Rechtbank Limburg 07-10-2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:7260

Datum publicatie21-10-2024
ZaaknummerC/03/311542 / FA RK 22-4322 en C/03/323991 / FA RK 23-4177
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR huwelijksvermogensrecht;
Familievermogensrecht; De uitsluitingsclausule;
Pensioen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Echtscheiding met nevenverzoeken. IPR-aspecten: Nederlandse man, Belgische vrouw, in België getrouwd. Toepasselijke recht op verdeling gemeenschap van goederen (HHV 1978, wagonstelsel): Belgische (art. 4 lid 1 en 8 lid 1) en Nederlandse (art. 7 lid 2 onder 2). Belgisch recht: verdeling woningen, vergoedingsrecht investering privévermogen in gemeenschappelijke woning. Nederlandse recht: ondanks ontbreken uitsluitingsclausule valt erfenis niet in huwelijksgoederengemeenschap, erflater hoefde niet bedacht te zijn op toepassing Nederlands huwelijksvermogensregime, aannemelijk dat erflater niet heeft gewenst dat erfenis in huwelijksgemeenschap zou vallen (art. 1:94 lid 2 sub a (oud), 1). Vruchten privévermogen vallen niet in gemeenschap (art. 1:94 lid 4 (oud) BW; dat woning in België privévermogen is, betekent niet dat Belgisch recht van toepassing is.

Volledige uitspraak


RECHTBANK LIMBURG

Familierecht

Zaakgegevens: C/03/311542 / FA RK 22-4322 (echtscheiding)

C/03/323991 / FA RK 23-4177 (huwelijksvermogensrecht)

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking van 7 oktober 2024

in de zaak van:

[de man],

wonende in [woonplaats], gemeente [gemeente],

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. N. Soro,

e n

[de vrouw],

wonende in [woonplaats], gemeente [gemeente],

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. J.F.M. Sondeijker (voorheen: mr. R.H.L. van de Laar).

1De procedure

1.1.

De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:

    het verzoekschrift van de man, binnengekomen op 18 november 2022;

    het exploot van 1 december 2022;

    het verweerschrift van de vrouw met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken), binnengekomen op 8 december 2022;

    het verweerschrift van de man op de zelfstandige verzoeken van de vrouw, met bijlage 1, binnengekomen op 6 februari 2023;

    het aanvullende verzoekschrift van de man, met bijlagen 2 tot en met 10, binnengekomen op 29 augustus 2023;

    het verweerschrift van de vrouw op de aanvullende verzoeken, met zelfstandige verzoeken met bijlagen 2 tot en met 8, binnengekomen op 26 oktober 2023;

    het verweerschrift van de man met aanvullende verzoeken, met bijlagen 11 tot en met 16, binnengekomen op 3 januari 2024;

    et verweerschrift van de vrouw met aanvullende verzoeken, met bijlagen 9 tot en met 11, binnengekomen op 7 februari 2024;

    het verweerschrift van de man met aanvullende verzoeken, met bijlagen 1 tot en met 19, binnengekomen op 6 mei 2024 en

    een machtiging van de dochter [minderjarige] van partijen van 17 november 2023, waarin zij de vrouw machtigt om namens haar een alimentatiebijdrage te verzoeken.

1.2.

De verzoeken en verweren zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 26 augustus 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:

    de man, bijgestaan door zijn advocaat, en

    de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2Waar gaat het over?

Wat staat vast?

2.1.

De man en de vrouw zijn op [huwelijksdatum] in de gemeente [huwelijksplaats] (België) met elkaar getrouwd.

2.2.

De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Belgische nationaliteit.

2.3.

De man en de vrouw zijn de ouders van [minderjarige] (hierna: [minderjarige]), geboren op [geboortedatum]. [minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de vrouw.

2.4.

De man en de vrouw hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opmaken.

Wat ligt voor?

2.5.

De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

    tussen partijen, op [huwelijksdatum] in [huwelijksplaats] (België) gehuwd, de echtscheiding uit te spreken;

    de afspraken zoals partijen hebben neergelegd in het ouderschapsplan en echtscheidingsconvenant in de beschikking op te nemen;

    te verklaren voor recht dat partijen de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten;

Woning in [plaatsnaam 1]

te bepalen dat de echtelijke woning tegen een waarde van € 330.000,- aan de man wordt toegedeeld, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening(en);

te bepalen dat de man uit hoofde van overbedeling – na aftrek van de hypothecaire lening(en), het vergoedingsrecht van € 49.170,- (zijnde het eigen vermogen van de man), dan wel een vergoedingsrecht zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen, en de notariskosten – de helft van de overwaarde aan de vrouw dient te voldoen;

te bepalen dat de levensverzekering die is gekoppeld aan de hypotheek aan de man wordt toegedeeld onder betaling van de helft van de waarde van die polis per datum van het onderhavige verzoek, althans per datum van de door u te wijzen beschikking;

Woning in [plaatsnaam 2]

te bepalen dat de vrouw – uiterlijke één week na deze beschikking – drie makelaars/taxateurs uit [plaatsnaam 2] (BE) kiest waarvan de man er binnen één week weer één uit kiest die de woning zal taxeren;

te bepalen dat partijen gezamenlijk door de man gekozen makelaar binnen één week (nadat de man de makelaar heeft uitgekozen) de opdracht geven tot het taxeren van de woning tegen de actuele waarde in het economisch verkeer en dat deze taxatie tussen partijen zal gelden als een bindend advies in de zin van artikel 7:900 lid 1 BW;

te bepalen dat indien partijen niet binnen één week (nadat de man de makelaar heeft uitgekozen ) gezamenlijk de makelaar een opdracht hebben gegeven tot het taxeren van de woning, de man mede namens de vrouw bevoegd is tot het verstrekken van de opdracht tot de taxatie van de woning;

te bepalen dat de kosten van de taxatie door partijen worden gedragen;

te bepalen dat de woning in [plaatsnaam 2] aan de vrouw wordt toegedeeld tegen de getaxeerde waarde;

te bepalen dat de notariële overdracht binnen vier weken na de taxatie dient plaats te vinden en de vrouw uit hoofde van overbedeling gehouden is om – na aftrek van de notariskosten – de helft van de getaxeerde waarde aan de man te betalen, althans een bedrag gelijk aan 21,62% van de getaxeerde waarde van de woning, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag vermeerderd met een vergoeding van € 10.000,- – dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag – ter zake de door de man aan de woning verrichte werkzaamheden;

te bepalen dat – voor het geval niet wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder toedeling van de woning aan de vrouw zal worden gerealiseerd – de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de verkoop en overdracht van de woning via een door de man aan te wijzen notaris, waarbij onder verkoop onder andere moet worden begrepen:

1.) het aanstellen van een makelaar door de man;

2.) het toelaten van de makelaar in de woning;

3.) het afgeven van een sleutel van de woning aan de makelaar;

4.) het meewerken aan bezichtigingen van de woning aan potentiële kopers, waarbij de woning tot genoegen van de makelaar opgeruimd is en de vrouw zelf niet aanwezig is;

5.) de aanwijzingen van de makelaar in verband met (bespoedigen van de) verkoop op te volgen;

