Rechtbank Rotterdam 26-09-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:9823

Datum publicatie14-10-2024
ZaaknummerC/10/679791 / FA RK 24-4040
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Verhuizing met kind;
Alimentatie;
Familieprocesrecht; Proceskosten
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Schriftelijke vastlegging van mondelinge uitspraak gezamenlijk gezag. Verzoek vervangende toestemming verhuizing afgewezen. Hoofdverblijfplaats bij man en zorgregeling met vrouw bepaald. Verzoek vrouw bijdrage in kosten vd kk afgewezen. Proceskostenveroordeling wegens schending Art. 21 Rv: in verzoekschrift vrouw wordt indruk gewekt dat man mondeling al had ingestemd met verhuizing vrouw met kk. Dat is niet zo. Brief van zijn advocaat ook niet vernoemd. "Kwalijk", omdat rechter afhankelijk is van informatie pp.

Volledige uitspraak


Rechtbank Rotterdam

Team familie

Zaaknummer / rekestnummer: C/10/679791 / FA RK 24-4040

Beschikking van 26 september 2024 over vervangende toestemming op grond van artikel 1:253a BW / de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen/ de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) en de onderhoudsbijdrage,

tevens schriftelijke vastlegging van de mondeling uitgesproken beslissing met betrekking tot gezamenlijk gezag

in de zaak van:

[naam vrouw] , hierna: de vrouw,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat mr. M.P. Kloppenburg te Rotterdam,

t e g e n

[naam man] , hierna: de man,

wonende te Hellevoetsluis,

advocaat mr. E. Jongkoen te Den Haag.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 29 mei 2024;

  • het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 19 augustus 2024;

  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 22 augustus 2024.

1.2.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2024. Daarbij zijn verschenen:

  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;

  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [persoon A] .

2De vaststaande feiten

2.1.

Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2019 te [geboorteplaats] ;

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2022 te [geboorteplaats] .

2.2.

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.

2.3.

De vrouw is van rechtswege belast met het gezag over [voornaam minderjarige 2] .

3. Schriftelijke vastlegging van de mondeling uitgesproken beslissing van 29 augustus 2024

3.1.

Gezag

3.1.1.

De man verzoekt te bepalen dat hij gezamenlijk met de vrouw met het gezag over de minderjarige [voornaam minderjarige 2] wordt belast.

3.1.2.

De vrouw verweert zich tegen dit verzoek.

3.1.3.

De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd het verzoek van de man toe te wijzen. Gezamenlijk gezag is de hoofdregel en er zijn geen contra-indicaties, aldus de raad.

3.1.4.

Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

3.1.5.

De rechtbank heeft mondeling uitspraak gedaan op dit verzoek tijdens de mondelinge behandeling en het verzoek van de man toegewezen. De rechtbank stelt voorop dat het wettelijk uitgangspunt is dat de ouders het gezag over hun minderjarigen gezamenlijk uitoefenen. De rechtbank ziet in wat de vrouw aanvoert geen reden van dit uitgangspunt af te wijken. Over [voornaam minderjarige 1] oefenen partijen al gezamenlijk het gezag uit en er is geen enkele aanwijzing dat deze gezamenlijke gezagsuitoefening de belangen van [voornaam minderjarige 1] schaadt. Dat is reden te meer om ook over [voornaam minderjarige 2] te bepalen dat het gezag gezamenlijk door partijen wordt uitgeoefend. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de man toe.

3.1.6.

Zoals te doen gebruikelijk wordt deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard; belangen van de vrouw die zich daartegen zouden verzetten zijn gesteld, noch gebleken.

4Beoordeling van de nog voorliggende verzoeken

4.1.

De verzoeken

4.1.1.

De vrouw verzoekt de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar te bepalen. Voorts verzoekt de vrouw haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen naar Lemele te verhuizen, alsmede voor de daarmee gepaard gaande inschrijving in de basisregistratie persoonsgegevens (brp) en de inschrijving van [voornaam minderjarige 1] op de basisschool in Lemele.

4.1.2.

De man heeft tegen de verzoeken van de vrouw gemotiveerd verweer gevoerd. Afhankelijk van de beslissing van de rechtbank op de verzoeken van de vrouw, verzoekt de man de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem te bepalen en een regeling van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) te bepalen.

