Datum publicatie | 09-01-2025 |
Zaaknummer | C/05/430254 / FZ RK 24-49 |
Procedure | Eerste aanleg - enkelvoudig |
Zittingsplaats | Zutphen |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | IPR familierecht; Overig; Nietigverklaring huwelijk/GP; Alimentatie; Familievermogensrecht |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
De moeders van een getrouwd stel sluiten een een geregistreerd partnerschap. De rechtbank gaat niet uit van een schijnhuwelijk. Het geregistreerd partnerschap is uitgebreid getoetst door de IND. Beide partijen hebben uitgesproken dat sprake was van een warme vriendschap en een wens om samen te leven. Geen ‘klassieke’ liefde is onvoldoende voor een schijnhuwelijk. Er was ook een ceremonie met mooie jurken en de kinderen als getuigen. Partijen hebben ook vanaf de registratie samengewoond.
Volledige uitspraak
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/430254 / FZ RK 24-49 en C/05/437344 / FZ RK 24-1488
Datum uitspraak: 28 oktober 2024
beschikking ontbinding geregistreerd partnerschap
in de zaak van
[naam verzoekster] (nader te noemen: [verzoekster] ),
wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. P.G.M. Lodder te Utrecht,
tegen
[naam verweerster] (nader te noemen: [verweerster] ),
wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. S.P. ter Linden te Apeldoorn.
1Het verloop van de procedure
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
-
het verzoekschrift, ingekomen op 8 januari 2024;
-
het exploot van betekening van 16 januari 2024;
-
het verweerschrift met zelfstandig verzoek, ingekomen op 26 maart 2024;
-
het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek en wijziging petitum, ingekomen op 25 april 2024;
-
het aanvullend verdelingsverzoek namens [verweerster] van 15 mei 2024;
-
het verweerschrift op het verdelingsverzoek namens [verzoekster] van 12 juni 2024;
-
het F9-formulier met aanvullend verzoek en producties namens [verweerster] van 8 oktober 2024;
-
het F9-formulier met producties en toelichting namens [verzoekster] van 13 oktober 2024;
-
de overgelegde productie op de mondelinge behandeling namens [verweerster] .
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 16 oktober 2024 met gesloten deuren. Daarbij waren de beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.
2De feiten
Partijen zijn op [datum] 2021 in [woonplaats] een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan.
[verzoekster] heeft de Nederlandse nationaliteit en [verweerster] de Oekraïense nationaliteit.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 27 februari 2024 is het verzoek van beide partijen om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning afgewezen.
3De beoordeling
Vooraf
De rechtbank houdt rekening met de laatste ingediende processtukken van 8 en 14 oktober 2024, ondanks dat deze stukken niet binnen de tien dagen termijn zijn ingediend. Beide partijen hebben hier namelijk geen bezwaar tegen, de stukken zijn eenvoudig te doorgronden en het zou in strijd zijn met de goede procesorde om geen rekening te houden met deze stukken.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat [verweerster] de Oekraïense nationaliteit heeft. De rechtbank moet daarom bij de verschillende verzoeken eerst beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen en welk recht zij daarbij moet toepassen.
De zoon van [verzoekster] en de dochter van [verweerster] zijn met elkaar gehuwd. Ook zij zijn verwikkeld in een procedure over de echtscheiding.
Het geregistreerd partnerschap
[verzoekster] verzoekt de rechtbank primair om het geregistreerd partnerschap tussen partijen nietig te verklaren op grond van artikel 1:69 lid 1 jo artikel 1:80a lid 6 Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 1:32 BW. Subsidiair verzoekt [verzoekster] de rechtbank om de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen partijen uit te spreken.
[verweerster] voert verweer. Zij is van mening dat de relatie niet duurzaam is ontwricht en voortgezet kan worden. Zij vermoedt dat het verzoek van [verzoekster] is ingegeven door haar zoon. Volgens [verweerster] wil [verzoekster] helemaal niet scheiden. [verweerster] vraagt zich af of [verzoekster] wilsbekwaam is voor het indienen van het verzoek tot ontbinding.