6.) het beschikbaar zijn voor overleg met de makelaar;

7.) het tekenen van het koopcontract door de man waarbij de vraagprijs zal worden bepaald door de makelaar en de laatprijs maximaal 5% lager zal zijn dan de door de makelaar geadviseerde vraagprijs;

8.) de woning, uiterlijk twee dagen voor de dag, waarop de woning aan de kopende partij moet worden geleverd te ontruimen en te verlaten en de sleutels ter vrije beschikking van de kopende partij te stellen;

te bepalen dat partijen bij verschil van opvatting over de te hanteren vraagprijs (en de eventuele verlaging daarvan) voor de woning, de noodzaak van aanpassingen daarvan om deze geschikt te maken voor bezichtiging alsmede onenigheid over de vraag of een op de woning gedaan bod al dan niet geaccepteerd zal worden jegens elkaar gehouden zijn om te handelen in overeenstemming met het ter zake door de makelaar te geven bindende advies daaromtrent;

te bepalen dat de man vervangende toestemming wordt verleend voor hetgeen onder m) is gevorderd indien de vrouw niet op eerste verzoek van de man medewerking verleent en dat de beschikking in deze zaak – ex artikel 3:300 lid 2 BW – dezelfde kracht heeft en in de plaats treedt van de vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van de vrouw ter zake de door de makelaar op te stellen verkoopovereenkomst en de door de notaris op te stellen akte van levering met betrekking tot de voornoemde woning;

te bepalen dat iedere partij bij overdracht aan een derde gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;

Overige verzoeken

te bepalen dat de vrouw tot het moment waarop van notariële overdracht van de echtelijke woning in [plaatsnaam 1] heeft plaatsgevonden, gehouden is om ter zake de woonlasten maandelijks een bedrag van € 446,- aan de man te voldoen;

te bepalen dat de vrouw de helft van de ontvangen huurpenningen over de maanden september 2022 tot en met juni 2023, zijnde een bedrag van € 4.500,- aan de man dient te voldoen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;

te bepalen dat de vrouw 100% draagplicht heeft voor de resterende schuld bij de Familienkasse;

te bepalen dat de vrouw gehouden is om een bedrag van € 1.796,62 te voldoen aan de man, te vermeerderen met de wettelijke rente, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;

te bepalen dat de vrouw gehouden is om een bedrag van € 847,80 – zijnde de hypothecaire lasten over de maand april 2023 – aan de man te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;

te bepalen dat de vrouw gehouden is om aan de man te voldoen een bedrag van € 219,50, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag ter zake de inkomstenbelasting 2022;

te bepalen dat de vrouw gehouden is om een bedrag van € 56,50 – ter zake de over de jaren 2018 en 2019 gedane betalingen – aan de man te voldoen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.

2.6.

De vrouw verzoekt de rechtbank het door de man verzochte af te wijzen met uitzondering van zijn verzoek onder k). Zij verzoekt de rechtbank voorts bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

    te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], geboren in [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum], bij de vrouw zal zijn;

    te bepalen dat de man dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige], geboren in [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum], met een bedrag van € 250,- per maand, met ingang van 1 september 2022, althans met ingang van heden;

    de man te veroordelen om uit hoofde van overbedeling de helft van de overwaarde van de echtelijke woning in [plaatsnaam 1] aan de vrouw te voldoen alsmede de helft van de waarde van de polis levensverzekering per datum beschikking;

    indien het de man niet lukt de echtelijke woning in [plaatsnaam 1] over te nemen en de vrouw aldus te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de op de woning rustende hypotheek, te bepalen dat de echtelijke woning in [plaatsnaam 1] door partijen zal moeten worden verkocht waarbij de man zal meewerken aan die verkoop door een door partijen te benoemen makelaar en waarbij de verkoopkosten van de woning eveneens door partijen bij helft zullen worden gedragen, bij gebreke van medewerking door de man deze beschikking zal gelden als de vervangende toestemming van de man om tot de verkoop en levering van de woning over te kunnen gaan via de door de vrouw aan te wijzen notaris;

    te bepalen dat de man – uiterlijk één week na deze beschikking – drie taxateurs kiest waarvan de vrouw er binnen één week weer één uitkiest om de Zündapps te taxeren, de Zündapps in eigendom aan de man worden toegedeeld en de helft van de waarde van de Zündapps door de man aan de vrouw wordt betaald;

    de man te veroordelen om de ten onrechte ten gunste van de gemeenschap van de rekening van de dochter van partijen onttrokken som van € 969,09 aan de dochter van partijen terug te betalen/op haar rekening te storten ten laste van zijn eigen vermogen, dan wel ten laste van de gemeenschap;

    een taxateur te benoemen die de auto’s (Dacia, Volkswagen) en de Zündapps dient te taxeren waarbij, na verdeling van de helft van de waarde aan de vrouw door de man aan haar te voldoen, de auto’s en de Zündapps aan de man in eigendom kunnen worden toegescheiden;

    de door de vrouw verkochte Fiat voor een prijs van € 5.750,- zal worden meegenomen in de verdeling, waardoor de vrouw aan de man de helft van de verkoopopbrengst dient te voldoen, een bedrag van € 2.875,-;

    de man te veroordelen om aan haar te voldoen de helft van de door haar betaalde hypothecaire lasten/levensverzekering van de echtelijke woning, de aan de woning gekoppelde verzekeringen, BSGW, belastingen en verzekering auto’s man voor een totaalbedrag van € 10.765,84, waardoor de man de helft hiervan aan de vrouw dient te voldoen, een bedrag van € 5.382,92;

    te bepalen dat de vrouw aan de man dient te voldoen de helft van de hypotheek van de maand april 2023, aldus een bedrag van € 423,90;

    te bepalen dat de vrouw aan de man dient te voldoen de helft van door de Duitse belasting opgelegde aanslag na verrekening van de teruggave die de man heeft ontvangen van € 244,29.

2.7.

De man verzoekt de rechtbank het zelfstandig verzochte onder b) tot en met k) af te wijzen.

2.8.

Voor zover dat voor de beoordeling van belang is, gaat de rechtbank hierna nader in op de standpunten van partijen.

3De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

3.1.

Omdat de zaak een internationaal karakter heeft, moet de rechtbank eerst vaststellen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te beslissen op de verschillende verzoeken en welk recht zij bij de beoordeling van de verzoeken moet toepassen.

Echtscheiding

Rechtsmacht en toepasselijk recht

3.2.

De rechtbank stelt vast dat zij als Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de laatste gewone verblijfplaats van partijen in Nederland was en de man daar nog steeds verblijft. 1 De rechtbank zal op het echtscheidingsverzoek Nederlands recht toepassen. 2

Duurzame ontwrichting

3.3.

De rechtbank zal op verzoek van de man de echtscheiding uitspreken. In de wet staat dat je mag scheiden als je huwelijk duurzaam is ontwricht. Daarvan is sprake als het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het er niet naar uitziet dat het beter wordt. De vrouw en de man hebben gezegd dat dit zo is.

Hoofdverblijfplaats en ouderschapsplan

3.4.

