Rechtbank Gelderland 16-01-2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:9265

Datum publicatie19-12-2024
ZaaknummerC/05/411598 / ES RK 22-425
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen;
Alimentatie;
Familievermogensrecht;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Moet man naast KAL van 109 euro pm bijdragen in incidentele grotere uitgaven, zoals kosten voor school, laptop, fiets en medische kosten? Hiervoor geen wettelijke grondslag, hoewel dit betekent dat alle extra kosten voor rekening vrouw komen en er sprake is van tekort. Hoogte KAL gebaseerd op behoefte kind (ic 289 euro) en draagkracht ouders. Extra uitgaven doorgaans meegenomen in behoefte. Dat is alleen anders bij heel bijzondere kosten, maar dat zijn genoemde kosten niet; zij worden in beginsel voor elk kind gemaakt.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht

Zittingsplaats [plaats 1]

Zaakgegevens: C/05/411598 / ES RK 22-425

Datum uitspraak: 16 januari 2024

beschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen

in de zaak van

[de vrouw] ,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

verzoekster, hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. N.J.R.M. Elings in Breda,

tegen

[de man] ,

wonende in [woonplaats] ,

verweerder, hierna te noemen: de man,

advocaat mr. E.M. van Essen in Woerden.

1De procedure

1.1.

De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:

  1. het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 18 november 2022;

  2. het verweerschrift van de man met bijlagen, met voorwaardelijk verzoek, ingekomen bij de griffie op 9 juni 2023;

  3. het verweerschrift op het voorwaardelijk zelfstandig verzoek tevens aanvulling van het inleidende verzoek en verzoek in incident, ingekomen op 7 juli 2023;

  4. verweer van de man op het aanvullende verzoek en het verzoek in incident, ingekomen op 23 augustus 2023;

  5. het e-mailbericht van mr. Elings (met productie 7) van 7 september 2023;

  6. het bericht van mr. Elings (met producties 8 en 9) van 13 september 2023;

  7. het gewijzigde verzoek van de vrouw en aanvullend verweer, ingekomen op 4 december 2023;

  8. et bericht van mr. Van Essen (met producties 4 tot en met 7) van 5 december 2023.

1.2.

De verzoeken en verweren zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 15 december 2023. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn gehoord :

  • de vrouw, bijgestaan door mr. N.J.R.M. Elings;

  • de man, bijgestaan door mr. E.M. van Essen;

  • een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

1.3.

Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank nog een verslag van het Omgangshuis ontvangen. Omdat de behandeling al was gesloten en geen gelegenheid was gegeven voor het indienen van nadere stukken, laat de rechtbank dat stuk buiten beschouwing.

2De feiten

2.1.

De man en de vrouw zijn op [datum 1] 2020 in [gemeente] met elkaar getrouwd. Zij hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.

2.2.

De man en de vrouw zijn de ouders van:

[naam 1] , geboren op [datum 2] in [plaats 1] .

2.3.

Daarnaast heeft de vrouw nog twee minderjarige dochters uit een eerdere relatie: [naam 2] en [naam 3] . Ook de man heeft nog twee minderjarige kinderen uit een eerdere relatie: [naam 4] en [naam 5] .

2.4.

De man en de vrouw hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opmaken. Zij zijn getrouwd in de wettelijke (beperkte) gemeenschap van goederen.

2.5.

Op 12 mei 2020 hebben partijen een stuk ondertekend met als titel “Addendum; notariële akte/testament: 12 mei 2020”. Hierin zijn afspraken gemaakt voor het geval de relatie zou mislukken.

2.6.

Bij beschikking van 2 maart 2023 heeft deze rechtbank voorlopige voorzieningen getroffen en voor de duur van het geding [kind] toevertrouwd aan de vrouw, de vrouw gerechtigd tot het uitsluitend gebruik van de woning van partijen in [plaats 2] , een zorgregeling bepaald van in ieder geval 1 uur per week omgang van [kind] met de vader onder begeleiding van het Omgangshuis en bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van [kind] betaalt van € 109 per maand.

