Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12-11-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6908

Datum publicatie19-11-2024
Zaaknummer200.345.259
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW;
Familieprocesrecht; Hoor en wederhoor
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Ernstige schending recht ouders op hoor en wederhoor door de rechtbank. Evident strijd met de wet door moeder (en ook de andere belanghebbenden) niet op te roepen voor de mondelinge behandeling en zelfs helemaal geen mondelinge behandeling te laten plaatsvinden. Gang van zaken met betrekking tot indiening verzoekschrift roept vragen op: kinderrechter heeft kennelijk buiten ook de moeder om de GI verzocht een reeds ingediend verzoekschrift in te trekken en een nieuw verzoekschrift in te dienen. Vernietiging beschikkingen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

 

locatie Arnhem

 

afdeling civiel recht

 

zaaknummer gerechtshof 200.345.259

(zaaknummer rechtbank Gelderland 439828)

 

beschikking van 12 november 2024

 

inzake

 

[verzoekster] ,

wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. M. Erkens,

 

en

 

de gecertificeerde instelling

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

gevestigd te Amsterdam,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de GI.


Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

 

[de vader] ,

wonende in [woonplaats2]

verder te noemen: de vader,

 

en

 

de pleegouders van [de minderjarige],

wonende in [woonplaats3] ,

verder te noemen: de pleegouders.

 

 

1Het geding in eerste aanleg

 

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 13 augustus 2024 en 26 augustus 2024, uitgesproken onder zaaknummer 439828, verder ook te noemen: de bestreden beschikkingen.

 

 

 

 

2Het geding in hoger beroep

 

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 augustus 2024;

- een journaalbericht van de moeder van 11 september 2024 met producties.

 

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 15 oktober 2024 plaatsgevonden.

Daarbij waren aanwezig:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- een vertegenwoordigster van de GI.

De raad voor de kinderbescherming was met kennisgeving vooraf niet aanwezig.

 

 

3De feiten

 

3.1

De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in]

2016 in [plaats1] , over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.

 

3.2

[de minderjarige] is vanaf 2017 onder toezicht gesteld van de GI en ook uit huis geplaatst bij de pleegouders. De maatregelen golden tot 14 augustus 2024.

De GI heeft bij verzoekschrift van 8 augustus 2024 de kinderrechter verzocht de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar.

 

 

4De omvang van het geschil

 

4.1

Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking van

13 augustus 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot

28 augustus 2024, de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden en bepaald dat de ouders, de pleegouders en de GI op 23 augustus 2024 worden gehoord in de rechtbank.

 

4.2

Bij de -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- bestreden beschikking van 26 augustus 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 28 oktober 2024, de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden en bepaald dat de ouders, de pleegouders en de GI op 18 oktober 2024 worden gehoord in de rechtbank.

 

4.3

De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van

13 augustus 2024 en 26 augustus 2024. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen en opnieuw bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de GI af te wijzen en/of de GI niet-ontvankelijk te verklaren.

 

4.4

De GI heeft op de mondelinge behandeling in hoger beroep verweer gevoerd.

 

 

 

 

5De motivering van de beslissing

 

Wat staat er in de wet?

5.1

Op grond van het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.

 

5.2

Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.

 

Wat vindt de moeder?

