Datum publicatie | 06-12-2024 |
Zaaknummer | 200.335.325/01 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Den Haag |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Familievermogensrecht; Familieprocesrecht; Hoger beroep; Ontvankelijkheid |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
Vrouw stelt hoger beroep in tegen een gelaste verdeling van de gemeenschappelijke woning ex art. 3:300 lid 2 BW. Uitspraak is vatbaar voor reële executie. De regeling van art. 3:301 lid 2 BW is dus van toepassing. Zij heeft niet haar beroep ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Hof verklaart haar daarom niet-ontvankelijk in haar beroep, voor zover dat zich richt tegen het oordeel in het bestreden vonnis dat het vonnis, zo nodig, in de plaats treedt van het verlenen van haar medewerking aan de levering.
Volledige uitspraak
Team Familie
Zaaknummer hof : 200.335.325/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/650512 / HA ZA 23-8
Arrest van 26 november 2024
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonend in [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. P. Hoogenraad, kantoorhoudend in Maassluis,
tegen
[de man] ,
wonend op een geheim adres,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Verschoor, kantoorhoudend in Rozenburg (Zuid-Holland).
Het hof zal partijen hierna de vrouw en de man noemen.
1De zaak in het kort
In het kader van de verdeling van de tussen partijen bestaande algehele gemeenschap van goederen is in geschil de wijze van verdeling van de voormalige echtelijke woning.
2Procesverloop in hoger beroep
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
-
de dagvaarding van 23 november 2023 tevens houdende grieven, met bijlagen, waarmee de vrouw in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2023, hierna: het bestreden vonnis;
-
het arrest van dit hof van 9 januari 2024, waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast (deze is niet gehouden);
-
de memorie van antwoord van de man, met bijlagen;
-
de producties D tot en met G die de man ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
-
productie H die de man ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
-
het e-mailbericht van de vrouw waarin zij zich uitlaat over de vraag van het hof of het hoger beroep conform artikel 3:301 lid 2 BW is ingeschreven in het rechtsmiddelenregister.
Op 17 september 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De man en zijn advocaat zijn verschenen. De vrouw is niet verschenen. Zij is ter mondelinge behandeling vertegenwoordigd door mr. M.E. Hoogenraad, een kantoorgenoot van haar advocaat.
3Feitelijke achtergrond
Partijen zijn voormalig echtgenoten. Zij zijn op [huwelijksdatum] 2007 te [huwelijksplaats] gehuwd. Uit het huwelijk is op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (Israël) de minderjarige [de minderjarige] (hierna: de minderjarige) geboren.
Bij beschikking van 23 april 2019 van de rechtbank Rotterdam is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is - uitvoerbaar bij voorraad - een bevel tot verdeling van de gemeenschap ten overstaan van een notaris gegeven. De echtscheidingsbeschikking is op 28 november 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Tot de thans nog te verdelen ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen behoort onder meer de voormalige echtelijke woning (hierna ook: de woning), waaraan een hypothecaire geldlening is verbonden.
De vrouw is in de woning blijven wonen. De man woont inmiddels samen met de minderjarige in een huurwoning.
4Procedure bij de rechtbank
De man heeft de vrouw gedagvaard en gevorderd, samengevat en voor zover hier van belang, dat de rechtbank de wijze van verdeling van de woning gelast in die zin dat de woning dient te worden verkocht en geleverd aan een derde waarbij de vrouw wordt veroordeeld mee te werken aan de verkoop en levering van de woning.
De vrouw heeft verweer gevoerd.
De rechtbank heeft, samengevat, voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad, onder de randnummers 5.1 tot en met 5.5 van het dictum de door de man gevorderde wijze van verdeling van de woning gelast. Daarbij heeft zij onder meer bepaald dat het bestreden vonnis, zo nodig, in de plaats treedt van alle rechtshandelingen die de vrouw moet verrichten om tot taxatie van de woning en verkoop en levering van de woning aan een derde te komen. Ook heeft de rechtbank bepaald dat de netto verkoopopbrengst van de woning tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld.
5Vorderingen in hoger beroep
De vrouw is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis wat de gelaste wijze van verdeling van de woning betreft. Zij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd.
De vrouw vordert dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis vernietigt wat de punten 5.1 tot en met 5.5 van het dictum betreft en bepaalt dat de woning voor de aankomende drie jaar onverdeeld blijft en indien het hof oordeelt dat de woning wel dient te worden verkocht en geleverd aan een derde dat de opbrengst bij helfte dient te worden verdeeld en dat tevens aan de vrouw toekomt, ten laste van de man, het deel van de aflossing sinds de echtscheiding van partijen, althans een zodanige beslissing te geven als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
De man concludeert dat het hof de vorderingen van de vrouw dient af te wijzen en het bestreden vonnis, desnoods onder het verbeteren van gronden, dient te bekrachtigen, zulks met veroordeling van de vrouw in de kosten van de onderhavige procedure.