3Wat verzoeken partijen?

3.1.

De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoer bij voorraad, samengevat:

I. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;

II. het hoofdverblijf van [kind] bij haar te bepalen;

III. haar te belasten met het eenhoofdige gezag over [kind] ;

IV. een zorgregeling tussen [kind] en de man te bepalen, in eerste instantie onder begeleiding, en met een opbouw daarin;

V. de man te veroordelen tot betaling aan haar van € 109 per maand aan kinderalimentatie voor [kind] , vermeerderd met de helft van de aanvullende medische kosten, schoolkosten en benodigdheden voor school/reisjes, fiets en laptop voor [kind] ;

VI. de man te veroordelen tot betaling aan haar van € 1.825, in verband met de belastingaanslag 2020 alsmede de man de helft van de aanslagen die de vrouw mogelijk nog ontvangt over de huwelijkse periode;

VII. de man te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag ad € 36.690,60 in verban met vergoedingsrechten van de vrouw.

Daarbij heeft de vrouw ook een incidenteel verzoek gedaan, waarbij de vrouw heeft verzocht

de man te gelasten binnen drie dagen na betekening van de beschikking de benodigde inlichtingen/toestemming te verschaffen, op straffe van een dwangsom, en subsidiair de toestemming van de man door de toestemming van de rechtbank te vervangen zodat de vrouw bij de notaris de aantekeningen over het addendum kan opvragen.

3.2.

De man stemt in met de echtscheiding en de bepaling van de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de vrouw te bepalen en vraagt deze zelf ook. Hij voert verweer tegen de overige verzoeken. Hij verzoekt de rechtbank daarnaast:

  • een zorgverdeling over [kind] vast te stellen waarbij hij wekelijks van zondag 13.00 uur tot maandag 13.00 uur de zorg voor [kind] heeft;

  • partijen te gelasten om met elkaar over te gaan tot verdeling van de (beperkte) gemeenschap van goederen.

3.3.

De vrouw verzoekt de rechtbank om de zelfstandige verzoeken van de man, dus ook de ingeroepen nietigheid van het addendum, af te wijzen, kosten rechtens.

3.4.

Voor zover dat voor de beoordeling van belang is, gaat de rechtbank hierna nader in op de standpunten van partijen.

4De beoordeling

Ouderschapsplan

4.1.

In de wet staat dat ouders pas een verzoek tot echtscheiding kunnen doen, als zij een ouderschapsplan hebben gemaakt waarin zij afspraken hebben gemaakt over hun kinderen. In dat ouderschapsplan moeten in ieder geval afspraken zijn opgenomen over:

  • de manier waarop zij de zorg over hun kinderen zullen verdelen,

  • hoe zij elkaar over hun kinderen zullen informeren en elkaar raadplegen over belangrijke zaken over de kinderen, en

  • hoe zij de kosten van de kinderen zullen delen.

4.2.

De ouders hebben geen ouderschapsplan gemaakt. Ter zitting is duidelijk geworden dat zij wel de intentie hebben gehad om via een mediationtraject tot een ouderschapsplan te komen, maar dat dit niet is gelukt. Op het moment dat de vrouw een dergelijk traject voorstelde was de man er nog niet aan toe. Toen hij later aangaf dat hij alsnog een mediationtraject wilde starten, had de vrouw te veel aan haar hoofd om over de kinderen te kunnen overleggen. Zij wordt hiervoor nog tot ongeveer april behandeld. Partijen zien beiden dus wel het belang van gezamenlijk overleg over [kind] , maar dit is tot nu toe nog niet mogelijk gebleken en op korte termijn zal dat waarschijnlijk niet anders worden. De verhouding tussen partijen is ingewikkeld en stressvol. De vrouw hoopt dat het beter zal worden wanneer zij verwacht haar behandeling van PTSS af te ronden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat partijen kunnen worden ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding.