4.1.3.

Voor de beoordeling van de verzoeken is het volgende van belang. De relatie tussen partijen is begin april 2024 verbroken. De vrouw is daarom op 6 april 2024 met de minderjarigen naar haar moeder in Overijssel vertrokken. Inmiddels heeft de vrouw een woning gevonden in Lemele. De vrouw heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij in Lemele wenst te blijven omdat dit haar oude vertrouwde omgeving is. Zij wenst daarom daar te blijven en beide kinderen daar naar school te laten gaan.

4.1.4.

Bij de behandeling in kort geding van 12 juni 2024 hebben partijen overeenstemming bereikt over voorlopige afspraken, totdat de rechtbank op de verzoeken van de vrouw heeft beslist. Deze zijn in het vonnis van de voorzieningenrechter vastgelegd. Omdat [voornaam minderjarige 1] al naar school ging in Hellevoetsluis, hebben partijen afgesproken dat [voornaam minderjarige 1] doordeweeks bij de man in Hellevoetsluis zal verblijven. Op deze manier kon [voornaam minderjarige 1] naar haar vertrouwde school blijven gaan. [voornaam minderjarige 2] zal doordeweeks bij de vrouw in Lemele verblijven. Partijen hebben afspraken gemaakt over een zorgregeling zolang deze situatie voortduurt.

4.2.

Wettelijke grondslag

4.2.1.

De verzoeken betreffen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag. Daarom zal de rechtbank de geschillen toetsen aan artikel 1:253a BW. Daarin is bepaald dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van belangen.

4.3.

Verzoek tot verhuistoestemming

4.3.1.

Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige(n) te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige(n) weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als dit alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901). Tegenover het belang van een ouder om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:

  • de noodzaak om te verhuizen;

  • een goede voorbereiding van de verhuizing;

  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;

  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;

  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;

  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;

  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen.

Noodzaak om te verhuizen

4.3.2.

De vrouw voert, naar de rechtbank begrijpt, over de noodzaak samengevat aan dat zij uit de regio van Lemele komt. Zij is in het verleden verhuisd naar Zuid-Holland omdat zij een relatie kreeg met de man. In de regio Zuid-Holland is geen woning te krijgen. Daarom is zij teruggekeerd. In Lemele heeft zij een woning gevonden en een baan als tandartsassistente. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw nog toegelicht dat zij nadat de relatie met de man is verbroken naar haar moeder is gegaan. Zij was op dat moment volgens de vrouw nog niet van plan om daar te blijven.

4.3.3.

De man voert aan dat er geen noodzaak is voor de vrouw om te verhuizen. Zij heeft niet geprobeerd in de regio Hellevoetsluis een woning te vinden. Zolang de vrouw nog geen woning heeft, stelt de man voor dat partijen om en om in de woning verblijven met de minderjarigen. Daarbij is in deze omgeving voldoende werk te vinden voor haar.

4.3.4.

Hoewel het invoelbaar is dat de vrouw in de periode van de verbreking van de relatie de steun van haar moeder heeft opgezocht en bij haar moeder is gaan logeren, is de rechtbank niet gebleken dat de vrouw een noodzaak heeft (gehad) om met de minderjarigen naar Lemele te verhuizen. Wat de vrouw aanvoert ten aanzien van haar noodzaak te verhuizen, ziet op haar eigen belang en wensen. Deze gevoelens van de vrouw zijn mogelijk weliswaar invoelbaar, maar hangen niet samen met de belangen van de minderjarigen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat zij contact heeft gezocht met de gemeente Hellevoetsluis, met de vraag of zij in Hellevoetsluis of omgeving een huurwoning kan krijgen. Zij stelt dat daarbij zou zijn aangegeven dat zij niet in aanmerking kan komen voor een sociale huurwoning en dat zij onvoldoende inkomen heeft voor een particuliere huurwoning. De inspanningen van de vrouw voor het verkrijgen van een woning heeft zij echter, na de gemotiveerde betwisting door de man, niet nader onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de vrouw nog niet aan het werk is bij haar gestelde werkgever in Lemele en dat zij op dit moment een WW-uitkering ontvangt. Bovendien is niet gebleken dat de vrouw in de omgeving Hellevoetsluis geen vergelijkbare baan zou kunnen vinden.