5.3

De moeder is het in de eerste plaats niet eens met de beschikking van 13 augustus 2024 omdat deze beschikking is genomen zonder partijen te horen. Op grond van artikel 800 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) 1 is het alleen in de in dat artikellid genoemde gevallen mogelijk om een beslissing te nemen zonder de ouders te horen én als er sprake is van onmiddellijk en ernstig gevaar van de minderjarige. Daarnaast geldt die mogelijkheid alleen voor een beschikking tot voorlopige ondertoezichtstelling (naast de machtiging uithuisplaatsing, voorlopige voogdij en toestemming verplaatsing). De kinderrechter heeft dus in strijd met de wet gehandeld en beslist. Een ondertoezichtstelling kan niet worden verlengd zonder ouders te horen en er was geen sprake van een situatie van onmiddellijk en ernstig gevaar voor de kinderen. De kinderrechter geeft voorts blijk van bijzonder ongepaste vooringenomenheid door zonder de ouders te horen al te concluderen dat uitvoering van de maatregelen noodzakelijk is en de kinderrechter zich genoodzaakt ziet de maatregelen te verlengen. Van de GI en de kinderrechter mag worden verwacht dat zij zich houden aan de procesreglementen. Indien de GI het niet redt om, conform deze reglementen uiterlijk tijdens de achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling een verzoekschrift in te dienen, is het niet aan de kinderrechter om de fout van de GI over de rechtsbescherming van minderjarigen en ouders heen te corrigeren. Het is ook niet aan de kinderrechter om op voorhand richting GI een verzoekschrift te weigeren en te vragen om een nieuw verzoekschrift. Er is gehandeld in strijd met de wet, in strijd met het fundamentele recht om te worden gehoord, in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, en in strijd met artikel 6 EVRM, dat onder meer voorziet in “equality of arms”.

Als de beschikking van 13 augustus 2024 wordt vernietigd, ontbreekt de wettelijke grondslag voor een verlenging van de ondertoezichtstelling en dient ook de beschikking van

26 augustus 2024 vernietigd te worden. In de tweede plaats stelt de moeder dat zij niet van plan is om zich tegen de plaatsing van [de minderjarige] en de structuur die hem nu wordt geboden te verzetten. De plaatsing in het pleeggezin kan volgens haar dan ook in het vrijwillig kader worden voortgezet.

 

Wat vindt de GI?

5.4

De GI heeft op de mondelinge behandeling als verweer een toelichting gegeven op de gang van zaken in de aanloop naar de bestreden beschikkingen. De vertegenwoordigster van de GI heeft verklaard dat zij voor haar zomervakantie een verzoek had ingediend bij de kinderrechter, dat zij constateerde dat dat verzoek niet in behandeling was genomen en dat zij vervolgens contact heeft opgenomen met de kinderrechter. De kinderrechter heeft haar toen geadviseerd het door ingediende verzoekschrift in te trekken omdat zij per ongeluk niet een verzoek tot verlenging maar een verzoek tot verlening had ingediend en een nieuw verzoekschrift in te dienen. Dat nieuwe verzoekschrift is het verzoek dat zij op 8 augustus 2024 heeft ingediend. Desgevraagd heeft de GI ter zitting verklaard dat zij geen verweerschrift heeft ingediend en evenmin stukken heeft overgelegd in het hoger beroep waaruit de procedurele gang van zaken bij de kinderrechter blijkt. De reden daarvoor was dat vanwege een technische storing bij de GI de zittingsoproep de vertegenwoordigster eerst in het weekend voor de zitting in hoger beroep heeft bereikt.

De GI heeft ter zitting benadrukt dat - kort gezegd - wat er van de procedurele gang van zaken bij de kinderrechter ook zij, het belang van [de minderjarige] vraagt om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing. [de minderjarige] is een kwetsbaar kind en de GI verwacht dat hij last krijgt van de veranderingen die beëindiging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing met zich zouden kunnen meebrengen.

 

Wat vindt het hof?

5.5

Het hof is het met de moeder eens dat de kinderrechter onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de kinderrechter in haar oordeel afwijkt van een eerder oordeel van dit hof van 15 augustus 2023. Het gaat hier immers om een gelijksoortige situatie. In lijn met zijn eerdere oordeel overweegt het hof als volgt.

Uit artikel 800 lid 1 Rv 2 volgt dat door de kinderrechter aan de belanghebbenden een afschrift van het verzoekschrift wordt toegezonden en dat zij worden opgeroepen voor de behandeling. De kinderrechter heeft de moeder (en ook de andere belanghebbenden) echter niet opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Er heeft voorafgaand aan de beschikking van 13 augustus 2024 zelfs helemaal geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierdoor hebben de moeder en de vader niet de mogelijkheid gekregen hun mening te geven over de verzoeken die door de GI op 8 augustus 2024 zijn ingediend. De kinderrechter heeft haar inhoudelijke oordeel - dat de (door de GI genoemde) gronden een verlenging tot (in elk geval) 28 augustus 2024 rechtvaardigen - immers gebaseerd op gegevens waar de ouders zich niet over hebben kunnen uitlaten.

