsmacht en het toepasselijke recht op de vergoedingsrechten. De rechtbank stelt de man en de vrouw daarom tot 2 april 2024 in de gelegenheid om zich uit te laten over de rechtsmacht en het toepasselijke recht op dit punt.

Verzoeken ten aanzien van bankrekeningen/spaartegoeden, inboedel van de woningen, aandelen, auto’s, boten, trailer

Partijen hebben deze vermogensbestanddelen genoemd in hun verzoeken tot vaststelling van de (wijze van de) verdeling en/of in hun overzicht(en) van het te verdelen/verrekenen vermogen. De rechtbank verzoekt partijen om per onderdeel nader te preciseren of dit bestanddeel al dan niet onder het te verrekenen dan wel te verdelen vermogen valt, en zich eveneens uit te laten over de rechtsmacht en het toepasselijke recht.

Aanvullende verzoeken partijen en stukken van 12 januari 2024

Beide partijen hebben op 12 januari 2024 aanvullende verzoeken en omvangrijke pakketten met stukken bij de rechtbank ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat partijen tot 2 april 2024 in de gelegenheid worden gesteld om over en weer daarop inhoudelijk te reageren waarna er tot 16 april 2024 gelegenheid wordt geboden om over en weer op elkaars reactie te reageren. Alles wat na 16 april 2024 nog door een partij bij de rechtbank zal worden ingediend, zal door de rechtbank als in strijd met een goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.

Geen tussentijds hoger beroep

De rechtbank ziet geen aanleiding om tussentijds hoger beroep tegen deze tussenbeschikking open te stellen.

Aanhouding beslissingen en voortzetting mondelinge behandeling

Gelet op al het voorgaande zal iedere beslissing worden aangehouden. De mondelinge behandeling zal worden voortgezet op 30 mei 2024 om 9.00 uur.

Beslissing

De rechtbank:

*

bepaalt dat de vrouw zich uiterlijk 2 april 2024 dient uit te laten over:

  • het recht dat van toepassing is op de wijze van verdeling van de woningen in Zwitserland en Italië;

  • indien de vrouw zich op het standpunt stelt dat een ander recht dan het Nederlandse
    recht van toepassing is op de wijze van verdeling van de woningen: welk recht van toepassing is, waarop zij dit standpunt baseert en wat daarvan de gevolgen zijn;

*

stelt partijen tot uiterlijk 2 april 2024 in de gelegenheid om:

- schriftelijk te reageren op de aanvullende verzoeken en stukken die de andere partij op 12 januari 2024 bij de rechtbank heeft ingediend waarna partijen tot 16 april 2024

over en weer op elkaars reactie mogen reageren;

  • de schriftelijke overeenkomst dan wel de schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst tussen partijen waarin zij de Nederlandse rechter aanwijzen als bevoegd gerecht terzake de geschillen over de wijze van verdeling van de woningen in Italië en Zwitserland bij de rechtbank in te dienen;

  • zich uit te laten over de peildatum die gehanteerd moet worden voor de waardering van de eenvoudige gemeenschappen in de situatie waarin een eenvoudige gemeenschap aan een der partijen zal worden toegedeeld;

  • zich uit te laten over de rechtsmacht en het toepasselijke recht ten aanzien van de
    vordering van de man inzake de na de peildatum verrichte betaling van de
    advocaatkosten van de vrouw;

  • ten aanzien van de bankrekeningen/spaartegoeden, inboedel van de woningen,
    de aandelen, de auto’s, de boten en de trailer nader te preciseren of dit bestanddeel
    al dan niet onder het te verrekenen dan wel te verdelen vermogen valt, en zich
    eveneens uit te laten over de rechtsmacht en het toepasselijke recht.


*

bepaalt dat de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op 30 mei 2024 om 9.00 uur waarvoor partijen opnieuw zullen worden opgeroepen;

*

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, mr. E.D.A. Geleijns, mr. E.E. Kraan, rechters, bijgestaan door mr. K. Willems als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 6 maart 2024.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733