Voorbereiding van de verhuizing

4.3.5.

Afgaande op de eigen stellingen van de vrouw, concludeert de rechtbank dat haar wens om te verhuizen is ontstaan toen zij na de verbreking van de relatie naar de omgeving van Lemele is gegaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw hierover verklaard dat zij niet aan de man heeft aangegeven dat zij zich na het verbreken van de relatie definitief met de kinderen in Lemele zou willen vestigen met de minderjarigen. De grote gevolgen van de verhuizing voor de leefomgeving van de minderjarigen en de zorgregeling, met name door de afstand, maken dat een goede voorbereiding van een dergelijke verhuizing noodzakelijk is. Daarvan is niet gebleken. Omdat de vrouw haar inschrijving als woningzoekende in de omgeving van Lemele kennelijk heeft behouden, heeft zij daar vlot een woning kunnen verkrijgen. Dat is echter onvoldoende om te stellen dat de verhuizing goed doordacht en voorbereid is. Ook het feit dat de vrouw aanvankelijk heeft gesteld daar baan gevonden te hebben, is daartoe onvoldoende. Deze baan heeft zij immers pas gezocht toen zij daar gevestigd was. Bovendien is zij daar niet begonnen, zij ontvangt een WW-uitkering, en haar vakgebied maakt niet dat zij zich aan die regio verbonden heeft.

Gevolgen voor het contact tussen de minderjarigen en de man

4.3.6.

Door de verhuizing en de grote afstand kunnen de minderjarigen minder tijd met de man doorbrengen. De rechtbank is van oordeel dat de verhuizing naar Lemele ernstige gevolgen heeft voor iedere vorm van zorgregeling. De vrouw stelt onder andere voor dat dit contact gecompenseerd kan worden met videobellen. Echter, videobellen kan fysiek contact, zeker gelet op de leeftijd van de minderjarigen, niet vervangen. Daarbij is het, zoals de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht, voor de minderjarigen belangrijk dat zij regelmatig (fysiek) contact hebben met beide ouders. De andere voorgestelde alternatieven van de vrouw om de vermindering van het contact te ondervangen acht de rechtbank onvoldoende ter compensatie.

Andere factoren

4.3.7.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de minderjarigen geworteld in Hellevoetsluis, met name [voornaam minderjarige 1] omdat zij hier al naar school gaat. Hellevoetsluis is hun veilige en bekende omgeving. Zoals de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht is de omgeving voor de minderjarigen, hun buitenleven en het aangaan van vriendschappen in deze levensfase belangrijk. Niet alleen zullen de minderjarigen door de verhuizing deze omgeving moeten verlaten en zal [voornaam minderjarige 1] van school moeten veranderen, ook zal het contact met de man door de grote afstand aanzienlijk beperkt worden.

4.3.8.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad toegelicht dat de minderjarigen in hun huidige ontwikkelingsfase beide ouders nodig hebben. Beide minderjarigen zijn nog jong en hebben juist dan behoefte aan frequent contact met beide ouders in verband met hun hechting. [voornaam minderjarige 1] heeft veel moeite met de scheiding van haar ouders. Dat is, zeker gelet op haar leeftijd, niet vreemd. Daarbij is zij door de tijdelijke regeling gescheiden van haar broertje [voornaam minderjarige 2] . Het is knap van partijen dat het hen gelukt is voorlopige afspraken te maken over een tijdelijke regeling. Echter, uitgangspunt is dat broers en zussen gezamenlijk opgroeien en dus samen bij vader of samen bij moeder zijn. De tijdelijke situatie van waarbij zij grotendeels gescheiden opgroeien, moet zo snel mogelijk ten einde komen.

4.3.9.

Tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat partijen een manier moeten vinden om samen te overleggen over de zaken die hun kinderen aangaan. Gelet op de leeftijd van de minderjarigen is het essentieel dat partijen de komende periode de tijd nemen om hun nieuwe rol als gescheiden ouders (en niet meer als partner) in te vullen. Daarbij moeten de ouders op zoek naar een daarbij passende neutrale communicatie, waarmee zij hun rol als ouders van de minderjarigen op een goede manier kunnen invullen. Zij zijn dat aan hun minderjarigen kinderen verplicht. Op dit moment is de communicatie tussen partijen nog een belemmerende factor in een voorgenomen verhuizing met deze afstand.