6Beoordeling in hoger beroep
RechtsmachtHet hof dient ambtshalve de bevoegdheid van de rechter in deze zaak te toetsen aangezien de vrouw burger is van de Bondsrepubliek Duitsland en de man de Nederlandse nationaliteit heeft. Het hof is van oordeel dat op grond van artikel 6 onder a Huwelijksvermogensrechtverordening (2016/1103) de Nederlandse rechter bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen nu de procedure na 29 januari 2019 aanhangig is gemaakt en op grond van artikel 4 en 5 van de verordening geen enkel ander gerecht van een lidstaat bevoegd is, de zaak ziet op andere dan de in die artikelen bedoelde gevallen en partijen op het tijdstip van aanbrengen van de zaak hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.
Toepasselijk recht
Aangezien tussen partijen niet in geschil is dat Nederlands recht van toepassing is op de verdeling van de tussen hen bestaande ontbonden algehele gemeenschap van goederen, sluit het hof zich daarbij aan.
Verdeling van de voormalige echtelijke woning
Gelet op de grieven in samenhang bezien met het petitum stelt het hof vast dat in het kader van de verdeling van de ontbonden algehele gemeenschap van goederen van partijen in het onderhavige hoger beroep enkel de (wijze van) verdeling van de voormalige echtelijke woning voorligt.
Kort gezegd zien de bezwaren van de vrouw tegen de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling van de woning (grief 1) op het volgende:
- de vrouw is wegens haar lichamelijke, geestelijke en financiële omstandigheden niet in staat op korte termijn mee te werken aan het verkoopproces van de woning en aan de verhuizing naar een andere woning;
- de vrouw ziet nog financiële mogelijkheden het aandeel van de man in de woning over te nemen en de man te doen ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de hypotheekbank;
- de man heeft geen hinder van het gedurende drie jaar onverdeeld blijven van de woning op de voet van artikel 3:178 lid 3 Burgerlijk Wetboek ( hierna BW).
Volgens de man onderbouwt de vrouw haar stellingen niet. De man heeft zijn deel van de overwaarde van de woning wel degelijk dringend nodig, onder meer om in de oplopende kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te kunnen voorzien. Volgens de man verleent de vrouw geen medewerking aan de makelaar en stelt zij nodeloos hoger beroep in. Daarom moet de vrouw in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Inschrijving rechtsmiddelenregister?
Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft onder 5.4 van het bestreden vonnis - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald:
‘(…) dat dit vonnis, zo nodig, in de plaats treedt van alle rechtshandelingen die [de vrouw] moet verrichten om tot taxatie van de woning en verkoop en levering van de woning aan een derde te komen, waaronder in ieder geval moet worden begrepen het verstrekken van een opdracht tot taxatie van de woning, het verstrekken van een opdracht aan de verkoopmakelaar, het ondertekenen van de verkoopovereenkomst en het verlenen van medewerking aan notariële levering van de woning aan een derde,’
Naar het oordeel van het hof betreft deze beslissing een situatie zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW nu het bestreden vonnis in de plaats kan treden van de noodzakelijke verklaring van de vrouw in de akte van levering van de voormalige echtelijke woning dat zij haar onverdeeld aandeel in de woning levert aan de derde. Het bestreden vonnis is voor dat deel vatbaar voor reële executie. Aangezien het in deze zaak om de levering van een registergoed gaat, is tevens de regeling van artikel 3:301 BW van toepassing.
Op grond van artikel 3:301 lid 2 BW moeten verzet, hoger beroep en cassatie tegen een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister.
Voormeld voorschrift strekt ertoe dat bij inschrijving in de openbare registers van een uitspraak die in de plaats treedt van (een deel van) een tot levering bestemde akte als bedoeld in artikel 3:89 BW, zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel is ingesteld. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen. De rechter dient ambtshalve na te gaan of aan het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW is voldaan.
Artikel 3:301 lid 2 BW heeft een beperkte strekking. Gelet op de zware sanctie van niet-ontvankelijkheid is er geen grond het toepassingsbereik van deze bepaling uit te breiden tot gevallen die niet door de wettekst worden bestreken, of waarin de betrouwbaarheid van de openbare registers niet in het geding is. Een niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 3:301 lid 2 BW strekt zich alleen uit tot de grieven of klachten die zich richten tegen oordelen die betrekking hebben op het gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen
Zoals zij in haar e-mailbericht van 16 september 2024 desgevraagd aan het hof heeft meegedeeld, heeft de vrouw in de onderhavige zaak haar hoger beroep niet binnen acht dagen na het instellen daarvan ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Dit was met het oog op de betrouwbaarheid van de openbare registers en de rechtszekerheid wel vereist. Immers, bij toewijzing van het in het kader van de verdeling van de woning door de vrouw in hoger beroep gevorderde (vernietiging van die verdeling met bepaling dat de woning nog gedurende drie jaar onverdeeld blijft) bestaat het risico dat een eerdere inschrijving van de uitspraak in de openbare registers achteraf bezien niet tot eigendomsoverdracht heeft geleid.