De echtscheiding

4.3.

Partijen zijn het erover eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank zal de echtscheiding daarom uitspreken.

De hoofdverblijfplaats van [kind]

4.4.

De rechtbank zal bepalen dat de [kind] na de echtscheiding bij de vrouw zal blijven wonen. Partijen zijn het daar namelijk over eens.

De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken

4.5.

Gebleken is dat beide partijen achter een opbouwregeling staan in het contact tussen de man en [kind] . Zij zijn het niet eens over de voorwaarden voor uitbreiding en de snelheid daarvan. Voor de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat het contact tussen de man en [kind] op zichzelf goed verloopt. Daarom is het belangrijk dat dit op korte termijn uitgebreid wordt en uiteindelijk onbegeleid contact zal plaatsvinden, zoals de Raad ter zitting ook heeft geadviseerd. Dat is voor [kind] waarschijnlijk minder belastend. Daarnaast is gebleken dat de vrouw is verhuisd en haar omstandigheden inmiddels zodanig heeft aangepast dat zij zich veilig genoeg voelt om de overdracht van [kind] bij haar voordeur te laten plaatsvinden. De vader heeft aangegeven dat hij er geen bezwaar tegen heeft als de eerste keer/keren een vertrouwenspersoon van de moeder bij de overdracht aanwezig is.

4.6.

De rechtbank is van oordeel dat moet worden toegewerkt naar een regeling waarbij [kind] uiteindelijk in de even weken van zondag 9.00 uur tot maandag 9.00 uur, en

in de oneven weken op donderdag of vrijdag (passend bij het werk van de man) van 10.00 uur tot 16.00 uur bij de man zal verblijven. Partijen hebben verklaard dat het Omgangshuis in januari zou beginnen met uitbreiding van de omgang tot anderhalf uur per keer. De rechtbank gaat ervan uit dat dit inmiddels in gang is gezet. Volgens de verklaring van partijen werkt het Omgangshuis in blokken van vijf keer. De begeleide omgang dient in het huidige blok naar het oordeel van de rechtbank al te worden uitgebreid naar twee uur per keer. Het Omgangshuis heeft zich weliswaar in de overgelegde verslagen op het standpunt gesteld dat een uur per keer voldoende is, maar dat moet naar het oordeel van de rechtbank - mede gelet op wat de Raad daarover heeft gezegd - worden begrepen vanuit het feit dat de omgang begeleid is. Twee uur begeleide omgang is behoorlijk intensief. Bij onbegeleide omgang is het contact natuurlijker en kunnen bijvoorbeeld ook slaapjes tussendoor gedaan worden. Daarom volgt de rechtbank de Raad in het oordeel dat een verdere opbouw dient plaats te vinden. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat na vier keer anderhalf uur begeleide omgang (die als het goed is al gestart is), eenmaal twee uur begeleide omgang plaatsvindt. Daarna zal de omgang onbegeleid plaatsvinden, ook als zou blijken dat twee uur begeleide omgang erg intensief is. Om te zorgen dat de man netto wat meer tijd heeft met [kind] , zal de rechtbank bepalen dat de eerste vier keer onbegeleid vier uur per keer is (dus het terugbrengmoment bij de vrouw is vier uur na het ophaalmoment). Daarna wordt dit uitgebreid tot vier zondagen van 10.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de man haalt en brengt. Daarna zal de regeling worden zoals hiervoor is omschreven.

4.7.

De rechtbank wil de ouders er nog op wijzen dat deze regeling niet in beton gegoten is. Het is een regeling die op dit moment in het belang van [kind] kan worden geacht. Wanneer partijen, via het ouderschapstraject, het gesprek met elkaar aangaan en in onderling overleg tot een andere zorgregeling besluiten, zijn zij vrij om de afspraken zelf (dus zonder tussenkomst van de rechtbank) aan te passen. Daarbij kunnen de ouders ook bespreken of de vrouw (op termijn) een deel van het halen of brengen van [kind] voor haar rekening kan nemen.

