Datum publicatie | 01-11-2024 |
Zaaknummer | C/10/678055 / FA RK 24-3209 |
Procedure | Beschikking |
Zittingsplaats | Rotterdam |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | IPR familierecht; IPR ouderlijke verantwoordelijkheid |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
Verzoek verklaring voor recht dat ouders (voortaan) gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen. IPR-aspecten: moeder Chinese, vader en minderjarige Nederlandse nationaliteit, allen etnische minderheidsgroep Oeigoeren. Chinees recht van toepassing. China geen partij bij HKBV 1996. Van uitgegaan dat beide ouders zijn belast met ouderlijk gezag. Eventuele beslissing Chinese rechter inzake eenhoofdig gezag komt niet voor erkenning in Nederland in aanmerking. Eventuele overeenkomst tussen partijen hierover in strijd met Nederlandse openbare orde.
Volledige uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/678055 / FA RK 24-3209
Beschikking van 25 september 2024 over het ouderlijk gezag
in de zaak van:
[nam vrouw] , hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. I.C. Andréa te Alkmaar,
t e g e n
[naam man] , hierna: de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M. Soytekin te Rotterdam.
1De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 26 april 2024;
-
het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 28 augustus 2024.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 30 juli 2024. Daarbij zijn verschenen:
-
de vrouw en haar advocaat voornoemd;
-
de advocaat van de man voornoemd;
-
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [persoon A] .
De man is op de mondelinge behandeling niet verschenen.
2De vaststaande feiten
Het huwelijk van partijen is op 6 augustus 2014 ontbonden in China door een echtscheiding.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats] , [geboorteland] .
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats] , [geboorteland] .
[voornaam minderjarige 1] woont in China.
De man en [voornaam minderjarige 2] hebben de Nederlandse nationaliteit.
De vrouw heeft de Chinese nationaliteit.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 juni 2023 is tussen de vrouw en [voornaam minderjarige 2] een zorgregeling bepaald inhoudende dat [voornaam minderjarige 2] tweemaal per maand op zondag tussen 12.00 uur en 15.00 uur bij de vrouw verblijft, welke regeling in samenspraak met de GI kan worden uitgebreid.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 november 2023 is het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling met betrekking tot [voornaam minderjarige 2] afgewezen.
Bij beschikking van 4 maart 2024 van de rechtbank Den Haag zijn de voor het opmaken van een geboorteakte van [voornaam minderjarige 2] noodzakelijke gegevens vastgesteld, waarbij is bepaald dat de man de vader is van [voornaam minderjarige 2] en de vrouw de moeder.
3De beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van de EU-verordening Brussel II-ter bevoegd om inhoudelijk kennis te nemen van de verzoeken met betrekking tot ouderlijke verantwoordelijkheid ( w.o. het gezag).
Op grond van artikel 17 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 (hierna: HKBV 1996) is Nederlands recht van toepassing op het verzoek.
Het verzoek en het verweer
De vrouw verzoekt te verklaren voor recht dat de ouders het gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen, althans te bepalen dat ze het ouderlijk gezag voortaan gezamenlijk uitoefenen over de minderjarige [voornaam minderjarige 2] .
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek voor recht te verklaren dat hij het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige 2] heeft.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat partijen behoren tot de etnische minderheidsgroep Oeigoeren die in China worden opgepakt en naar concentratiekampen worden gestuurd. De man is na de echtscheiding samen met de [voornaam minderjarige 2] naar Turkije gevlucht, is hertrouwd en is vervolgens met [voornaam minderjarige 2] en zijn nieuwe partner en hun gezamenlijke dochter naar Nederland gereisd.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de man met het eenhoofdig gezag over de minderjarige is belast, zoals hij stelt.
Op grond van artikel 16 lid 1 HKBV 1996 wordt de vraag wie van rechtswege het gezag heeft over het kind beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
[voornaam minderjarige 2] is geboren uit het huwelijk van partijen. De gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] op het moment van zijn geboorte – te weten het moment waarop van rechtswege het ouderlijk gezag ontstaat – was China.
Dit leidt ertoe dat de rechtbank eerst naar Chinees recht dient te beoordelen of de man en de vrouw van rechtswege het ouderlijk gezag hebben verkregen over [voornaam minderjarige 2] .
Ondanks dat China geen partij is bij het HKBV 1996, brengt de universele werking van artikel 16 HKBV 1996 (zie artikel 20 HKBV) met zich dat het verdrag toch moet worden toegepast.
De rechtbank gaat voor de inhoud van het Chinese recht uit van de informatie uit de databank VIND Burgerzaken – Landeninformatie – die zij ambtshalve heeft geraadpleegd.
Het Chinese recht kent geen onderscheid tussen ouderlijk gezag en voogdij. Volgens artikel 27 van het Chinese Burgerlijk Wetboek komt de voogdij in eerste instantie toe aan de ouders. Het Chinese recht gaat ervan uit dat beide ouders de gezamenlijke ouderlijke verantwoordelijkheid (of gezamenlijke wettelijke voogdij) hebben, ook in het geval van een echtscheiding.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank dan ook vast dat de ouders ten tijde van de geboorte van [voornaam minderjarige 2] belast zijn geraakt met het gezamenlijke gezag over hem, hetgeen overigens door beide partijen niet wordt weersproken.