Omdat [minderjarige] inmiddels meerderjarig is heeft de man geen belang meer bij zijn verzoek tot het opnemen van het ouderschapsplan en heeft de vrouw geen belang meer bij haar verzoek tot het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige]. De rechtbank zal beide verzoeken om die reden afwijzen.

Alimentatie

Rechtsmacht en toepasselijk recht

3.5.

De rechtbank stelt vast dat zij als Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de man in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft en het verzoek zich tegen de man richt. 3

3.6.

Hoewel [minderjarige] in België haar gewone verblijfplaats heeft, past de rechtbank het Nederlandse recht toe. Het verzoek tot kinderalimentatie is namelijk namens [minderjarige] gedaan en de man, tegen wie zich dit verzoek richt, heeft zijn gewone verblijfplaats in Nederland. 4

3.7.

De man en de vrouw hebben overeenstemming bereikt over de door de man te betalen bijdrage. Zij zijn overeengekomen dat de man met ingang van 1 januari 2023 een alimentatie voor [minderjarige] van € 315,- per maand moet betalen. De man heeft tot op heden de overeengekomen bijdrage voldaan, met uitzondering van de indexering. Ter zitting is met de man en de vrouw besproken dat deze alimentatie van rechtswege per 1 januari 2024 voor het eerst geïndexeerd had moeten worden.

3.8.

De rechtbank zal deze overeengekomen bijdrage hierna in de beslissing opnemen, ook omdat niet is gebleken dat de overeengekomen bijdrage in strijd zou zijn met de wettelijke maatstaven van behoefte en draagkracht. Daarbij beschouwt de rechtbank de verzoeken van partijen voor het overige als gewijzigd.

De verdeling van de gemeenschap van goederen

Rechtsmacht

3.9.

Zoals hiervoor is overwogen, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om over de echtscheiding te beslissen. Om die reden komt de Nederlandse rechter ook rechtsmacht toe om te beslissen op het nevenverzoek tot verdeling. 5

Toepasselijk recht

3.10.

Aangezien partijen op [huwelijksdatum] zijn getrouwd, moet de vraag welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen worden beantwoord aan de hand van de regels van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: HHV 1978). Partijen hebben geen (geldige) rechtskeuze gedaan voor of tijdens het huwelijk.

3.11.

Omdat zij geen gemeenschappelijke nationaliteit hebben, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het recht van het land waar zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen. 6 Dat is hier België en daarom is Belgische recht van toepassing.

3.12.

Tijdens het huwelijk van partijen heeft zich een automatische wijziging voorgedaan in het toepasselijk recht. Partijen hebben zich op 17 juli 2004 in Nederland gevestigd. Omdat partijen vanaf 17 juli 2014 langer dan tien jaar in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben, is vanaf dat moment het Nederlandse recht van toepassing geworden. 7 Dit heeft alleen gevolgen voor het vermogen dat partijen vanaf 17 juli 2014 hebben verkregen. Op het al aanwezige vermogen blijft het Belgische recht van toepassing. 8

Het Belgisch huwelijksvermogensrecht

3.13.

Het Belgische relatievermogensrecht werd hervormd in boek 2, titel 3 van het (nieuwe) Belgische Burgerlijk Wetboek. De nieuwe bepalingen zijn hebben werking vanaf 1 juli 2022 en hebben onmiddellijke werking voor op dat moment bestaande huwelijken. In de kern blijft de nieuwe wet beperkt tot het vastleggen van de bestaande regels van het (nieuwe) huwelijksvermogensrecht, verduidelijking en het aanbrengen van structuur met een nieuwe (doorlopende) nummering. De rechtbank zal het nieuwe Belgische Burgerlijk Wetboek aanduiden als BBW. In het kort komt het erop neer dat in het wettelijk stelsel er drie vermogens bestaan: het eigen vermogen van ieder van de echtgenoten en het gemeenschappelijk vermogen van beide echtgenoten. (artikel 2.3.16 BBW). Tot het gemeenschappelijk vermogen behoren alle inkomsten uit arbeid en vermogen, waaronder ook het eigen vermogen, de besparing van deze inkomsten en de met deze inkomsten of besparing verkregen goederen (artikel 2.3.22 lid 1 en 2 BBW). Daarnaast zijn ook gemeenschappelijk alle goederen waarvan het bewijs niet wordt geleverd dat het eigen goederen betreft (artikel 2.3.22 lid 3 BBW). Dit geldt ook voor schulden (artikel 2.3.25 lid 2 BBW). Tot het eigen vermogen behoren de voorhuwelijkse goederen (artikel 2.3.17 BBW). Dat zijn de bezittingen en schulden die voorafgaand aan het huwelijk tot het vermogen van een echtgenoot behoorden. Ook alle goederen en schulden die een echtgenoot tijdens het huwelijk door een nalatenschap of een gift krijgt, behoren tot het eigen vermogen van een echtgenoot. Een gemeenschappelijk schuld kan worden verhaald op zowel het eigen vermogen van iedere echtgenoot als op het gemeenschappelijk vermogen (artikel 2.3.27 BBW).

3.14.

Het wettelijk stelsel wordt ontbonden door echtscheiding (artikel 2.3.41 sub 2 BBW). De ontbinding van het wettelijk stelsel leidt tot vereffening en verdeling (artikel 2.3.43 BBW). Als peildatum voor de samenstelling van het gemeenschappelijk vermogen geldt de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding en voor de waarde van de te verdelen goederen geldt het tijdstip van de verdeling als peildatum. Bij verdeling geldt als uitgangspunt een verdeling bij helfte.

3.15.

Het wettelijk stelsel kent ook een regeling van vergoedingsrechten en verrekeningen tussen het gemeenschappelijk vermogen en de eigen vermogens.

In artikel 2.3.45 is bepaald:

“Het gemeenschappelijk vermogen is vergoeding verschuldigd ten belope van de eigen of uit vervreemding van een eigen goed voortkomende gelden die in dat vermogen zijn gevallen en niet zijn belegd of wederbelegd, alsook, in het algemeen, telkens als het voordeel heeft getrokken uit de eigen goederen van een van de echtgenoten.”

In artikel 2.3.46 BW is bepaald:

“De vergoeding mag niet kleiner zijn dan de verarming van het vergoedingsgerechtigde vermogen. Hebben de in het vergoedingsplichtige vermogen gevallen bedragen en gelden echter gediend tot het verkrijgen, instandhouden of verbeteren van een goed, dan zal de vergoeding gelijk zijn aan de waarde of de waardevermeerdering van dat goed, hetzij bij de ontbinding van het stelsel indien het zich op dat tijdstip bevindt in het vergoedingsplichtige vermogen, hetzij op de dag van de vervreemding indien het voordien vervreemd is; is het vervreemde goed vervangen door een ander goed, dan wordt de vergoeding geschat op de grondslag van dat nieuwe goed. (…)”

3.16.

Omdat de man en de vrouw voorafgaand aan hun huwelijksvoltrekking geen notarieel vastgelegde overeenkomst hebben gesloten over hun huwelijksvermogensstelsel is het wettelijk stelsel van toepassing (artikel 2.3.12 BBW).

3.17.

