Rechtbank Midden-Nederland 27-09-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:6127

Datum publicatie07-11-2024
Zaaknummer579288
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR ouderlijke verantwoordelijkheid;
Jeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in Nederland. Verzoek plaatsing minderjarige in Spanje ex art. 1:306 BW afgewezen, omdat niet ex art. 82 Brussel II-ter voorafgaand aan plaatsing goedkeuringsprocedure gevolgd (via centrale autoriteiten).

Volledige uitspraak


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Utrecht

Zaaknummer: C/16/579288 / JE RK 24-1299

Datum uitspraak: 27 september 2024

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling SAMEN VEILIG MIDDEN NEDERLAND, gevestigd te Utrecht, hierna te noemen de GI,

over

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,

wonende in [woonplaats 1] ,

[de vader] ,

hierna te noemen de vader,

wonende in [woonplaats 2] .

1Het verloop van de procedure

1.1.

De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:

  • het verzoekschrift van de GI met bijlagen, ontvangen op 2 augustus 2024;.

  • de bijlagen van de GI, ontvangen op 10 september 2024.

1.2.

De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 september 2024. Daarbij waren aanwezig:

- de moeder;

  • mevrouw [A] , vertegenwoordigster van de GI;

  • mevrouw [B] van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden als informant.

[minderjarige] en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2De feiten

2.1.

De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .

2.2.

Bij beschikking van 28 september 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 28 september 2024.

2.3.

Tevens is bij beschikking van 12 mei 2021 een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 28 september 2024.

2.4.

[minderjarige] is geplaatst bij [instelling] in Spanje. De centrale autoriteit te Spanje heeft geen toestemming gegeven voor deze plaatsing.

3Het verzoek

3.1.

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in [instelling] in Spanje. Als onderbouwing voert de GI de volgende redenen aan. Het belang van [minderjarige] moet voorop staan en het is in het belang van [minderjarige] dat zij in [instelling] mag blijven. Er is geen andere instelling in Nederland voor [minderjarige] die hetzelfde effect heeft als [instelling] . Bij [instelling] wordt [minderjarige] uit haar omgeving, haar contacten en drugs gehaald en krijgt zij de nodige begeleiding. Eerder hebben kinderrechter wel goedkeuring gegeven om kinderen te plaatsen buiten Nederland. Als om toestemming van de Spaanse centrale autoriteit wordt gevraagd, dan duurt het lang en die toestemming wordt niet gegeven omdat er geen binding is van het kind met Spanje. Dit is niet in het belang van [minderjarige] . De GI is het eens met het standpunt van (de advocaat van) [instelling] dat de centrale autoriteit de verordening 1 verkeerd interpreteert. Een tijdelijke plaatsing in [instelling] valt niet onder de verordening. [instelling] is een Nederlandse B.V. en het kind blijft ingeschreven staan in Nederland, waardoor zij onder de jurisdictie van de Nederlandse autoriteiten en de Nederlandse wet- en regelgeving vallen. Er hoeft geen melding te worden gemaakt bij de centrale autoriteit in Spanje en het kind valt buiten de verantwoordelijkheid van de Spaanse autoriteiten. In het verleden is er geen reden geweest om goedkeuring aan te vragen bij de centrale autoriteit.

4De standpunten

4.1.

De moeder is het eens met de verzoeken van de GI. De moeder vraagt om naar het belang van [minderjarige] te kijken. Het ging heel slecht met [minderjarige] . Er gebeurde veel. Er was sprake van drugsgebruik. [minderjarige] doet het nu supergoed in [instelling] . Ze is erg gemotiveerd. [minderjarige] zegt zelf dat zij daar veel leert. Daarom wil de moeder dat [minderjarige] in [instelling] blijft. Als [minderjarige] terug moet naar Nederland, dan weet de moeder niet wat er met [minderjarige] gaat gebeuren, of zij gemotiveerd blijft voor hulp en waar zij terecht kan voor hulp.

4.2.

Volgens de GI zijn [minderjarige] en de vader het ook eens met de verzoeken.

5De beoordeling

Beslissing

5.1.

De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW) . Verder zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlenen voor een jaar, maar beperken tot een accommodatie in Nederland. Deze beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Wat de GI meer of anders heeft verzocht, wordt afgewezen. Hierna wordt deze beslissing uitgelegd.

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

5.2.

[minderjarige] en de ouders zijn het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing.