Het gezag

4.8.

De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw om haar met het eenhoofdige gezag over [kind] te belasten.

4.9.

De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen. Uitgangspunt na echtscheiding is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kinderen behouden. Alleen als een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders of eenhoofdig gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is, wordt daarvan afgeweken. De rechtbank vindt het op dit moment te vroeg om zo’n ingrijpende beslissing te nemen. Er is nog niet gebleken van concrete situaties of voorbeelden waarin [kind] klem of verloren is geraakt of dreigde te raken tussen de ouders Duidelijk is dat het overleg tussen hen op dit moment heel moeilijk is, maar het staat niet vast dat hierin geen verbetering meer zou kunnen ontstaan. Partijen zij nog niet zo lang uit elkaar en hebben nog geen gezamenlijke gesprekken over [kind] kunnen voeren. Het is belangrijk dat zij hulpverlening inschakelen nadat de vrouw haar op PTSS gerichte behandeling heeft afgerond, waarschijnlijk in april. Beide ouders hebben te kennen gegeven dat zij bereid zijn hulpverlening in te schakelen. Het meest aangewezen is een ouderschapstraject, waarin partijen leren om hun ex-partnerproblematiek los te laten en als ouders van [kind] met elkaar het contact aan te gaan. De rechtbank wil partijen, in het belang van [kind] , deze kans geven en wijst daarom het verzoek af.

De kinderalimentatie

4.10.

Het verzoek van de vrouw om een bedrag van € 109 per maand kinderalimentatie vast te stellen is in lijn met de beslissing in de voorlopige voorzieningenprocedure. Omdat niet van beide kanten volledige recente stukken voorhanden zijn, heeft de man daarmee tijdens de mondelinge behandeling ingestemd. De rechtbank zal vanwege deze instemming 15 december 2023 als ingangsdatum hanteren. Tot dat moment was de bijdrage al verschuldigd op grond van de beslissing in de voorlopige voorzieningenprocedure. Overeenkomstig het verzoek van de vrouw zal de rechtbank het bedrag per 1 januari vermeerderen met de wettelijke indexering van 6,2%.

4.11.

Waar partijen het niet over eens zijn, is de vraag of de man daarnaast moet bijdragen in incidentele grotere uitgaven, bijvoorbeeld kosten voor school, een laptop, een fiets, medische kosten en dergelijke. De vrouw heeft aangevoerd dat dit niet uit de kinderalimentatie kan worden betaald, omdat er een tekort is. Hoewel de rechtbank daar begrip voor heeft, ziet zij geen wettelijke grondslag voor toewijzing van het verzoek. Kinderalimentatie wordt gebaseerd op de behoefte van een kind en de draagkracht van de ouders. De extra uitgaven zijn normaal gesproken meegenomen in de behoefte. Dat is alleen anders bij heel bijzondere kosten, maar daartoe rekent de rechtbank deze kosten niet, omdat de door de vrouw genoemde kosten in principe voor elk kind gemaakt worden. De behoefte van [kind] is in de beschikking voorlopige voorzieningen bepaald op € 285 per maand. De beperking van de kinderalimentatie tot € 109 per maand heeft in dit geval te maken met de beperkte draagkracht van de man. Dat deze draagkracht beperkt is komt ook doordat hij voor drie kinderen onderhoudsplichtig is. De rechtbank ziet wettelijk geen ruimte om de man te verplichten meer bij te dragen dan zijn draagkracht, ondanks het feit dat dit betekent dat alle extra kosten voor rekening van de vrouw komen en er sprake is van een tekort, doordat ook de vrouw een beperkte draagkracht heeft 1. Overigens komt de man uiteindelijk ook iets tekort. De rechtbank gaat immers de zorgregeling uitbreiden, terwijl met een zorgkorting geen rekening is gehouden vanwege het totale tekort aan draagkracht van partijen. De rechtbank zal dat zo laten, ondanks het feit dat de zorgkorting bij uitbreiding net iets hoger is dan het tekort aan draagkracht van partijen.