Conclusie

4.3.10.

Alle belangen tegen elkaar afwegend, zal het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming om met de minderjarigen te verhuizen naar Lemele worden afgewezen. Hieruit volgt dat ook de verzoeken met betrekking tot de inschrijving in de brp en de inschrijving van [voornaam minderjarige 1] op een basisschool in Lemele worden afgewezen.

4.4.

Verblijfplaats

4.4.1.

De vrouw verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn. De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij het grootste deel van de zorg en opvoeding van de minderjarigen op zich heeft genomen.

4.4.2.

De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man te bepalen op het moment dat de vrouw geen vervangende toestemming krijgt om met de minderjarigen naar Lemele te verhuizen, maar de vrouw besluit zelf wel in Lemele te blijven. De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij geen bezwaar heeft als de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw wordt bepaald, mits de vrouw terugverhuist naar de regio Hellevoetsluis. De voorkeur van de man gaat er primair naar uit dat de minderjarigen beide ouders in dezelfde mate en frequentie zien. In de huidige situatie, die door de vrouw is gecreëerd, is dat volgens de man niet mogelijk.

4.4.3.

De rechtbank stelt het belang van minderjarigen voorop. Zij hebben groot belang bij duidelijkheid en bij gezamenlijk opgroeien en zij zijn geworteld in Hellevoetsluis. De man woont daar nog en daarom wordt de hoofdverblijfplaats van beide minderjarigen bij hem bepaald.

4.4.4.

Indien de vrouw terug zal verhuizen naar de regio van Hellevoetsluis, zal dit een wijziging van omstandigheden met zich brengen, die een nieuwe beoordeling rechtvaardigt. Op het resultaat van die nieuwe beoordeling kan niet vooruit worden gelopen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen bij die wijziging van omstandigheden met elkaar in overleg zullen treden over een mogelijke wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen.

4.5.

Zorgregeling

4.5.1.

Gelet op de voorgaande beslissingen van de rechtbank, zal de rechtbank de verzoeken van partijen met betrekking tot de zorgregeling vanuit de nieuwe situatie en omstandigheden beoordelen.

4.5.2.

De vrouw verzoekt, zoals de rechtbank leest, een zorgregeling vast te stellen, in die zin dat de minderjarigen eens per veertien dagen van vrijdagmiddag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man zullen verblijven, plus de helft van de schoolvakanties, waarbij de vrouw telkens het brengen voor haar rekening zal nemen en de man het terugbrengen.

4.5.3.

De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt zelfstandig een zorgregeling te bepalen waarbij de minderjarigen in de ene week bij de man verblijven en in de andere week bij de vrouw, met het wisselmoment op vrijdag om 18.00 uur. Tot de vrouw een woning heeft in de regio Hellevoetsluis kunnen partijen volgens de man ‘birdnesten’ in de woning van de man. De man verzoekt voorts een vakantieregeling waarbij de vakanties in onderling overleg bij helfte worden verdeeld. Indien de vrouw in Lemele blijft wonen, verzoekt de man een zorgregeling te bepalen waarbij de minderjarigen om de week bij de vrouw verblijven van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de vrouw de minderjarigen op vrijdag haalt en de man de minderjarigen haalt op zondag terugbrengt.

4.5.4.

De rechtbank zal het zelfstandig verzoek van de man toewijzen, maar zij zal geen voorschot zal nemen op een mogelijke terugverhuizing van de vrouw. Immers, een terugverhuizing van de vrouw zal een wijziging van omstandigheden met zich brengen waarvoor partijen nieuwe afspraken kunnen maken.

4.5.5.

Door de huidige woonplaats van de vrouw is een co-ouderschap, waarbij de zorg over de minderjarigen gelijk tussen partijen is verdeeld, niet mogelijk. Zolang die situatie voortduurt, is een zorgregeling waarbij de minderjarigen om het weekend bij de vrouw verblijven het meest in het belang van de minderjarigen. De vrouw zal de minderjarigen om de week op vrijdagmiddag na schooltijd (van [voornaam minderjarige 1] ) ophalen en de man zal de minderjarigen de daaropvolgende zondag om 18.00 uur bij de vrouw thuis ophalen.

