Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26-09-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6091

Datum publicatie03-10-2024
Zaaknummer200.344.419/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; 1:257 BW Voorlopige OTS;
Familieprocesrecht; Ontvankelijkheid
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Moeder gaat in beroep tegen de beschikking voorlopige ondertoezichtstelling. Ondanks appelverbod ex art. 807 Rv is zij ontvankelijk. Er is een doorbrekingsgrond, aangezien de rechtbank de driemaanden-termijn heeft overschreden met een dag. Daarnaast is zij niet gekend nadat de GI verzocht om een herstelbeschikking. Hiermee heeft de kinderrechter een essentiële vorm (nl. hoor en wederhoor) verzuimd. Toch bekrachtiging van de beschikking om inhoudelijke redenen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.344.419/01

(zaaknummer rechtbank Overijssel 313487)

beschikking van 26 september 2024

in de zaak van

[verzoekster] (de moeder),

die woont in [woonplaats1] ,

verzoekster in hoger beroep,

advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,

en

de raad voor de kinderbescherming (de raad),

regio Overijssel, locatie Zwolle,

verweerder in hoger beroep.

Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1 [de vader] (de vader),

wonende te [woonplaats2] ,

2. de gecertificeerde instelling

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (de GI),

gevestigd te Zwolle.

1De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 26 april 2024, schriftelijk uitgewerkt op

8 mei 2024 en hersteld bij beschikking van 17 juni 2024 (hierna ook: de bestreden beschikking), onder voormeld zaaknummer.

2De procedure in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het (aangepaste) beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 25 juli 2024;

- een e-mailbericht van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 7 augustus 2024 met bijlage(n);

- een brief namens de moeder van 14 augustus 2024 met bijlage(n);

- een verweerschrift namens de vader met bijlage(n);

- een journaalbericht namens de moeder van 23 augustus 2024 met bijlage(n);

- een verweerschrift namens de raad met bijlage(n);

- een brief van de GI van 20 augustus 2024 met bijlage(n);

- een journaalbericht namens de moeder van 23 augustus 2024 met bijlage(n);

- een brief van de GI van 23 augustus 2024 met bijlage(n).

2.2

De hierna te noemen minderjarige kinderen van partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 3 september 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder en de vader, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is een vertegenwoordiger verschenen. Namens de GI zijn twee vertegenwoordigers verschenen.

Mr. Loonstein heeft een pleitnota overgelegd.

3De feiten

3.1

De vader en de moeder hebben samen twee kinderen: [de minderjarige1] , en [de minderjarige2] , beiden geboren [in] 2012 (de kinderen). De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.

3.2

Bij de bestreden beschikking zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden, met ingang van 26 april 2024 tot 27 juli 2024.

3.3

De raad heeft bij verzoekschrift, door de rechtbank ontvangen op 11 juli 2024, een ondertoezichtstelling van de kinderen verzocht voor de duur van één jaar, te weten voor zes maanden onder aanhouding van de tweede termijn van zes maanden. Omdat mr. Loonstein het raadsrapport van 19 juli 2024 niet had kunnen bestuderen en bespreken met de moeder, heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van 23 juli 2024 desgevraagd ter zitting aangehouden tot 25 juli 2024. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juli 2024 heeft

mr. Loonstein de kinderrechter namens de moeder gewraakt, waarop de mondelinge behandeling is geschorst.

3.4

Bij beschikking van 25 juli 2024 heeft de kinderrechter het verzoek tot ondertoezichtstelling bij wijze van ordemaatregel toegewezen voor de duur van één maand, met ingang van 25 juli 2024 tot 25 augustus 2024, en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling voor het overige aangehouden.

3.5

Op 21 augustus 2024 is de mondelinge behandeling door de kinderrechter hervat en is de ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van vijf maanden en is de beslissing ten aanzien van de resterende termijn aangehouden.

4De omvang van het geschil

4.1

De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, kosten rechtens.

4.2

De vader voert verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans het beroep van de moeder af te wijzen en de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure.

4.3

De raad voert verweer en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

4.4

De GI heeft het hof bij brief van 20 augustus 2024 geïnformeerd over de actuele stand van zaken.

5De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

5.1

Het hof stelt voorop dat, alvorens het hof aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak kan toekomen, eerst moet worden beoordeeld of de moeder in haar hoger beroep kan worden ontvangen. Daarover overweegt het hof het volgende.

5.2

Op grond van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de minderjarige voor de duur van ten hoogste drie maanden voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.

5.3

Gelet op het bepaalde in artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat tegen beschikkingen op grond van artikel 1:257 BW geen hoger beroep open.

5.4

Ondanks dit rechtsmiddelenverbod bestaat er de mogelijkheid in bepaalde situaties toch hoger beroep en cassatie in te stellen. Op grond van het ‘Enka/Dupont-criterium’ (ECLI:NL:HR:1985:AG:4989) is men - ondanks een dergelijk verbod - toch ontvankelijk en wordt het rechtsmiddelenverbod doorbroken, indien (1) de rechter het bewuste wetsartikel ten onrechte heeft toegepast, (2) de rechter buiten het toepassingsgebied van het desbetreffende wetsartikel is getreden, (3) de rechter het artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of (4) de rechter het artikel met verzuim van essentiële vormen, zoals het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor, heeft toegepast.

