Datum publicatie | 28-10-2024 |
Zaaknummer | C/09/673080 / FA RK 24-6918 |
Procedure | Eerste aanleg - enkelvoudig |
Zittingsplaats | Den Haag |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Kinderen; Gezagsgeschil 1:253a BW; Familieprocesrecht |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
Deze zaak gaat over de vraag of de rechtbank eenmaal of tweemaal griffierecht mag heffen. Door het zelfstandig verzoek van de man zijn er twee procedures, nl. één inzake ontbinding geregistreerd partnerschap en één inzake vervangende toestemming inschrijving school. Deze zaken worden gewoonlijk gescheiden behandeld, zodat tweemaal in rekening brengen niet onredelijk is. De zaak is terecht afgesplitst.
Volledige uitspraak
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-6918
Zaaknummer: C/09/673080
Datum beschikking: 23 oktober 2024
Wet griffierechten burgerlijke zaken
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker] ,
de verzoeker,
advocaat: mr. M. Jonkman te Capelle aan den IJssel.
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG,
verweerder.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder de brief van 3 oktober 2024 van verzoeker.
Feiten
- Op 26 september 2024 heeft verzoeker in het kader van een procedure tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap (bekend onder zaaknummer C/09/668091 / FA RK 24-4343) een verweerschrift op zelfstandige verzoeken, tevens houdende zelfstandige verzoeken in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingediend.
- De zelfstandige verzoeken in het kader van artikel 1:253a BW zijn door de rechtbank afgesplitst en geregistreerd onder kenmerk C/09/673080 / FA RK 24-6918.
- De rechtbank heeft verzoeker op 28 september 2024 een bedrag van € 320,- in rekening gebracht als zijnde het verschuldigde griffierecht.
- Na raadpleging van de betreffende systemen is gebleken dat het griffierecht tot op heden niet is betaald.
- Op 1 oktober 2024 is het zelfstandig verzoek ingetrokken.
Verzet
De verzoeker heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat het griffierecht gecrediteerd zal worden.
Beoordeling
Door verzoeker is – kort samengevat – aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de op 26 september 2024 ingediende zelfstandige verzoeken op grond van art. 1:253a BW ten onrechte zijn afgesplitst van de procedure tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap vanwege de onderlinge samenhang, althans dat eerst overleg met (de advocaat van) verzoeker had plaats moeten vinden. Er is hierdoor ten onrechte voor een tweede maal griffierecht in rekening gebracht. Daarbij is door verzoeker verwezen naar artikel 2.5 van het Procesreglement Overige Boek 1-zaken. Het zelfstandige verzoek is inmiddels ingetrokken en verzoeker procedeert op basis van gefinancierde rechtsbijstand, zodat in ieder geval het griffierecht voor onvermogenden in rekening gebracht had moeten worden in plaats van het hogere tarief.
De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan door verzoeker naar voren gebracht, is in bovengenoemde procedures niet het Procesreglement Overige Boek 1-zaken van toepassing, maar het Procesreglement Scheiding (op de ontbinding van het geregistreerd partnerschap) en het Procesreglement Gezag en Omgang (op het verzoek op grond van art. 1:253a BW) . In deze procesreglementen is geen bepaling opgenomen, waaruit volgt dat bij een voorgenomen afsplitsing van een verzoek vooraf overleg dient plaats te vinden met de betrokken advocaat.
Daar komt bij dat de voorgenoemde procedures zien op respectievelijk een ontbinding van een geregistreerd partnerschap, met nevenvoorzieningen en een procedure inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, te weten een verzoek tot vervangende toestemming inschrijving school. Deze procedures worden gewoonlijk gescheiden behandeld, zodat de afsplitsing en het voor een tweede maal in rekening brengen van griffierecht ook op basis hiervan niet onredelijk is.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank de zelfstandige verzoeken in het kader van artikel 1:253a BW terecht afgesplitst en naar behoren gehandeld door opnieuw griffierecht in rekening te brengen.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat ingevolge artikel 3 van de Wet griffierecht burgerlijke zaken (Wgbz) de datum van binnenkomst van een verzoekschrift (of verweerschrift) geldt als datum waarop het griffierecht verschuldigd is. Vaststaat dat door verzoeker op 26 september 2024 een verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken is ingediend. Vanaf dat moment was daarom griffierecht verschuldigd, ongeacht de vraag of het verzoek nadien is ingetrokken.
De rechtbank zal wel het griffierecht verlagen naar het lagere tarief voor onvermogenden conform artikel 16 Wgbz, nu verzoeker ook in de procedure tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap procedeert op basis van gefinancierde rechtsbijstand. De rechtbank zal het verzet daarom gegrond verklaren voor zover dit ziet op het ten onrechte in rekening brengen van het reguliere tarief van het griffierecht voor natuurlijke personen.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het verzet gegrond voor zover het ziet op het griffierecht voor onvermogenden;
draagt de griffier van deze rechtbank op om het griffierecht voor onvermogenden te heffen en het teveel in rekening gebrachte griffierecht te crediteren;
verklaart het verzet voor het overige ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken op een openbare zitting van 23 oktober 2024. |
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733