Partijen zijn het erover eens dat op de volgende onderdelen het Belgisch huwelijksvermogensrecht van toepassing is:

a. de woning aan de [adres] in [plaatsnaam 1];

b. de hypothecaire geldlening bij [leningverstrekker] met leningnummer [leningnummer 1] en [leningnummer 2];

c. een perceel bouwgrond in België, dat door de man op 28 mei 1996 is geleverd aan een derde, (hierna te noemen het perceel).

De woning in [plaatsnaam 1] en de hypothecaire geldlening (posten a en b)

3.18.

Partijen zijn het erover eens dat de woning kan worden toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 330.000,-.

3.19.

De man moet daarbij in beginsel de helft van de zogenoemde ‘overwaarde’ aan de vrouw vergoeden. Dat is het verschil tussen de waarde van de woning en het restant van de hypothecaire geldlening.

3.20.

De man stelt onweersproken dat aan de woning en de daarop rustende hypothecaire geldlening ook een levensverzekering is verbonden, maar overlegt daarvan geen stukken. Uit de door de vrouw overgelegde rekeningafschriften blijkt dat het om een verzekering bij [verzekeraar] gaat met polisnummer [nummer]. Het is de rechtbank niet bekend of dit een kapitaal- of een risicoverzekering betreft en of deze verzekering is verbonden aan de woning en de hypothecaire geldlening, zeker nu het een annuïtaire geldlening betreft. Voor zover voornoemde verzekering een kapitaalverzekering zou zijn, zal de rechtbank ook de rechten van deze levensverzekering aan de man toedelen en bepalen dat de man de plichten van deze polis voor zijn rekening moet nemen. De man moet daarbij de helft van de waarde van de levensverzekering aan de vrouw vergoeden.

3.21.

Omdat de rechtbank de woning aan de man toedeelt, moet de man ook de lasten dragen van de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening en zal de vrouw moeten worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.

3.22.

Het is nog onduidelijk of de man in staat is dit te kunnen financieren en of [leningverstrekker] de vrouw zal ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Daarom verbindt de rechtbank aan deze toedeling de volgende ontbindende voorwaarde. Als de man niet binnen drie maanden de financiering heeft geregeld waarbij de vrouw is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, dan vervalt deze toedeling en dient de woning te worden verkocht.

3.23.

Voor de goede orde wijst de rechtbank erop dat voor de uiteindelijke overdracht nog een levering moet plaatsvinden van de woning aan de man via de notaris. 9

Het perceel bouwgrond in België (post c)

3.24.

De man heeft het perceel voor het huwelijk op 26 mei 1993 in eigendom gekregen. Dit perceel heeft de man op 28 mei 1996 verkocht aan een derde voor een bedrag van 1.070.000,- Belgische frank, zo blijkt uit de overgelegde notariële akte. Dat bedrag staat gelijk aan nominaal, onweersproken, € 26.525,-.

3.25.

Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel eigen vermogen was van de man en dat aan de man een vergoedingsrecht toekomt omdat in ieder geval een deel van de verkoopopbrengst van dit perceel is gebruikt om de gemeenschappelijke woning van partijen in [plaatsnaam 2] (België) te financieren. Ook zijn de man en de vrouw het erover eens dat de volledige verkoopopbrengst van de gemeenschappelijke woning in [plaatsnaam 2] (België) is geïnvesteerd in de gemeenschappelijke woning in [plaatsnaam 1] en dat de man tussentijds geen vergoeding heeft ontvangen voor het door hem geïnvesteerde eigen vermogen. De man en de vrouw verschillen van mening over welk bedrag door de man is aangewend om de eerste gemeenschappelijke woning in [plaatsnaam 2] (België) aan te schaffen. De rechtbank volgt de stelling van de man dat de volledige verkoopopbrengst van het perceel zoals die blijkt uit de notariële akte van levering van 28 mei 1996 (productie 3 van de man) is geïnvesteerd in de gemeenschappelijke woning. De vrouw heeft haar betwisting dat slechts 750.000 Belgische frank (ongeveer € 18.600,-) in de gemeenschappelijke woning zijn geïnvesteerd niet nader toegelicht en ook niet met stukken onderbouwd.

3.26.

Aan de man komt een vergoeding toe voor het door hem geïnvesteerde bedrag van € 26.525,- in de gemeenschappelijke woning. 10 Uit artikel 2.3.46 BBW volgt dat niet slechts het nominale bedrag vergoed dient te worden, maar dat ook de waardestijging van de woning van invloed is op het geïnvesteerde bedrag door de man. Daarbij schat de rechtbank de vergoeding op basis van de huidige waarde van de woning in [plaatsnaam 1], aangezien de echtelijke woning in [plaatsnaam 2] (België) is verkocht en vervangen door de woning in [plaatsnaam 1]. 11 De huidige waarde van die laatste woning is door partijen vastgesteld op € 330.000,- en de man heeft onweersproken gesteld dat de woning in [plaatsnaam 1] is gekocht voor € 178.000,-. Omdat de rechtbank niet over de waarden van de woning in [plaatsnaam 2] (België) bij aanschaf en verkoop beschikt en de man zijn verzoek zelf op voornoemde cijfers baseert, gaat de rechtbank ook uit van die cijfers. Aan de man komt toe: 26.525/178.000 x 330.000 = € 49.176,-, door de man afgerond op € 49.170,-.

3.27.

Dit vergoedingsrecht strekt in mindering op de te verdelen overwaarde van de woning in [plaatsnaam 1] 12, zoals is vermeld onder 3.19. De resterende overwaarde moet bij helfte worden gedeeld tussen de man en de vrouw.

Het Nederlandse huwelijksvermogensrecht

3.28.

Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij zijn vóór 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat door het huwelijk van partijen een wettelijke gemeenschap van goederen is ontstaan.

3.29.

Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap op 18 november 2022 ontbonden. 13Dat betekent in beginsel dat de goederen die partijen op die datum (de zogenoemde ‘peildatum’) hadden, moeten worden verdeeld. Van de schulden die zij op de peildatum hadden, moet worden vastgesteld wie onderling welk deel daarvan moet betalen (ook wel de ‘interne draagplicht’ genoemd).

3.30.

De rechtbank zal hierna eerst in kaart brengen welke goederen en schulden deel uitmaken van de ontbonden gemeenschap. Daarna zal de rechtbank per goed de verdeling vaststellen of de wijze van verdeling gelasten en per schuld de interne draagplicht vaststellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank in beginsel kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling.

3.31.

Partijen zijn het erover eens dat de volgende goederen en schulden tot de gemeenschap behoren:

    de auto van het merk Fiat, type 500 cabrio, met kenteken J-482-GG;

    de auto van het merk Volkswagen, type Golf;

    de auto van het merk Dacia;

    een vijftal bromfietsen van het merk Zündapp;

    de schuld aan VCN;

    de schuld ter zake de motorrijtuigenbelasting;

    de schuld aan BsGW;

    de schuld aan de dochter van partijen;

    de schuld aan de Familienkasse;

    de aanslag van de Duitse belastingdienst;

    de rente over de aanslag van de Duitse belastingdienst die betrekking heeft op 2018 en 2019;

    de aanslagen en/of teruggaven van de Belastingdienst die betrekking hebben op het jaar 2020 en 2022.

3.32.