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor de verlenging van de ondertoezichtstelling. De ontwikkeling van [minderjarige] wordt nog steeds ernstig bedreigd. Er zijn zorgen over de impact van de jarenlange traumatische ervaringen op [minderjarige] . Er is bij [minderjarige] sprake van problemen met emotieregulatie en zelfbeschadigend gedrag. [minderjarige] laat impulsief en riskant gedrag zien. Het afgelopen jaar hebben een toename van incidenten van onveiligheid en delicten in ernst en frequentie plaatsgevonden. [minderjarige] heeft afgesproken met een meerderjarige man en heeft daarbij twee maal seks tegen haar zin gehad. Zij heeft problemen met middelengebruik. In mei 2024 is [minderjarige] voor twee delicten van openlijke geweldpleging in vereniging veroordeeld. De zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor [minderjarige] wordt door haar niet of onvoldoende geaccepteerd. [minderjarige] is verschillende malen weggelopen bij het gezinshuis en de groep waar zij verbleef. Zij is onvoldoende in staat om aanwijzingen van volwassenen op te volgen en is zelfbepalend. Het lukt de ouders niet om de bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] onder eigen verantwoordelijkheid weg te nemen. Daarom is de verlenging van de ondertoezichtstelling en de betrokkenheid van de GI nog nodig.

Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het

belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW) .

Plaatsing van [minderjarige] buiten Nederland

5.3.

De kinderrechter begrijpt dat de GI de machtiging in Spanje ten uitvoer zal leggen. De kinderrechter wijst het verzoek om de machtiging voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] in [instelling] in Spanje te verlenen af. Het verzoek zal worden toegewezen voor een accommodatie zorgaanbieder in Nederland. Hieronder wordt uitgelegd waarom.

5.4.

Ter zitting heeft de kinderrechter aan de orde gesteld of voor een dergelijke plaatsing instemming van de centrale autoriteit in Spanje noodzakelijk is. De kinderrechter is van oordeel dat een dergelijke instemming noodzakelijk is.

5.5.

Artikel 82 van de verordening van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2201/2003 (hierna: de verordening) bepaalt dat de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat moet worden gevraagd, indien beoogd wordt een minderjarige te plaatsen in een andere lidstaat. Daartoe dient de centrale autoriteit van de verzoekende lidstaat aan de centrale autoriteit van de aangezochte lidstaat waar het kind zal worden geplaatst, een verzoek om goedkeuring te zenden (lid 1). De bedoelde plaatsing door de verzoekende lidstaat kan slechts worden gelast of geregeld nadat de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat de plaatsing heeft goedgekeurd (lid 5). De procedure inzake de goedkeuring moet aldus gevolgd worden voordat een verzoek tot plaatsing in het buitenland aan de rechter wordt voorgelegd.

5.6.

[minderjarige] is geplaatst in [instelling] in Spanje. De plaatsing valt daarmee onder artikel 82 van de verordening. Dat leidt de rechtbank af uit overweging 11 van de verordening. Die overweging luidt als volgt: “De plaatsing van een kind in pleegzorg, overeenkomstig nationaal recht en procedures bij één of meerdere privépersonen, of in een inrichting, bijvoorbeeld een weeshuis of een kindertehuis, in een andere lidstaat moet binnen het toepassingsgebied van de verordening vallen, tenzij dit uitdrukkelijk wordt uitgesloten, hetgeen bijvoorbeeld het geval is voor plaatsing met het oog op adoptie, plaatsing bij een ouder, of, in voorkomend geval, plaatsing bij een ander naast familielid, zoals meegedeeld door de ontvangende lidstaat. Door een gerecht gelaste of door een bevoegde autoriteit geregelde "plaatsingen om opvoedkundige redenen" met instemming van de ouders of het kind, of op hun verzoek ingevolge afwijkend gedrag van het kind moeten hier ook onder vallen.[..]”. Dat betekent dat de kinderrechter niet meegaat in het standpunt van de GI dat een plaatsing in [instelling] niet onder de verordening valt. Dat [instelling] in Nederland is ingeschreven als B.V. en dat het gaat om een tijdelijke plaatsing doet hier niet aan af. Het gaat erom dat [instelling] op Spaans grondgebied staat en [minderjarige] vanuit Nederland daar is geplaatst.

5.7.

Dat betekent dat de procedure in voornoemd artikel 82 gevolgd moet worden. Echter de rechtbank constateert dat de procedure in artikel 82 in dit geval niet is gevolgd. Er is dus op dit moment ook geen goedkeuring van de Spaanse centrale autoriteit voor plaatsing van [minderjarige] in Spanje.

5.8.