5.5

De moeder stelt dat sprake is van doorbrekingsgronden, zodat het hof eerst zal beoordelen of dat zo is.

De termijn van de voorlopige ondertoezichtstelling (grief 2)

5.6

Volgens de moeder heeft de kinderrechter de voorlopige ondertoezichtstelling ten onrechte uitgesproken voor een periode langer dan het door de wet voorgeschreven maximum van drie maanden. In het dictum is opgenomen: “...met ingang van 26 april 2024 tot 27 juli 2024...”, en dit is volgens de moeder (in elk geval) een dag te lang.

5.7

In de overwegingen aan het slot van de bestreden beschikking staat vermeld dat de kinderrechter de kinderen voorlopig onder toezicht zal stellen voor de duur van drie maanden. Volgens de advocaat van de vader is dit ook zo door de kinderrechter uitgesproken tijdens de mondelinge uitspraak op 26 april 2024. Dit laatste kan het hof niet controleren nu het proces-verbaal van de mondelinge behandeling niet is overgelegd.

Hoe dan ook, het hof is het met de moeder eens dat in het dictum van de bestreden beschikking een (reken)fout staat, aangezien er een termijn is opgenomen van drie maanden + één dag. Deze fout is niet eerder opgemerkt en (al dan niet ambtshalve) niet hersteld. De kinderrechter is hiermee buiten het toepassingsgebied van het desbetreffende wetsartikel getreden. Dit vormt een grond voor doorbreking van het appelverbod. Het hof komt dus toe aan een inhoudelijke beoordeling.

Schending beginsel van hoor en wederhoor ten aanzien van de herstelbeschikking (grief 3)

5.8

De moeder heeft eveneens bezwaren geuit tegen de (totstandkoming van de) herstelbeschikking. Deze beschikking is gegeven naar aanleiding van een e-mail van de GI van 24 mei 2024, die niet in afschrift aan de moeder is verzonden. Zij is niet in de gelegenheid gesteld om te reageren. In de betreffende e-mail heeft de GI om een herstelbeschikking verzocht omdat in het dictum van de bestreden beschikking een andere GI had moeten staan (Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering in plaats van Stichting Jeugdbescherming Overijssel). Volgens de moeder zijn de beginselen van hoor en wederhoor geschonden en was geen sprake van een kennelijke fout waarbij voor partijen en derden direct duidelijk is dat het een vergissing betrof.

5.9

Volgens het vierde lid van artikel 31 Rv staat tegen de verbetering van een beschikking geen hoger beroep open. Dit kan anders zijn wanneer essentiële vormen zijn verzuimd. Op grond van het eerste lid van artikel 31 Rv gaat een rechter niet tot de verbetering van zijn beschikking over dan na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich daarover uit te laten. Nu de kinderrechter de moeder niet in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op het verzoek van de GI tot het geven van een herstelbeschikking, stelt het hof vast dat de kinderrechter hiermee een essentiële vorm (te weten het beginsel van hoor en wederhoor) heeft verzuimd. Ook dit vormt reden voor een doorbreking van het appelverbod en een inhoudelijke beoordeling door het hof.

Het raadsrapport van 19 juli 2024 (grief 4)

5.10

Voor zover namens de moeder (als derde doorbrekingsgrond) is aangevoerd dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden omdat zij niet de gelegenheid heeft gekregen om op het raadsrapport van 19 juli 2024 te reageren, is het hof van oordeel dat deze grief geen doel treft. Dit raadsrapport maakt immers geen onderdeel uit van de (stukken in de) procedure ten aanzien van de voorlopige ondertoezichtstelling (in april 2024).

De voorlopige ondertoezichtstelling van de kinderen (grief 1)

5.11

De termijn van de voorlopige ondertoezichtstelling van de kinderen is inmiddels verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de voorlopige ondertoezichtstelling over de periode van 26 april 2024 tot 26 juli 2024 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.

5.12

Het hof is van oordeel dat de voorlopige ondertoezichtstelling op juiste gronden is verleend en dat de externe regie van de GI nodig was om de belangen en ontwikkeling van de kinderen en de inzet van passende hulpverlening voor zowel de kinderen als de ouders te waarborgen, met als aandachtspunt de contactregeling tussen de kinderen en de vader. Het hof verwijst naar de motivering van de kinderrechter in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over, maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.