Tussen partijen is in geschil of het volgende goed tot de gemeenschap behoort:

m. de woning aan [adres] in [plaatsnaam 2] (België).

De woning (post m)

3.33.

Tussen de man en de vrouw is in geschil of de woning gelegen aan [adres] in [plaatsnaam 2], gemeente [gemeente] (België) – hierna: de woning in [plaatsnaam 2] – tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort of tot het privévermogen van de vrouw.

3.34.

De vrouw heeft de woning in [plaatsnaam 2] (België) samen met haar twee broers verkregen uit de nalatenschap van de vader van de vrouw. De vader van de vrouw is in 2017 overleden in België. Uit deze nalatenschap heeft de vrouw ook een geldbedrag verkregen. De vrouw heeft de woning in [plaatsnaam 2] (België) van haar broers overgenomen tegen een waarde van € 185.000,-. Naast het aanwenden van voornoemd geldbedrag uit de nalatenschap van de vader hebben de man en de vrouw voor het financieren van het resterende bedrag de hypothecaire lening die gevestigd is op de woning in [plaatsnaam 1] verhoogd met € 80.000,-. Daarvan hebben de man en de vrouw € 4.000,- besteedt voor de verbouwing van de garage van de woning in [plaatsnaam 1].

3.35.

Vaststaat dat de vader van de vrouw geen uiterste wilsbeschikking heeft opgemaakt met een uitsluitingsclausule. Ook is niet in geschil dat de erflater in [plaatsnaam 2] (België) woonachtig was en dat op de erfenis het Belgische recht van toepassing is. Op grond van artikel 2.3.17 BBW behoren goederen en schulden die een echtgenoot verkrijgt door een nalatenschap of gift tot het eigen vermogen. Het Belgische recht kent dus een ‘wettelijke uitsluitingsclausule’, waardoor ook zonder het opmaken van een testamentaire uitsluitingsclausule een erfenis buiten een huwelijksgemeenschap op basis van het wettelijke stelsel valt.

3.36.

Het vorenstaande laat dat onverlet dat, zoals is overwogen onder 3.12 vanaf 17 juli 2014 het Nederlandse recht van toepassing is op het huwelijksvermogen van partijen en voor partijen vanaf dat moment een algehele gemeenschap van goederen geldt. Dit betekent dat ook goederen die bij uiterste wilsbeschikking zijn verkregen zonder dat een uitsluitingsclausule is opgemaakt tot de huwelijksgemeenschap behoren. 14 Hetgeen de vrouw via erfopvolging van haar vader heeft verkregen behoort in beginsel tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen. Dit rechtsgevolg treedt niet in als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat deze geërfde (onroerende) zaken in de gemeenschap vallen. Daarover heeft de Hoge Raad in haar uitspraak van 17 februari 2017 15 overwogen:

“(…)

In dat verband is onder meer van belang of de buitenlandse erflater bedacht kon zijn geweest op de toepasselijkheid van Nederlands huwelijksvermogensrecht en de gevolgen daarvan en of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat hij niet heeft gewenst dat die zaken door huwelijk zouden komen te vallen in een gemeenschap van goederen waarin de verkrijger is gehuwd of gaat huwen. (…)

De enkele omstandigheid dat het op de erfrechtelijke verkrijging toepasselijke buitenlandse recht niet een algehele gemeenschap van goederen als huwelijksvermogensregime kent of tot uitgangspunt neemt, volstaat in dat verband niet.

(…)”

3.37.

De vrouw beroept zich op deze uitzondering en stelt dat toepassing van artikel 1:94 lid 1 (oud) van het Burgerlijk Wetboek in strijd is met de eisen van de redelijkheid en billijkheid. De man betwist dat.

De rechtbank is het met de vrouw eens dat toepassing van artikel 1:94 lid 2 (oud) BW in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij is van belang dat partijen in België zijn gehuwd en dat de vrouw enkel de Belgische nationaliteit had en heeft en dat partijen in België hun eerste huwelijksdomicilie hadden en daar jarenlang hebben gewoond. Om die reden was ook het Belgische huwelijksvermogensrecht van toepassing totdat dit op 17 juli 2014 op basis van het HHV 1978 automatisch is gewijzigd doordat de man en de vrouw hun tweede huwelijksdomicilie in Nederland hebben gehad. Weliswaar was de vader van de vrouw een geboren Nederlander, maar hij woonde al vanaf 1960 tot aan zijn overlijden in 2017 in België waardoor hij niet bedacht had hoeven zijn op het verspringen van het toepasselijke huwelijksvermogensrecht van zijn dochter door de verhuizing van partijen naar Nederland. Bovendien heeft het HHV 1978 slechts drie lidstaten en behoort België daar niet toe. De meeste buitenlandse rechtsstelsels hebben als uitgangspunt dat erfrechtelijke verkrijgingen tot het privévermogen van de verkrijgende echtgenoot behoren. Het Nederlandse huwelijksvermogensrecht vormde hierop (tot voor kort) een uitzondering. Inmiddels geldt ook hier voor huwelijken gesloten vanaf 1 januari 2018 dat – onder meer – erfenissen en schenkingen niet in de huwelijksgemeenschap vallen. Aangezien er sprake is van zo’n uitzonderingspositie – die nu ook niet meer geldt – hoefde de erflater er niet op bedacht te zijn dat – in geval een ander huwelijksvermogensregime op partijen van toepassing zou worden dan het Belgische – het huwelijksvermogensregime van partijen voor de verkrijging van erfenissen anders zou zijn.

De rechtbank vindt het ook voldoende aannemelijk dat de vader van de vrouw niet heeft gewenst dat de erfenis in de huwelijksgemeenschap van partijen zou vallen. Hij heeft zijn nalatenschap willen regelen en heeft daartoe een testament opgesteld. Daarin is niet een andersluidende wil opgenomen. Dat had hij naar Belgisch recht wel dienen vast te leggen. Uitgangspunt is immers dat een erfenis tot het eigen vermogen van een erfgenaam behoort, waardoor een andersluidende wens van de erflater afzonderlijk had moeten worden geregeld. Verder blijkt ook uit de door de vrouw overgelegde verklaringen van haar broer en een familievriendin (productie 3 van de vrouw), dat beiden de bedoeling van de erflater bevestigen dat hij wenste dat de vrouw het ouderlijk huis zou krijgen. In de boedelverklaring van de erflater (productie 4 van de vrouw) is een stukje van het testament van de erflater geciteerd waaruit blijkt dat de erflater de wens had dat de vrouw de aandelen van haar broers in zijn woning zou overnemen. Hierin wordt de man niet vermeld. Verder heeft de vrouw onweersproken gesteld dat partijen destijds een notaris hebben bezocht die hen erop heeft gewezen dat de woning van de vader van de vrouw in [plaatsnaam 2] niet in een huwelijksgemeenschap zou vallen omdat het een erfrechtelijke verkrijging betreft.

3.38.