4.5.6.

Met de raad acht de rechtbank het in het kader van rust en regelmaat van belang dat de minderjarigen wekelijks fysiek contact hebben met de vrouw. Om die reden bepaalt de rechtbank dat de vrouw de minderjarigen iedere woensdagmiddag na schooltijd (van [voornaam minderjarige 1] ) ophaalt en diezelfde dag om 19.00 uur weer bij de man thuis terugbrengt. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met het feit dat het de keuze van de vrouw is geweest om op zo een grote afstand van de man te gaan wonen. Bovendien heeft de vrouw verklaard dat zij niet voornemens is fulltime te gaan werken, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de vrouw in staat is deze woensdagmiddag in de regio Hellevoetsluis/Rotterdam met de minderjarigen tijd door te brengen. Het staat partijen vrij in onderling overleg andere afspraken te maken over de dagen en tijdstippen dat de vrouw naar de minderjarigen komt.

4.5.7.

Tot slot zal de rechtbank het verzoek van de man een vakantieregeling vast te stellen waarbij alle schoolvakanties in onderling overleg bij helfte worden verdeeld, toewijzen omdat dit in het belang van de minderjarigen is.

4.6.

Onderhoudsbijdrage

4.6.1.

De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 559,- per maand per kind, althans € 250,- per maand per kind voor zover de vrouw in Lemele zal kunnen blijven wonen, vast te stellen.

4.6.2.

De man voert gemotiveerd verweer.

4.6.3.

De rechtbank zal de onderhoudsbijdrage berekenen conform de aanbevelingen opgenomen in het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: het rapport). Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De ingangsdatum

4.6.4.

Gelet op de relatief korte periode die is verstreken tussen de datum van indiening van het verzoekschrift en de huidige beslissing, waarbij de zorgregeling sterk is gewijzigd, ziet de rechtbank aanleiding om de alimentatie per heden te berekenen.

De behoefte van minderjarigen

4.6.5.

Tussen partijen is het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarigen (hierna: de behoefte van de minderjarigen) in geschil.

4.6.6.

De rechtbank zal eerst de behoefte van de minderjarigen bepalen aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen, te verhogen met het kindgebonden budget. Partijen hebben tot april 2024 in gezinsverband samengeleefd, zodat uitgegaan zal worden van de inkomensgegevens over het jaar 2023.

4.6.7.

Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen € 1.204,- per maand bedroeg.

4.6.8.

Het NBI van de man bestaat uit verschillende bronnen van inkomsten, namelijk inkomen uit arbeid in loondienst en inkomen als zelfstandig ondernemer. Tussen partijen staat vast dat de man in het jaar 2023 een jaarloon van € 33.076,- uit dienstbetrekking had. Het inkomen van de man als zelfstandig ondernemer is in geschil.

4.6.8.1. De vrouw gaat uit van de winst zoals behaald in het jaar van 2023, zijnde het laatste jaar waarin partijen als gezin hebben samengewoond. De man stelt dat moet worden uitgegaan van de gemiddelde winst zoals behaald in de jaren 2022 en 2023.

4.6.8.2. Bij ondernemers fluctueert het inkomen; dat is inherent aan ondernemerschap. Daarom wordt in het algemeen een inkomensmiddeling gebruikt, om zo een reëel beeld van een stabiel inkomen te krijgen. Dat betekent dat de winstgegevens 2022 én 2023 worden gebruikt. Wel houdt de rechtbank rekening met het feit dat de onderneming in 2022 niet het hele jaar draaide, maar pas eind augustus 2022 is gestart. Het resultaat over 2022 bedraagt € 14.940,- en is in ongeveer vier maanden behaald. Het resultaat in 2023 van € 43.826,- is behaald in een heel kalenderjaar. Om die reden rekent de rechtbank met een gemiddeld resultaat van € 3.672,88 per maand ((€ 43.826 + € 14.940) :16).

4.6.8.3. De volgende ondernemersaftrekposten zijn in aanmerking genomen:

- zelfstandigenaftrek van € 5.030,-,

- startersaftrek van € 2.123,-.

De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 5.169,-.

4.6.8.4. De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:

- de algemene heffingskorting,

- de arbeidskorting.