De kinderrechter is van oordeel dat de procedure uit artikel 82 niet kan worden overgeslagen, of pas na de procedure bij de rechtbank kan worden gevolgd. Niet alleen formele argumenten verzetten zich daartegen, maar ook het belang van het kind. Hierna wordt uitgelegd waarom.

5.9.

De Nederlandse centrale autoriteit heeft toegelicht dat is gebleken dat in het verleden inderdaad niet altijd goedkeuring werd gevraagd of dat er vooruitlopend op een goedkeuringstraject alvast toestemming door de rechtbank werd verleend voor plaatsing in het buitenland. Omdat dergelijke plaatsingen, in het bijzonder in Spanje, in de praktijk echter problemen hebben opgeleverd, heeft de Nederlandse centrale autoriteit aandacht gevraagd voor het volgen van de juiste procedure. Niet alleen bij de rechtbanken, maar ook bij de gecertificeerde instellingen.

Een lidstaat moet ervan op de hoogte worden gebracht dat een kind uit een andere lidstaat op haar grondgebied wordt geplaatst. De Spaanse autoriteiten hebben aangegeven achteraf geen goedkeuring meer te zullen verlenen. Zij willen de screening voorafgaand aan de plaatsing doen omdat ze alleen dan de veiligheid en de bescherming van de kinderen kunnen regelen. Het is helaas zo dat de screening minimaal drie maanden kan duren en dat wringt met de gewenste snelle plaatsing van een kind, maar de keerzijde is dat anders de veiligheid en bescherming van het geplaatste kind niet is geregeld. Verder is relevant dat, ingevolge het zevende lid van artikel 82 van de verordening, de procedure wordt geregeld door het nationale recht van de aangezochte lidstaat. De Spaanse centrale autoriteit heeft aan de Nederlandse centrale autoriteit toegelicht dat Spanje ingevolge het nationale recht (artikelen 20ter en 20quater van de organic act 1/1996, of 15th January, on the legal protection of children and young people) in beginsel geen toestemming geeft als het kind geen band heeft met Spanje. [minderjarige] heeft geen band met Spanje, waardoor de kans op goedkeuring nihil lijkt.

5.10.

De Verordening gaat juist uit van het belang van kinderen en beoogt de veiligheid en de bescherming van kinderen die in een andere lidstaat gaan wonen te regelen. Volgens de Nederlandse centrale autoriteit hebben er zich in het verleden meerdere incidenten voorgedaan met betrekking tot geplaatste kinderen waarbij hun veiligheid in het geding is geweest. Om die incidenten in de toekomst te voorkomen, moet aldus zorgvuldig worden gekeken of de procedure uit artikel 82 gevolgd is. Dat klemt temeer, nu de consequenties die voortvloeien uit de verordening zelf van het niet volgen van die procedure aanzienlijk zijn. Artikel 39, eerste lid, onder f, van de verordening bepaalt immers dat de erkenning van een beslissing inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid door de aangezochte lidstaat wordt geweigerd indien de procedure uit artikel 82 niet in acht is genomen. Dat betekent dat een kind zich dan dus ongeoorloofd bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat. Dat brengt risico’s met zich mee voor kinderen die al kwetsbaar zijn. Er is binnen de instelling geen toezicht op het kind vanuit een overheidsinstantie van de aangezochte lidstaat, terwijl die lidstaat wel verantwoordelijk is voor dit kind. Als er buiten de instelling een incident plaatsvindt, bijvoorbeeld een kind dat wegloopt of een strafbaar feit pleegt, dan zullen de Spaanse autoriteiten optreden. De voogdij-instelling kan ook niet ingrijpen omdat zij geen bevoegdheid heeft op te treden in de aangezochte lidstaat.

5.11.

De kinderrechter acht een uithuisplaatsing noodzakelijk voor [minderjarige] , gelet op de problemen die zij heeft. Aan de vereisten voor een uithuisplaatsing in Spanje is niet voldaan. De kinderrechter zal het verzoek voor dat gedeelte afwijzen.

5.12.

Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat tijdens de zitting is gesproken over de zorgen over [minderjarige] , het gebrek aan geschikte plekken in Nederland en de goede ervaringen die de GI heeft met [instelling] in Spanje. De kinderrechter adviseert de GI om zich te laten voorlichten door de eigen jurist en deze kwestie intern te bespreken.

6De beslissing

De kinderrechter:

6.1.

verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 28 september 2025;

6.2.

verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder in Nederland tot 28 september 2025;

6.3.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024, in aanwezigheid van mr. Ö. Duran als griffier.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

1

De verordening van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2201/2003.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733