Dit betekent dat de rechtbank oordeelt dat het aandeel van de vrouw in de nalatenschap van haar vader niet in de huwelijksgemeenschap van partijen valt en buiten de verdeling dient te blijven. Omdat de woning niet in de huwelijksgemeenschap is gevallen, hoeft de woning niet verdeeld te worden. De rechtbank zal daarom de verzoeken van de man over de verdeling van de woning afwijzen. Wel heeft de gemeenschap nog recht op voldoening door de vrouw van een deel van de hypothecaire geldlening die ten behoeve van de woning in [plaatsnaam 2] met € 76.000,- is verhoogd voor het uitkopen van de broers van de vrouw. Ter zitting is gebleken dat van de gestelde € 80.000,- een deel, namelijk € 4.000,-, is geïnvesteerd in een garage bij de echtelijke woning in [plaatsnaam 1]. Omdat die geldlening is verbonden aan de woning in [plaatsnaam 1] zal de rechtbank bepalen dat bij overdracht van de woning aan de man of een derde het bedrag van € 76.000,- als schuld ten laste van de vrouw wordt gerekend. Uit de stukken blijkt immers niet of en in hoeverre op dit deel van de schuld is afgelost en partijen hebben zich daarover ook niet uitgelaten. De subsidiaire berekening van de man dat het vergoedingsrecht 21,6% van de getaxeerde waarde van de woning zou zijn, kan niet gevolgd worden omdat partijen met middelen van derden, namelijk door middel van een hypotheek, de ontbrekende € 76.000,- hebben gefinancierd en niet gesteld of gebleken is dat dit gehele bedrag al afgelost is vanuit de gemeenschap. Hierna zal de rechtbank nog ingaan op het vergoedingsrecht op grond van arbeid door de man in de woning.

De voertuigen (posten a tot en met d)

3.39.

Ter zitting zijn de man en de vrouw het eens geworden over de verdeling van de voertuigen. Aan de vrouw worden met gesloten beurzen de Fiat en de Zündapp die zij als kerstcadeau aan de man heeft gegeven toegedeeld en aan de man worden met gesloten beurzen de Volkswagen, Dacia en vier overige Zündapps toegedeeld.

De schuld aan VCN (post e)

3.40.

De rechtbank zal bepalen dat ieder van partijen in hun onderlinge verhouding de helft van de schuld aan VCN moet dragen. Voor zover een van partijen uiteindelijk meer dan de helft van de totale schuld zou hebben betaald, kan diegene dat meerdere verhalen op de ander. De vrouw stelt dat zij de premie aan VCN ten bedrage van € 1.783,01 heeft betaald en dat de man de helft aan haar moet vergoeden. Omdat de man dat niet heeft betwist, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen en bepalen dat de man de helft van de door de vrouw betaalde premie ad € 891,51 aan de vrouw moet vergoeden.

De motorrijtuigenbelasting (post f)

3.41.

De vrouw wil dat de man aan haar de helft van de motorrijtuigenbelasting voor de auto’s vergoedt. De man erkent dat de helft van de motorrijtuigenbelasting tot een bedrag van € 355,- voor zijn rekening komt. Omdat de man het meerdere van het verzoek van de vrouw betwist en uit de stukken niet blijkt dat de vrouw meer dan € 355,- heeft betaald aan motorrijtuigenbelasting, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man een vergoeding aan de vrouw moet betalen van € 177,50.

De schuld aan BsGW (post g)

3.42.

De vrouw stelt dat zij drie termijnen van € 159,41 heeft betaald van de aanslag BsGW van de woning in [plaatsnaam 1] en wil dat de man de helft daarvan aan haar vergoedt. De man betwist dat en voert aan dat hij de resterende termijnen van de aanslag BsGW heeft voldaan. Omdat de vrouw niet heeft aangetoond meer dan de helft van de aanslag BsGW te hebben betaald, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om een vergoeding afwijzen.

De schuld aan de dochter (post h)

3.43.

Tussen partijen is niet in geschil dat de man € 969,01 van de bankrekening van de dochter van partijen heeft overgeboekt naar de en/of rekening van partijen om de debetstand op die rekening aan te zuiveren. De vrouw stelt dat de man dit bedrag (deels) aan de dochter moet terug betalen. De man betwist dat. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat partijen gezamenlijk verantwoordelijk waren voor de ontstane debetstand op de en/of rekening van partijen. De rechtbank beschikt niet over rekeningafschriften van de en/of rekening in die periode, zodat niet vast is komen te staan dat de debetstand enkel door de vrouw is ontstaan. Omdat wel vaststaat dat er geld van de rekening van de dochter van partijen is overgeboekt naar de en/of rekening van partijen zal de rechtbank in het dictum beslissen dat ieder van hen in hun onderlinge verhouding de helft van de schuld aan de dochter moet dragen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om de man tot betaling te veroordelen afwijzen, omdat niet is gebleken dat de vrouw meer dan de helft van de totale schuld zou hebben betaald.

De schuld aan de Familienkasse (post i)

3.44.

Ter zitting is duidelijk geworden dat de schuld die ontstaan is door te veel ontvangen Duits kindergeld inmiddels is afgelost en dat ieder van partijen zijn/haar helft heeft betaald. De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen, omdat hier geen belang meer bij is.

De aanslag van de Duitse belastingdienst (post j)

3.45.

De man stelt dat hij de aanslag van de Duitse belastingdienst van € 3.119,73 en € 88,50 volledig heeft betaald en dat de vrouw de helft aan hem moet vergoeden. De vrouw erkent dat zij voor de helft draagplichtig is voor deze schulden, maar voert aan dat de man recht heeft op een teruggave van de Duitse belastingdienst. Ter zitting heeft de man verklaard dat hij niet uitsluit dat hij recht heeft op een teruggave, maar dat hij daar op dat moment nog geen bericht over heeft ontvangen. Omdat niet vaststaat of de man recht heeft op een teruggave, gaat de rechtbank uit van het door de man betaalde bedrag van in totaal € 3.208,23. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man toewijzen en bepalen dat de vrouw de helft daarvan ad € 1.604,- aan de man moet vergoeden. De rechtbank merkt op dat indien de man in de toekomst een teruggave van de belastingdienst ontvangen die ziet op de huwelijkse periode dat ieder van partijen recht heeft op de helft daarvan.

De Duitse rente (post k)

3.46.

De man heeft onweersproken gesteld dat hij de rente over de aanslagen van de Duitse belastingdienst van 2018 en 2019 van respectievelijk € 103,- en € 10,- volledig heeft betaald en dat de vrouw de helft daarvan aan hem moet vergoeden. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man toewijzen en bepalen dat de vrouw een bedrag van in totaal € 56,50 aan de man moet vergoeden.

De schuld aan de Nederlandse Belastingdienst (post l)

2020

3.47.

De man stelt dat hij over de aanslag inkomstenbelasting van 2020 een verzuimboete heeft betaald van € 385,- en hij wil dat de vrouw daarvan de helft aan hem vergoedt. Dit verzoek is ter zitting niet nader toegelicht of betwist. Dat voornoemde verzuimboete aan de man is opgelegd blijkt uit de stukken (productie 16 van de man), maar het is niet duidelijk of de man deze boete al heeft betaald. De rechtbank zal het verzoek van de man om een vergoeding daarom afwijzen en bepalen dat ieder van partijen in hun onderlinge verhouding de helft van deze schuld aan de Belastingdienst moet dragen. Voor zover een van partijen uiteindelijk meer dan de helft van de totale schuld zou hebben betaald, kan diegene dat meerdere verhalen op de ander.