De verdeling

4.12.

Zoals ter zitting is besproken, zijn de stukken niet volledig. De rechtbank zal er echter van afzien om die reden het verzoek van de vrouw af te wijzen en het verzoek van de man partijen te bevelen over te gaan tot verdeling toe te wijzen. De man heeft namelijk bevestigd dat hij dit ook niet wenselijk vindt. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen nadere stukken in te dienen en hun stellingen daarop desgewenst toe te spitsen. Wel ziet de rechtbank aanleiding alvast een deel van de discussie tussen partijen te kanaliseren. Dit heeft ermee te maken dat zij van mening verschillen over de status van het addendum. Bovendien heeft de vrouw een verzoek op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gedaan, waarop de rechtbank ook moet beslissen. Om te voorkomen dat een discussie kan ontstaan over de vraag of tegen dit oordeel tussentijds hoger beroep zou moeten worden ingesteld, zal de rechtbank haar oordeel als voorlopig oordeel formuleren.

4.13.

In het addendum is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen (waarbij de man is aangeduid als [voornaam man] en de vrouw als [voornaam vrouw] ):

“Bijgevoegd, ontbrekend in notariële akte/ testament is het volgende opgesteld als extra bijlage. Deze specifieke punten konden niet opgenomen worden in het testament en maar op advies van de notaris wel als addendum bij notariële akte/ testament toe te voegen.

(…)

Mocht de relatie onverhoopt mislukken en tot een scheiding resulteren dan worden de volgende punten gehanteerd c q. in acht gehouden.

- [voornaam man] blijft de woonrechten van de huidige woning (welke voor het huwelijk is aangeschaft) behouden (…)

o [voornaam vrouw] krijgt tijd om passende woonruimte te vinden welke aansluit bij haarzelf en haar kinderen

o [voornaam man] koopt [voornaam vrouw] uit;

 ½ c.q. 50% van de afgeloste hypotheek per ingang huwelijksdatum 25-05-2020 tot datum verhuizing/financiële afwikkeling

 Alle onkosten welke [voornaam vrouw] aan het huis gemaakt heeft (blijvende aanpassingen; vloer, kasten, aanbouw etc.) betaald [voornaam man] terug ter compensatie aan [voornaam vrouw]

 Inboedel wordt verdeeld naar wie wat aangeschaft heeft

 Bij gezamenlijke aankoop; evenredig verdelen of winst gelijkmatig verdelen

(…)

- [voornaam man] kan geen aanspraak maken op het spaargeld van [voornaam vrouw] , dit is van voor het huwelijk (vijfenvijftig duizendeuro ten tijde van voltrekking huwelijk 25-05-2020)

(…)”

4.14.

De man betwist de rechtsgeldigheid van het addendum, omdat het zou moeten worden geduid als een vorm van huwelijksvoorwaarden. Deze kunnen alleen worden gesloten bij notariële akte. Omdat dit niet is gebeurd, is het addendum volgens hem nietig.

4.15.

Onder huwelijkse voorwaarden als bedoeld in artikel 1:114 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient te worden verstaan iedere regeling tussen echtgenoten waarbij wordt afgeweken van de vermogensrechtelijke regels die zonder deze regeling tussen de echtgenoten zou bestaan, of waarbij een overeengekomen afwijking ongedaan wordt gemaakt. 2 Van het vormvereiste van artikel 1:115 lid 1 BW zijn uitgezonderd het echtscheidingsconvenant 3, alsmede regelingen die een nadere uitwerking en concretisering vormen van een in de huwelijkse voorwaarden vervat verrekenbeding 4.