4.6.8.5. Aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens bepaalt de rechtbank (onder verwijzing aan deze beschikking als bijlage 1 gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de man over het jaar 2023 op € 4.496,- per maand.

4.6.9.

De rechtbank becijfert het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen aldus op € 5.700,- per maand. Rekening houdend met het kindgebonden budget dat partijen bij voornoemd gezinsinkomen ontvingen van € 64,- per maand wordt uitgekomen op een totaalbedrag van € 5.764,- per maand.

4.6.10.

Het hiervoor genoemd netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen, levert op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, die is opgenomen als bijlage bij het rapport, een bedrag op van € 1.396,- per maand. Geïndexeerd naar 2024 levert dat op een bedrag van € 1.483,- per maand, zodat de behoefte van de minderjarigen wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag.

Draagkrachtberekening

4.6.11.

Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.

4.6.12.

Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden.

Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2024-2.

4.6.13.

Tussen partijen is niet in geschil dat het huidige netto besteedbaar inkomen van de vrouw moet worden berekend aan de hand van het jaarloon € 14.446,-. De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw aan de hand van voornoemd jaarloon, op € 1.197,- per maand.

De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:

- de algemene heffingskorting,

- de arbeidskorting.

Geen rekening is gehouden met het kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man is bepaald.

4.6.14.

Tussen partijen staat vast dat de man niet langer als zelfstandig ondernemer werkt. De rechtbank is van oordeel dat dit zelfstandig ondernemerschap, dat de man combineerde met een baan in loondienst, niet langer van hem kan worden verlangd vanwege de zorgtaken die hij heeft voor de minderjarigen. Zij bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking als bijlage 2 gehechte berekening) het NBI van de man over het jaar 2024 op € 3.213,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente salarisspecificaties):

- basisloon € 2.482,- per maand,

- vakantiegeld 8% op jaarbasis,

- pensioenpremie € 113,27 per maand,

- WIA-verzekering € 7,19 per maand.

De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:

- de algemene heffingskorting,

- de arbeidskorting,

- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 674,- per maand, waar de man gelet op zijn inkomen recht op heeft.

4.6.15.

De draagkracht van de vrouw wordt aan de hand van het rapport vastgesteld op het minimumbedrag van € 50,- per maand, omdat het inkomen van de vrouw op bijstandsniveau ligt.

4.6.16.

De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 2.065,- vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.270) en bedraagt € 685,- per maand.

Draagkrachtvergelijking

4.6.17.

Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen lager is dan de behoefte van de minderjarigen kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven. De bijdrage van ieder van partijen in de kosten van de minderjarigen blijft beperkt tot de draagkracht.

Zorgkorting

4.6.18.

Gezien de vast te stellen zorgregeling van één weekend per 14 dagen, elke woensdagmiddag en de helft van alle schoolvakanties stelt de rechtbank vast dat de vrouw gemiddeld twee dagen per week de zorg heeft voor de minderjarigen. Hierbij hoort een zorgkorting van 25%.

4.6.19.

Omdat de behoefte van de minderjarigen € 1.483,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 371,- per maand.

4.6.20.

Omdat de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Omdat de helft van dit tekort hoger is dan de zorgkorting kan de zorgkorting niet worden geeffectueerd. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat van de man geen bijdrage in de verblijfskosten van de minderjarigen bij de vrouw kan worden opgelegd.

Conclusie

4.6.21.

Gezien het voorgaande wijst de rechtbank de door de vrouw verzochte kinderbijdrage af.

4.7.

Proceskosten

4.7.1.

Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (artikel 21 Rv) . Dat betekent dat partijen geen feiten mogen achterhouden en ook geen feiten mogen verdraaien. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw deze norm heeft geschonden.

4.7.2.

In het verzoekschrift wordt de indruk gewekt dat de man mondeling al had ingestemd met de verhuizing van de kinderen en dat pas lang nadat de kinderen waren verplaatst (“Pas toen de vrouw uiteindelijk de man om toestemming vroeg voor de inschrijving van [voornaam minderjarige 1] op een nieuwe school […]”, cursivering van de rechtbank) de man terug begon te krabbelen.

4.7.3.