2022

3.48.

De man heeft onweersproken gesteld dat de vrouw uit hoofde van de aangifte inkomstenbelasting 2022 een teruggaaf van € 439,- meer heeft ontvangen dan de man en dat hij recht heeft op de helft van dat bedrag. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man toewijzen en bepalen dat de vrouw een bedrag van € 219,50 aan de man moet betalen.

De vergoedingsrechten

Woonlasten

3.49.

De man heeft begin september 2022 de echtelijke woning in [plaatsnaam ] verlaten en verbleef tot juli 2023 in een huurwoning. De vrouw woont vanaf 1 juli 2023 in de woning in [plaatsnaam 2] (België) en sindsdien verblijft de man in de echtelijke woning in [plaatsnaam 1]. De woning in [plaatsnaam 2] is vrij van hypotheek.

3.50.

De vrouw wil dat de man de helft van de hypotheeklasten aan haar vergoedt over de periode september 2022 tot en met juni 2023. De man betwist dat en voert aan dat partijen voor de duur dat partijen dubbele woonlasten hadden mondeling hebben afgesproken dat de vrouw de hypotheeklasten van de woning in [plaatsnaam 1] zou dragen en de man de huurlasten van zijn tijdelijke huurwoning. Nu de vrouw in de woning in [plaatsnaam 2] (België) woont wil de man dat ieder van partijen de helft van de hypotheeklasten van de woning in [plaatsnaam 1] dragen. De rechtbank zal de verzoeken afwijzen voor zover zij zien op de periode voor de peildatum (18 november 2022) omdat de huwelijksgemeenschap van partijen toen nog niet ontbonden was. Dit geldt dus ook voor het verzoek van de vrouw om een vergoeding van de door haar op 30 augustus 2022 betaalde borg van de tijdelijke huurwoning van de man.

3.51.

Tussen partijen is in geschil of er een mondelinge afspraak is gemaakt die inhoudt dat de vrouw de hypotheeklasten van de woning in [plaatsnaam 1] zou dragen en de man de huurlasten van de tijdelijke huurwoning. Omdat beide partijen in de woning in [plaatsnaam 1] zijn verbleven vindt de rechtbank dat degene die de woning (heeft) gebruikt de volledige hypotheekrente moet dragen en dat ieder van partijen de helft van de aflossing moet dragen. Dat laatste geldt ook voor de premie van € 45,84 voor de verzekering bij [verzekeraar] (met polisnummer [nummer]) die volgens partijen verbonden is aan de hypothecaire lening. Dit betekent dat de vrouw de hypotheekrente vanaf 18 november 2022 tot en met juni 2023 moet dragen en de man de hypotheekrente vanaf juli 2023. Ter zitting is met de man en de vrouw besproken dat omdat de rechtbank niet over andere stukken beschikt, zij de aflossing op basis van de aangifte inkomstenbelasting 2022 becijfert (productie 18 van de man). Daaruit blijkt dat partijen in 2022 in totaal € 4.906,- hebben afgelost. Dat is 409,- per maand. Dat betekent dat het resterende deel van de maandtermijn van € 848,- hypotheekrente is. De hypotheekrente bedraagt dan 848 -/- 409 = € 439,- per maand. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw de hypotheekrente van € 439,- per maand vanaf 18 november 2022 tot en met 30 juni 2023 moet dragen en de man vanaf 1 juli 2023. Voor de aflossing van € 409,- per maand en de premie verzekering van € 45,84 per maand zijn ieder van partijen voor de helft draagplichtig vanaf 18 november 2022 tot de datum dat de woning wordt geleverd aan de man of een derde.

Werkzaamheden in de woning in [plaatsnaam 2]

3.52.

De man verzoekt de vrouw te veroordelen een bedrag van € 10.000,- aan de man te betalen in verband met een vergoedingsrecht. Volgens de man heeft hij recht op een vergoeding voor de door hem verrichte (renovatie)werkzaamheden aan de woning in [plaatsnaam 2] (België). De man stelt dat hij ongeveer 400 uren in de woning heeft gewerkt om de woning in de staat te krijgen waarin deze zich nu bevindt. De vrouw betwist dat. Gelet op deze betwisting had het op de weg van de man gelegen om toe te lichten en te onderbouwen welke werkzaamheden hij zou hebben verricht en om de gewerkte uren te specificeren. Dat heeft de man niet gedaan en dat komt voor zijn rekening. Gelet op het vorenstaande is niet vast komen te staan dat de man de woning in [plaatsnaam 2] (België) zelf heeft gerenoveerd. Los daarvan heeft de man ook niet aangevoerd dat hij door de door hem verrichte werkzaamheden andere inkomsten zou hebben gederfd. De rechtbank ziet geen grondslag om een vergoeding aan de man toe te kennen en zal om die reden het verzoek van de man afwijzen.

Huurpenningen

3.53.

De man verzoekt de vrouw te veroordelen een bedrag van € 4.500,- aan de man te betalen in verband met een vergoedingsrecht. Volgens de man zijn de door de vrouw ontvangen huurpenningen van de woning in [plaatsnaam 2] (België) gemeenschappelijk vermogen. Op de woning in [plaatsnaam 2] (België) is het Nederlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing. Omdat deze woning, zoals overwogen onder 3.37 en 3.38, niet tot de huwelijksgemeenschap behoort, geldt op grond van artikel 1:94 lid 4 (oud) BW dat ook de vruchten van de privévermogen niet in de gemeenschap vallen. Dat de woning in [plaatsnaam 2] (België) niet behoort tot de huwelijksgemeenschap en dus privévermogen van de vrouw is, betekent niet dat Belgisch recht op dit privévermogen van toepassing is.

Uitsluiting van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding

3.54.

De man wil een verklaring voor recht dat partijen de toepasselijkheid van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (hierna: Wet VPS) hebben uitgesloten, omdat partijen het daarover eens zijn geworden en die overeenstemming in een e-mail is vastgelegd. Echtgenoten kunnen de toepasselijkheid van de Wet VPS uitsluiten bij huwelijksvoorwaarden of via een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding. 16 Hoewel de vrouw de overeenstemming niet heeft betwist, is het voor de rechtbank niet duidelijk of partijen aan het vereiste van een schriftelijke overeenkomst hebben voldaan. De rechtbank beschikt niet over de betreffende e-mail, zodat niet duidelijk is of de man en de vrouw op dit punt overeenstemming hebben noch of die overeenstemming schriftelijk is vastgelegd. De rechtbank zal het verzoek van de man om een verklaring voor recht daarom afwijzen.

Geen wettelijke rente

3.55.

De man wil dat de door hem verzochte bedragen van de hypotheeklasten en de aanslagen van de Duitse belastingdienst worden vermeerderd met de wettelijke rente. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw in verzuim zou zijn, zodat de rechtbank dit verzoek zal afwijzen.

Uitvoerbaar bij voorraad

3.56.

De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht, wat betekent dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing over de echtscheiding zelf verklaart de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.

Proceskosten

3.57.

De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij een relatie met elkaar hebben gehad.