De man stelt vervolgens dat hij na de echtscheiding met het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige 2] is belast en dat de vrouw hiertoe een document heeft ondertekend.
De vrouw stelt dat zij ten tijde van de echtscheiding iets heeft ondertekend, maar omdat zij nauwelijks kan lezen en schrijven niet weet wat zij precies heeft ondertekend en dat zij er in ieder geval niet vanuit ging dat dit iets met het ouderlijk gezag te maken had.
Uit het in deze procedure enige (door de vrouw) overgelegde document uit China blijkt dat het huwelijk van partijen op 6 augustus 2014 is ontbonden.
Door geen der partijen is de echtscheidingsbeschikking uit China overgelegd, waaruit zou kunnen worden opgemaakt of er met betrekking tot het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 2] iets is beslist en op grond waarvan.
Gezien de etnische minderheidsgroep waartoe partijen behoren is het voor partijen (bijna) niet mogelijk de gelegaliseerde echtscheidingsbeschikking uit China waaruit een en ander blijkt, te verkrijgen. Partijen hebben ieder voor zich dit als zodanig in de procedure naar voren gebracht.
Op grond van het vorenstaande gaat de rechtbank ervan uit dat beide ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
Door de man bepleit is dat het document dat de vrouw zou hebben ondertekend ten tijde van de echtscheiding inhoudt dat zij afziet van het hebben van ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 2] en dat de man vervolgens alleen is belast met het ouderlijk gezag over hem. De vrouw heeft hierover gesteld dat zelfs als zo’n beslissing door de rechtbank in China zou zijn genomen, wat de vrouw blijft betwisten, zo’n beslissing niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er een aantal buitenlandse beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid die in Nederland van rechtswege worden erkend.
Dat zijn:
1. beslissingen gegeven in een Staat die partij is bij het Haags Kinderbeschermings-
verdrag 1996 en
2. beslissingen gegeven in een van de EU-lidstaten.
Geen van deze situaties is op China van toepassing. Een beslissing van een rechtbank in China inzake het gezag, wordt in Nederland dus niet van rechtswege erkend.
Dit heeft tot gevolg dat het commune Nederlandse IPR bepaalt of de beslissing voor erkenning vatbaar is. De Nederlandse wet bevat geen regels betreffende de erkenning van beslissingen ter zake van ouderlijke verantwoordelijkheid. Niettemin heeft zich in de rechtspraak aan de hand van het bepaalde in artikel 431 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een erkenningsregel ontwikkeld die inmiddels voor alle buitenlandse vonnissen geldt die niet onder de werking van een geschreven erkenningsregel vallen. Hieruit volgt dat een buitenlandse beslissing of een buitenlandse akte in Nederland in beginsel wordt erkend indien aan al de volgende criteria is voldaan:
a. de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een
bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is;
b. de buitenlandse beslissing tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet
aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging;
c. de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde, en
d. de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven
beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een
buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde
onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor
erkenning in Nederland vatbaar is.
De beslissing van de rechtbank in China is niet voorhanden en kan niet in de procedure worden ingebracht. Daarom kan niet worden nagegaan of bij de totstandkoming van de beslissing is voldaan aan de in de vorige paragraaf onder b genoemde waarborgen. Zijn de betrokkenen naar behoren opgeroepen en in de gelegenheid gesteld te worden gehoord? Is er een behoorlijk onderzoek voorafgegaan aan de beslissing? Hierbij is ook van belang dat de vrouw onbetwist heeft gesteld dat zij in de procedure in China niet is gehoord. Niet duidelijk is of de vrouw behoorlijk is opgeroepen. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat in ieder geval niet is voldaan aan de genoemde waarborgen onder b en dus niet in aanmerking komt voor erkenning.
De rechtbank merkt verder op dat het ouderlijk gezag in Nederland van openbare orde is en niet ter vrije bepaling van partijen staat. Voor zover de man stelt dat door de vrouw ondertekende verklaring moet worden beschouwd als een afspraak over het ouderlijk gezag, is die afspraak naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de Nederlandse openbare orde en wordt die afspraak dus in Nederland niet erkend. Een en ander nog afgezien van het gegeven dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht dat zij de Chinese taal wel kan verstaan maar niet kan lezen.
Omdat een eventuele beslissing van de rechtbank in China inzake het eenhoofdig gezag van de man niet voor erkenning in aanmerking komt en een eventuele overeenkomst tussen partijen hierover in strijd is met de Nederlandse openbare orde, betekent dit dat de man en de vrouw gezamenlijk zijn belast met het gezag over de minderjarige.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank verklaren voor recht dat beide ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 2] .
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
4De beslissing
De rechtbank:
verklaart voor recht dat beide partijen gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige: [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats] , [geboorteland] ;
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van P. Mansveld-Spierings, griffier, op 25 september 2024. |
||
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733