4.16.

Iedere overeenkomst moet worden uitgelegd. Daarbij komt het niet alleen aan op de bewoordingen in de overeenkomst, maar gaat het om de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijze aan de bepalingen in de overeenkomst mochten toekennen en aan hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten 5. Alle omstandigheden van het geval spelen daarbij mee, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.

4.17.

De rechtbank komt vooralsnog tot de conclusie dat feitelijk gezien de afspraken in het addendum geen wijziging brengen in de vermogensrechtelijke verhoudingen. Alles wat partijen hebben vermeld komt overeen met wat het resultaat is van de beperkte gemeenschap van goederen. De vrouw houdt in beginsel haar eigen spaargeld, omdat dit voorhuwelijks vermogen is. In het addendum zou mogelijk een garantie gelezen kunnen worden dat zij altijd € 55.000 ontvangt, ook als de vrouw het geld tijdens het huwelijk zou hebben uitgegeven, maar dit is niet hoe zij deze bepaling interpreteert. Haar interpretatie komt overeen met de uitgangspunten bij de beperkte gemeenschap. Verder leveren investeringen van de vrouw in het privégoed van de man een vergoedingsrecht op, zoals ook voortvloeit uit de wet. De zinsnede over vergoeding van de aflossing op de hypotheekschuld tijdens huwelijk tot verhuizing/moment financiële afwikkeling beoogt klaarblijkelijk niet iets anders dan een verrekening tot de peildatum, dus de datum van ontbinding van de gemeenschap. De afspraak over de inboedel komt er naar de rechtbank aanneemt op neer dat met degene die aangeschaft heeft wordt bedoeld degene voor wiens rekening het is aangeschaft terwijl deze afspraak automatisch meebrengt dat wat al voor het huwelijk aanwezig was teruggaat naar degene van wie het was.

4.18.

Omdat hiermee voor zover de rechtbank nu kan vaststellen geen enkele wijziging in de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen partijen heeft plaatsgevonden, betreft dit addendum geen huwelijksvoorwaarden. De rechtbank ziet gelet hierop vooralsnog geen aanvullende waarde bij de aantekeningen van de notaris. Zij volgt immers in wezen de uitleg die de vrouw aan het addendum geeft. Daarom zal de rechtbank het incidentele verzoek van de vrouw wegens gebrek aan belang afwijzen.

4.19.

Voordat de rechtbank definitief kan beslissen over de verdeling is er van beide partijen aanvullende informatie nodig. Zij zal de behandeling aanhouden tot de hierna te noemen pro forma datum. Dat betekent dat op die dag geen nadere mondelinge behandeling plaatsvindt, maar dat partijen uiterlijk op die datum schriftelijk moeten reageren. De rechtbank verzoekt beide partijen (dan wel de meest gerede partij, dat wil zeggen degene die het eenvoudigst aan de informatie kan komen) daarbij aanvullend nadere stukken in het geding te brengen zoals opgesomd onder de beslissing, en ook desgewenst nadere standpunten over de verdeling in te nemen. Partijen zullen vervolgens op de stukken en stellingen van de andere partij mogen reageren. In die reactie kunnen zij direct vermelden of zij een nadere mondelinge behandeling dan wel een schriftelijke afdoening van de zaak wensen.

4.20.