Het hof is van oordeel dat dit een ernstige schending van het recht van de ouders op hoor en wederhoor tot gevolg heeft en dat deze handelswijze van de kinderrechter evident strijdig is met (het systeem van) de wet, zoals dat (onder meer) is vastgelegd in artikel 19 lid 1 Rv 3.

Juist bij een beslissing over een kinderbeschermingsmaatregel, die een verreikende inbreuk maakt op het familie- en gezinsleven, is het van groot belang dat er sprake is van procedurele gelijkheid van partijen en er ten volste recht wordt gedaan aan het beginsel van ‘equality of arms’ (balans van rechten) zoals dat voortvloeit uit artikel 6 EVRM. Door de beschikking te geven zonder (ook) de ouders te horen, heeft de kinderrechter dit beginsel geschonden.

Het hof merkt voorts op dat de gang van zaken met betrekking tot het indienen van een verzoekschrift vragen oproept. De rechter onderzoekt en dient de zaak te beslissen op de grondslag van hetgeen hier de GI aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd, tenzij uit de wet anders voortvloeit. In het kader ook van onpartijdige rechtspraak en hoor en wederhoor klemt het dat de kinderrechter kennelijk buiten ook de moeder om de GI heeft verzocht een reeds ingediend verzoekschrift in te trekken en een nieuw verzoekschrift in te dienen. Het hof zal daarom de beschikking van 13 augustus 2024 vernietigen als zijnde strijdig met (het systeem van) de wet. De grief van de moeder slaagt in zoverre.

 

5.6

De vernietiging van de beschikking van 13 augustus 2024 heeft tot gevolg dat de rechtbank door eerst op 26 augustus 2024 - en dus na het verstrijken van de termijn van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing - te beslissen op het verlengingsverzoek van de GI, niet tijdig heeft beslist, zodat dat verzoek van de GI tot verlenging alsnog dient te worden afgewezen. Na het expireren van de lopende maatregelen met ingang van

14 augustus 2024 konden deze immers niet meer worden verlengd. De grief van de moeder slaagt ook op dit punt: de beschikking van 26 augustus 2024 deelt het lot van de beschikking van 13 augustus 2024.

 

 

6De slotsom

 

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de beschikkingen van

13 en 26 augustus 2024 vernietigen en het inleidend verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] na 13 augustus 2024 te verlengen alsnog afwijzen.

 

 

 

 

 

 

7De beslissing

 

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

 

vernietigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 13 augustus 2024 en 26 augustus 2024 en opnieuw beschikkende:

 

wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de periode na 13 augustus 2024 alsnog af;

 

wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de periode na 13 augustus 2024 alsnog af.

 

 

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, M.P. den Hollander en

I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op

12 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

 

 

 

 

1

Artikel 800 lid 3 Rv: De beschikkingen tot voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige en tot machtiging van de gecertificeerde instelling, bedoeld in [[Artikel 1.1 van de Jeugdwet ]] om een minderjarige uit huis te plaatsen, een beschikking met betrekking tot de voorlopige voogdij alsmede een beschikking als bedoeld in [[Artikel 1:265i, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek kunnen alleen dan aanstonds worden gegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Deze beschikkingen verliezen haar kracht na verloop van twee weken, tenzij de belanghebbenden binnen deze termijn in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.

2

Artikel 800 lid 1 Rv: Tenzij de rechter aanstonds een beschikking geeft waarbij hij zich onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, wordt aan de belanghebbenden, voorzover hun woonplaats bekend is, een afschrift van het verzoekschrift en van de daarbij behorende bescheiden toegezonden en worden de belanghebbenden opgeroepen voor de behandeling. Is de woonplaats niet bekend, dan wordt bij de oproeping het verzoek kort aangeduid.

3

Artikel 19 lid 1 Rv: De rechter stelt partijen over en weer in de gelegenheid hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht, een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. Bij zijn beslissing baseert de rechter zijn oordeel, ten nadele van een der partijen, niet op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733