4De beslissing

De rechtbank:

4.1.

spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [huwelijksdatum] in [huwelijksplaats] (België);

4.2.

bepaalt dat de man met ingang van 1 januari 2023 een bedrag van € 315,- per maand en vanaf 1 januari 2024 € 335,- per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige];

4.3.

beslist dat de man deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;

4.4.

bepaalt ten aanzien van de woonlasten van de woning aan de [adres] in [plaatsnaam 1] dat:

- de vrouw draagplichtig is voor de hypotheekrente van de woning in [plaatsnaam 1] voor de periode 18 november 2022 tot en met 30 juni 2023 en dat de man voor de periode van 1 juli 2023 tot de datum van levering van de woning in [plaatsnaam 1] aan hem of een derde;

- ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de aflossing van de hypothecaire geldlening verbonden aan voornoemde woning en voor de premie levensverzekering bij [verzekeraar];

4.5.

stelt de verdeling van de woning aan [adres] in [plaatsnaam 1], de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening bij [leningverstrekker] en de polis levensverzekering bij [verzekeraar] (voor zover het een kapitaalpolis betreft) als volgt vast:

 deelt de woning toe aan de man tegen een waarde van € 330.000,-;

 deelt de rechten van de polis levensverzekering toe aan de man en bepaalt dat de man de plichten van deze polis voor zijn rekening moet nemen;

 bepaalt dat de man voortaan alleen draagplichtig is voor lasten verbonden aan de hypothecaire geldlening, voor zover die is aangewend voor voornoemde woning;

 bepaalt dat in de onderlinge verhouding tussen partijen de vrouw € 76.000,- van de hypothecaire geldlening voor haar rekening dient te nemen en dat dit bedrag bij de afrekening van de overdracht van de woning aan de man betaald/verrekend dient te worden;

 bepaalt dat de man zijn vergoedingsrecht van € 49.170,- bij de overdracht van de woning aan de man kan verrekenen;

 bepaalt dat partijen na aftrek van de hypothecaire geldleningen op de woning, bijtelling van de waarde van de eventuele polis levensverzekering en betaling/verrekening van € 76.000,- en € 49.170,-, het eventuele restant bij helfte delen;

 verbindt aan deze toedeling de ontbindende voorwaarde dat deze toedeling komt te vervallen, indien de man niet binnen drie maanden de financiering heeft geregeld waarbij de vrouw is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid;

 indien de hiervoor genoemde ontbindende voorwaarde wordt vervuld, dan gelast de rechtbank de navolgende wijze van verdeling:

I. de woning dient te worden verkocht en geleverd aan een derde;

II. partijen zullen dan uiterlijk binnen 14 dagen na het verstrijken van de genoemde termijn, gezamenlijk opdracht tot verkoop geven aan een makelaar;

III. als partijen het niet eens worden over welke makelaar de verkoop moet begeleiden, dan dient de vrouw binnen één week na de mededeling dat overname niet lukt of binnen één week nadat de termijn voor levering is verstreken schriftelijk drie erkende NVM-makelaars aan de man te noemen, waarvan de man er binnen één week daarna schriftelijk één uitkiest. Indien de vrouw niet binnen de termijn van één week drie makelaars voorstelt, is de man gerechtigd zelf een makelaar te kiezen. Indien omgekeerd de man niet binnen één week uit de drie voorgestelde makelaars een keuze maakt, is de vrouw gerechtigd om zelf een van de drie makelaars uit te kiezen;

IV. partijen zullen dan uiterlijk binnen 14 dagen na de hiervoor genoemde keuze, gezamenlijk opdracht tot verkoop geven aan de gekozen makelaar;

V. partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de woningmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen;

VI. indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;

VII. partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen;

VIII. als de verkoopprijs bindend is vastgesteld zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning;

IX. bij gebreke van de medewerking door de man of de vrouw, zoals vermeld onder VIII, zal deze beschikking gelden als vervangende toestemming van de man of de vrouw om tot de verkoop en levering van de woning over te kunnen gaan via de door de man of de vrouw of derde aan te wijzen notaris;

X. na verkoop moet met de verkoopopbrengst en de (voor zover aanwezig) uitkering van de polis levensverzekering, de hypothecaire geldlening(en), de schuld van € 76.000,- door de vrouw worden voldaan en de vergoedingsvordering van de man van € 49.170,- worden betaald evenals de aan de verkoop verbonden kosten; het eventuele restant moeten partijen bij helfte delen, dan wel voor zover er een restschuld ontstaat, moeten zij ieder de helft daarvan dragen;

4.6.

stelt voor het overige de verdeling vast als volgt:

a. ten aanzien van de voertuigen:

 deelt de auto van het merk Fiat 500 en de bromfiets van het merk Zündapp die de vrouw als kerstcadeau aan de man heeft gegeven toe aan de vrouw, zonder nadere verrekening;

 deelt de auto’s van het merk Volkswagen en Dacia en de vier overige bromfietsen van het merk Zündapp toe aan de man, zonder nadere verrekening;

ten aanzien van de schuld aan VCN:

 bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is ten aanzien van die schuld;

 veroordeelt de man om ter zake een bedrag van € 891,51 aan de vrouw te betalen;

ten aanzien van de motorrijtuigenbelasting:

 bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is ten aanzien van die schuld;

 veroordeelt de man om ter zake een bedrag van € 177,50 aan de vrouw te betalen;

ten aanzien van de schuld aan de Duitse Belastingdienst:

 bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is ten aanzien van die schuld;

 veroordeelt de vrouw om ter zake een bedrag van € 1.604,- aan de man te betalen;

ten aanzien van de rente over de Duitse belastingaanslagen:

 bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is ten aanzien van die schuld;

 veroordeelt de vrouw om ter zake een bedrag van € 56,50 aan de man te betalen;

4.7.

gelast voor het overige de navolgende verdeling:

a. ten aanzien van de schulden aan de dochter van partijen:

 bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is ten aanzien van die schuld;

4.8.

veroordeelt de vrouw om aan de man een bedrag te vergoeden van € 219,50 ter zake van de inkomstenbelastingen over 2022;

4.9.

bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig of gerechtigd is voor belastingaanslagen of -teruggaven die betrekking hebben op de periode dat partijen gehuwd waren;

4.10.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing over de echtscheiding;

4.11.

beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;

4.12.

wijst de verzoeken voor het overige af.

Dit is de beslissing van rechter mr. G.W. Brands-Bottema, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2024 in aanwezigheid van mr. N. Kum, griffier.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

1

Artikel 3 sub a, onder ii, van de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 (“Brussel II-ter”).

3

Artikel 3 sub a van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 (“Alimentatieverordening”).

4

Artikel 15 van de Alimentatieverordening jo. artikel 3 en 4 lid 3 van het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.

5

Artikel 5 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 (“Huwelijksvermogensverordening”).

6

Artikel 4 lid 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978.

7

Artikel 7 lid 2 onder 2 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978.

8

Artikel 8 lid 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978.

15

Hoge Raad 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:276.

16

Artikel 2 lid 1 Wet VPS.

Jurisprudentie 1

Hoge Raad 17-02-2017, ECLI:NL:HR:2017:276


© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733