Het vorenstaande brengt mee dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep voor zover dat zich richt tegen het oordeel in het bestreden vonnis dat het vonnis, zo nodig, in de plaats treedt van het verlenen van medewerking door de vrouw aan de notariële levering van de woning aan een derde. Het hof acht voorts de overige veroordelingen van de vrouw in het petitum van het bestreden vonnis om alle rechtshandelingen te verrichten om tot taxatie van de woning en verkoop van de woning aan een derde te komen, onlosmakelijk verbonden met het deel van het bestreden vonnis dat in de plaats treedt van (een deel van) de leveringsakte. Immers, deze rechtshandelingen zijn noodzakelijk om uiteindelijk te komen tot de bevolen levering van de woning aan een derde. Voor zover het hoger beroep van de vrouw derhalve mede ziet op haar veroordeling tot medewerking aan de taxatie en verkoop van de woning, is zij daarin eveneens niet-ontvankelijk.
Verdeling verkoopopbrengst
Het hof acht de vrouw wel ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover het de verdeling van de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning betreft (grief 2). De beslissing onder 5.5 van het bestreden vonnis dat - kort gezegd - de netto verkoopopbrengst aan partijen ieder bij helfte toekomt, is niet onlosmakelijk verbonden met de beslissing dat het bestreden vonnis (deels) in de plaats treedt van de leveringsakte. Immers, de beslissing inzake verdeling van de verkoopopbrengst bij helfte is niet nodig om de levering van de woning aan een derde te bewerkstelligen.
De advocaat van de vrouw heeft ter mondelinge behandeling het standpunt van de vrouw in eerste aanleg herhaald dat de vrouw de verkoopopbrengst van haar woning in Israël destijds heeft ingebracht in de gemeenschappelijke echtelijke woning zodat om die reden de overwaarde van die woning alleen haar toekomt. Voorts stelt de vrouw dat zij de volledige hypothecaire lasten van de woning voldoet, waarvan een deel uit aflossing bestaat. Volgens de vrouw komt haar daarom een groter deel van de overwaarde van de woning toe dan de man.
De man betwist de stellingen van de vrouw. Hij is van mening dat de door de vrouw betaalde aflossingen op de hypothecaire geldlening moeten worden weggestreept tegen de gebruikersvergoeding die vrouw normaal gesproken aan hem verschuldigd zou zijn wegens het exclusief gebruik van de voormalige echtelijke woning.
Wat de inbreng van de verkoopopbrengst van de woning van de vrouw in Israël in de voormalige echtelijke woning betreft, overweegt het hof als volgt. Vast staat dat het vóór 1 januari 2018 geldende Nederlands huwelijksvermogensrecht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, zodat tussen partijen sprake is van een algehele gemeenschap van goederen. De verkoopopbrengst van de woning in Israël is in beginsel in de gemeenschap van goederen gevallen. Dit zou alleen anders zijn als sprake is van een van de uitzonderingen zoals vermeld in artikel 1:94 lid 2 BW (oud). Naar het oordeel van het hof is ook in hoger beroep gesteld noch gebleken dat een van die uitzonderingen - die zou meebrengen dat de in de voormalige echtelijke woning ingebrachte verkoopopbrengst van de woning in Israël privévermogen van de vrouw is gebleven - zich in deze zaak voordoet. Gelet hierop ziet het hof geen grond af te wijken van de gebruikelijke verdeling bij helfte van de netto verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning.
Ten aanzien van de aanspraak die de vrouw maakt op een aandeel groter dan de helft in de netto verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning vanwege de door haar gedane aflossingen op de hypothecaire geldlening overweegt het hof als volgt. Vast staat dat partijen in een kortgedingprocedure hebben afgesproken dat de vrouw de hypothecaire (en overige lasten) van de woning zou blijven voldoen omdat zij als enige in de woning is blijven wonen. Gesteld noch gebleken is dat partijen daarbij zijn overeengekomen dat bij verkoop en levering van de woning aan een derde het totaal van de in hypothecaire lasten begrepen aflossingen die de vrouw heeft voldaan weer aan haar zou moeten worden terugbetaald. De vrouw heeft haar vordering ter zake ook niet onderbouwd. Het hof is derhalve van oordeel dat de vrouw achteraf geen aanspraak kan maken op terugbetaling van die aflossingen door middel van de door haar gewenste verrekening - althans zo begrijpt het hof haar vordering - met de netto verkoopopbrengst van de woning. Gelet op dit oordeel behoeven de stellingen van de man inzake een eventueel door de vrouw aan hem te betalen gebruikersvergoeding geen nadere bespreking.
Dit alles leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd voor zover daarin is bepaald dat de netto verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld.
Proceskosten
Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De andersluidende vorderingen van partijen zullen worden afgewezen.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
7Beslissing
Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vorderingen in hoger beroep tegen de gelaste wijze van verdeling van de voormalige echtelijke woning, zoals omschreven onder 5.1 tot en met 5.4 van het dictum van het bestreden vonnis;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover daarin onder 5.5 van het dictum is bepaald dat de verkoopopbrengst van de woning die resteert na aflossing van de hypothecaire geldlening, betaling van de kosten van de makelaar en taxateur en eventuele andere verkoopkosten, partijen ieder bij helfte toekomt;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. C.M. Warnaar, mr. L. Koper en mr. A.R.J. Mulder en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024 in aanwezigheid van de griffier.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733