De rechtbank geeft partijen nog me dat zij erover zouden kunnen nadenken of het mogelijk is op praktische gronden deels betalingen over en weer tegen elkaar weg te strepen. De man heeft immers gesteld dat hij van mening is dat hij ook kosten van de vrouw heeft voldaan toen zij in zijn woning zat. De vraag is verder of de vorderingen van de vrouw niet (deels) moeten worden geduid als kosten van de huishouding. Het is de rechtbank nog niet geheel duidelijk wat in dat geval de grondslag voor vergoeding is. Dat is nadrukkelijk anders als het gaat om investeringen van de vrouw in de woning van de man. Zowel uit de wet als uit het addendum volgt immers dat hiervoor in beginsel een vergoedingsrecht bestaat. Mogelijk biedt het voorstel dat de vrouw in de voorfase aan de man heeft gedaan alsnog een opening om tot overeenstemming te komen.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die op [datum 1] 2020 in [gemeente] met elkaar zijn getrouwd;

5.2.

bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige

[naam 1] , geboren op [datum 2] in [plaats 1] ,

bij de vrouw zal zijn,

5.3.

bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] aan de vrouw zal betalen:

  • met ingang van 15 december 2023 € 109 per maand,

  • met ingang van 1 januari 2024 € 115,76 per maand,

vanaf nu telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

5.4.

stelt als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [kind] de volgende opbouwregeling vast:

  • er vindt in totaal vier keer anderhalf uur per keer begeleide omgang via het Omgangshuis plaats en vervolgens eenmaal twee uur;

  • vervolgens heeft [kind] vier keer eenmaal per week gedurende vier uur omgang met de man;

  • daarna wordt de omgang uitgebreid tot vier opeenvolgende zondagen van 10.00 uur tot 18.00 uur;

  • daarna verblijft [kind] bij de man in de even weken van zondag 9.00 uur tot maandag 9.00 uur, en in de oneven weken op donderdag of vrijdag (passend bij het werk van de man) van 10.00 uur tot 16.00 uur,

waarbij de man zodra de omgang onbegeleid plaatsvindt [kind] haalt en brengt;

5.5.

verklaart deze beslissing, behalve de beslissing over de echtscheiding, tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.6.

wijst het meer of anders verzochte af, voor zover de beslissing daarover niet wordt aangehouden;

alvorens verder te beslissen

5.7.

houdt de beslissing ter zake van de verzoeken over de verdeling en de kosten van de procedure aan tot dinsdag 13 februari 2024 pro forma;

5.8.

verzoekt partijen uiterlijk op die datum aan de rechtbank en de andere partij nadere stukken toe te zenden, waaronder in elk geval (voor zover in het bezit van die partij):

  • een kopie van het testament waarnaar wordt verwezen in het addendum;

  • een overzicht van het eigen vermogen op [datum 1] 2020 (waaronder in elk geval eigen bankrekeningen en stand hypotheekschuld) met bewijsstukken;

  • aanslagen inkomstenbelasting die betrekking hebben op de huwelijkse periode;

  • de voorlopige aanslag(en) over 2021, in elk geval die met de teruggaaf van € 3.900 en /of bankafschriften waaruit de ontvangst hiervan blijkt;

  • een overzicht van de banksaldi per 18 november 2022;

  • een standpunt over de inboedel, waarbij de rechtbank er overigens van uitgaat dat de vrouw er al mee heeft ingestemd dat de man de ring van zijn grootvader terugkrijgt;

  • een reactie van de man op het standpunt van de vrouw over haar vergoedingsrechten zoals volgt uit productie 6 (zowel de posten als de bedragen);

5.9.

bepaalt dat partijen vervolgens in de gelegenheid zullen worden gesteld te reageren op de stukken van de andere partij, waarbij zij zich ook dienen uit te laten over de gewenste wijze van voortzetting van de procedure en als zij een nadere mondelinge behandeling wensen ook direct opgaaf van verhinderdata over de eerstvolgende drie maanden dienen te doen.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Hoijinck als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.

1

Deze is in de voorlopige voorzieningenprocedure berekend op € 147 per maand.

2

Hoge Raad 18 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7004.

3

In de zin van een regeling van de onderlinge vermogensrechtelijke betrekkingen met het oog op een voorgenomen scheiding, zie Hoge Raad 26 januari 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6480.

4

Hoge Raad 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3103.

5

Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex).



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733