5.13

De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen niet alleen betrekking heeft op de omgang tussen de vader en de kinderen. Er zijn volgens de raad ernstige zorgen op meerdere gebieden van de ontwikkeling van de kinderen. De kinderen komen steeds verder klem te zitten tussen hun ouders. De moeder geeft aan dat de kinderen contact zouden moeten hebben met beide ouders en zij stelt zich ogenschijnlijk bereidwillig op richting hulpverlening, maar als je kijkt naar de feiten, de vele juridische procedures en het tijdspad, dan komt het systeem op geen enkele manier in beweging en lukt het de ouders niet om tot oplossingen te komen. Een grote zorg is het uitgesproken gedrag van de kinderen, het gebrek aan zicht op hun opvoedsituatie bij de moeder, de dynamiek tussen haar en de kinderen en de vraag waar hun enorme weerstand tegen contact met hun vader vandaan komt. Hoewel in het verleden niet altijd alles soepel is verlopen tussen de vader en de kinderen, is de raad van mening dat het negatieve vaderbeeld van de kinderen, wat steeds erger wordt, zich hiertoe niet verhoudt. De raad kan zich voorstellen dat de opvoeding van de kinderen, die beiden hoogbegaafd zijn, veel van de moeder vraagt, maar zij dient zich te realiseren dat zij als verzorgende ouder een grote rol heeft in het bijstellen van het negatieve beeld dat de kinderen van hun vader hebben. Het toelaten en benutten van hulpverlening is hierbij essentieel.

5.14

Het hof sluit zich aan bij de visie van de raad. Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting is besproken volgt naar het oordeel van het hof dat ten tijde van de bestreden beschikking een ernstig vermoeden bestond dat de grond, zoals bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW, vervuld was en dat een voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk was om een acute en ernstige bedreiging voor de kinderen weg te nemen. De zorgen waren (en zijn) niet alleen gericht op de omgang tussen de vader en de kinderen, die elkaar al geruime tijd niet meer hebben gezien. De zorgen bestonden ook uit het zorgwekkende gedrag en de negatieve uitlatingen van de kinderen over de vader, het afhouden van de benodigde hulpverlening door de moeder en het feit dat er geen enkel zicht was op de opvoedsituatie van de kinderen bij de moeder. Het ontbreken van contact tussen een kind en één van zijn ouders vormt een bedreiging voor de verdere identiteitsontwikkeling van een kind op grond waarvan de ondertoezichtstelling is uitgesproken.

5.15

Het hof constateert dat de ouders zich onvoldoende hebben ingezet om - in het belang van hun kinderen - te komen tot een verbetering van hun verstandhouding en tot oplossingen voor de ontstane situatie. Juist deze kinderen voelen de spanningen tussen hun ouders haarfijn aan en zij zijn verstrikt geraakt in een loyaliteitsconflict. De moeder wil alleen specialistische hulp toelaten die expertise in huis heeft voor extreem hoogbegaafde kinderen. De GI heeft ter zitting aangegeven oog te hebben voor de speciale behoeftes van de kinderen, maar de specifieke hulp die de moeder graag wil inzetten, is gelet op de financiering niet mogelijk. Het hof benadrukt dat dit niet kan betekenen dat er dan voorlopig niets gebeurt om het systeem in beweging te krijgen. Alternatieve hulpverlening en mogelijkheden dienen met voortvarendheid te worden onderzocht. Het hof heeft de indruk dat de moeder zich vooral laat leiden door de ‘wensen en eigen autonomie’ van de kinderen en dat zij het verbeteren van het contact met de vader - gelet op de impasse die is ontstaan en de benodigde hulpverlening die uitblijft - in elk geval niet lijkt te bevorderen. De kinderen hebben weliswaar een specifieke opvoedingsvraag, maar dit neemt niet weg dat ieder kind met welke achtergrond dan ook beide ouders nodig heeft. Het hof is dan ook met de raad van mening dat het gegeven dat de kinderen hoogbegaafd zijn geen belemmering kan zijn voor contactherstel op korte termijn.

5.16

Het hof is overigens van oordeel dat de kinderechter met recht in de (herstel)beschikking de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering als uitvoerende instantie heeft aangewezen. Dat is de GI waarop het (aangepaste) verzoek van de raad betrekking had. De moeder heeft geen grieven gericht tegen de benoeming van deze GI en heeft ter zitting uitsluitend de reisafstand tussen haar en deze GI als bezwaar genoemd. Dat laatste vormt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, onvoldoende reden om deze GI niet als uitvoerende instantie te benoemen.

Conclusie

5.17

In het kader van de rechtmatigheidstoets komt het hof op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de voorlopige ondertoezichtstelling van de kinderen terecht is uitgesproken. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen, en - gelet op hetgeen hiervoor onder 5.7 is overwogen ten aanzien van de termijn - vernietigen, in die zin dat de datum van 27 juli 2024 wordt gewijzigd in 26 juli 2024, zoals hierna onder 6. staat vermeld.

Proceskosten

5.18

Het hof ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken zoals de vader heeft verzocht. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren als na te melden.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 26 april 2024, schriftelijk uitgewerkt op 8 mei 2024 en hersteld bij beschikking van 17 juni 2024, met uitzondering van de in het dictum vermelde datum van: ‘27 juli 2024’, en vernietigt deze beschikking in zoverre en opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de in het dictum vermelde datum van 27 juli 2024 wordt gewijzigd in: 26 juli 2024;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Dijk, mr. M.M. Lorist en mr. M.J. van Lingen, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 26 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733