Na doorvragen op de mondelinge behandeling werd duidelijk dat de man nooit heeft ingestemd, en ook nooit de indruk heeft gewekt in te stemmen, met een verhuizing van de kinderen. Het verblijf van de vrouw bij haar ouders werd door haar gepresenteerd als een tijdelijk verblijf in de eerste dagen, misschien weken, na het verbreken van de relatie. Dat de man zich daartegen niet heeft verzet is iets heel anders dan toestemming geven voor een permanente verplaatsing.

4.7.4.

Bij brief van 23 april 2024 heeft de advocaat van de man geprotesteerd tegen een verhuizing. Die brief is, ten onrechte, niet eens genoemd in het verzoekschrift, laat staan dat die is overgelegd. Dat is kwalijk, want zowel de inhoud als het tijdstip van verzenden, werpt een heel ander licht op de suggestie van de vrouw dat de man het eigenlijk allemaal wel prima vond in het begin.

4.7.5.

Dit betekent dat de vrouw de rechtbank op het verkeerde been heeft gezet. Dat dit later is gecorrigeerd, doet niet af aan de eerdere normschending. Omdat in het civiele geding de rechter voor de vaststelling van de feiten in hoge mate afhankelijk is van de stellingen van partijen, tilt de rechtbank zwaar aan de plicht het geschil volledig en naar waarheid voor te leggen. Schending van die norm kan dan ook niet zonder gevolgen blijven.

4.7.6.

De rechtbank verbindt aan de schending het gevolg dat, anders dan gebruikelijk in zaken als deze, de proceskosten niet tussen partijen worden gecompenseerd, maar dat de vrouw in de kosten van de man wordt veroordeeld. Deze worden tot aan deze uitspraak vastgesteld op:

  • griffierecht € 320,00

  • salaris advocaat (2 punten in tarief II) € 1.228,00 +

  • totaal € 1.548,00

4.8.

Uitvoerbaarheid bij voorraad

4.8.1.

Het is in het grootste belang van de minderjarigen dat aan de situatie dat zij grotendeels gescheiden opgroeien zo snel mogelijk een einde komt. Het instellen van hoger beroep zou dat doorkruisen. Daarom worden de beslissingen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, want het belang van de minderjarigen bij een gezamenlijke, stabiele verblijfplaats weegt zwaarder dan de belangen van de eventueel appellerende ouder bij voortduring van de huidige situatie.

4.8.2.

De veroordeling in de proceskosten wordt ook uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het is gebruikelijk om dergelijke veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en er zijn geen belangen gesteld of gebleken die zich verzetten tegen uitvoerbaarheid bij voorraad.

5De beslissing

De rechtbank:

Schriftelijke vastlegging van de mondelinge uitgesproken beslissing van 29 augustus 2024

5.1.

wijzigt het ouderlijk gezag over de minderjarige [voornaam minderjarige 2] , in die zin, dat de man en de vrouw dit gezag over de minderjarige [voornaam minderjarige 2] vanaf de datum van 29 augustus 2024 beschikking gezamenlijk uitoefenen;

5.2.

bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;

5.3.

verklaart deze mondeling gegeven, thans schriftelijk vastgelegde, beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

Overige beslissingen

5.4.

bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man zal zijn;

5.5.

stelt vast dat de minderjarigen in het kader van de regeling van de uitoefening van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de vrouw zullen zijn als volgt:

- een weekend per veertien dagen, vanaf vrijdag na schooltijd tot en met zondag 18.00 uur, waarbij de vrouw de minderjarigen op vrijdagmiddag ophaalt en de man de minderjarigen op zondagavond ophaalt;

- elke woensdagmiddag na schooltijd tot 19.00 uur, waarbij de vrouw zorg draagt voor het halen en terugbrengen van de minderjarigen;

- de helft van de schoolvakanties in onderling overleg te verdelen;

5.6.

veroordeelt de vrouw in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden vastgesteld op € 1.548,‑;

5.7.

verklaart onderdelen 5.4, 5.5 en 5.6 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

5.8.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, voorzitter en (kinder)rechter, mr. S. Wierink en mr. K.C.J.M. Hageraats-Bouwens, (kinder)rechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J. van Dijk griffier, op 26 september 2024.

Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.

Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.

Bijlage 1: NBI man voor behoefte minderjarigen

Bijlage 2: NBI man voor draagkracht kinderbijdrage



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733