Volgens [verzoekster] is het geregistreerd partnerschap alleen aangegaan om [verweerster] een verblijf in Nederland te laten verkrijgen en drong haar schoondochter hierop aan. Verder wordt aanvullend aangevoerd dat als aan de wilsbekwaamheid van [verzoekster] wordt getwijfeld, het ook de vraag is of [verzoekster] op het moment van het aangaan van het geregistreerd partnerschap de consequenties daarvan kon overzien als gevolg van blijvende hersenschade na een hersenoperatie in 2020. [verzoekster] geeft op dit moment ondubbelzinnig aan dat zij niet meer wenst samen te leven met [verweerster] .
De bevoegdheid van de rechtbank en het recht dat van toepassing is
3.7. De Nederlandse rechter is bevoegd om het verzoek tot vernietiging dan wel ontbinding van het geregistreerd partnerschap te beoordelen, omdat het geregistreerd partnerschap is aangegaan in Nederland. 1
Op grond van artikel 10:86 BW is op het verzoek Nederlands recht van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank gaat uit van een rechtsgeldig gesloten huwelijk. De rechtbank heeft geen (medisch) onderbouwing gekregen vanuit [verzoekster] dat zij niet wilsbekwaam was bij het aangaan van het geregistreerd partnerschap. Gelet hierop is de stelling dat [verzoekster] het geregistreerd partnerschap op aandringen van haar schoondochter is aangegaan ook onvoldoende, omdat zij had kunnen weigeren. Ook gaat de rechtbank er niet vanuit dat sprake is van een schijnhuwelijk (of schijnpartnerschap) dat enkel is gesloten voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor [verweerster] . Op de mondelinge behandeling is toegelicht dat het geregistreerd partnerschap uitgebreid is getoetst door de IND, waarbij is geoordeeld dat het rechtsgeldig is. Bovendien hebben beide partijen uitgesproken dat voor de registratie van het partnerschap sprake was van een warme vriendschap en een wens om samen te leven. Dat dit geen ‘klassieke’ liefde is, is onvoldoende om te zeggen dat het een schijnhuwelijk is. Daarbij speelt ook een rol dat er een ceremonie is geweest waarbij beide partijen een mooie jurk aan hadden en hun kinderen de getuigen waren. Partijen hebben ook vanaf de registratie samen een woning gedeeld en een gezamenlijke huishouding gevoerd.
Gelet op voorgaande ontbreekt een grond om het geregistreerd partnerschap nietig te verklaren. De rechtbank beoordeelt daarom het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap.
In de wet staat dat je mag ontbinden als je geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht. Daarvan is sprake als het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het er niet naar uitziet dat het beter wordt. Daarbij wordt er in de jurisprudentie vanuit gegaan dat dit het geval is als één van de twee niet meer verder wil. 2 [verzoekster] heeft aangegeven dat dit wat haar betreft zo is. Inmiddels wonen partijen ook niet meer samen en op de mondelinge behandeling constateert de rechtbank dat er over en weer ook verwijten zijn. [verzoekster] heeft goed kunnen uitleggen dat zij niet meer verder wil samenleven met [verweerster] , zodat de rechtbank ook niet twijfelt aan de authenticiteit van haar wil. De advocaat van [verzoekster] heeft ook aangegeven dat hij niet twijfelt aan haar wilsbekwaamheid. Voor zover [verzoekster] vergeetachtig of beïnvloedbaar is, was dat ook het geval tijdens het sluiten van het geregistreerd partnerschap. Dat zij beïnvloed wordt door situatie (de scheiding) van de kinderen van partijen en daarom de relatie wil verbreken komt ook logisch voor. Dat was mede ook de reden dat partijen destijds bij elkaar zijn gekomen. De spanningen in die relatie zullen hun weerslag hebben op de relatie van de moeders. De rechtbank zal daarom op verzoek van [verzoekster] de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitspreken.
De nevenvoorzieningen
Omdat de rechtbank de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitspreekt, komt zij toe aan de beoordeling van de verzochte nevenvoorzieningen.
Partijen zijn het niet eens over:
-
het huurrecht van de echtelijke woning;
-
de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van [verweerster] ;
-
de vermogensrechtelijke afwikkeling van het geregistreerd partnerschap.
Deze onderwerpen komen hierna aan de orde.
Het huurrecht van de echtelijke woning
Beide partijen verzoeken om het huurrecht van de echtelijke woning. De echtelijke woning is een woning van de kinderen van partijen ( [naam zoon] en [naam dochter] , die in echtscheiding liggen), die zij huren.
De bevoegdheid van de rechtbank en het recht dat van toepassing is
De rechtbank heeft gelet op artikel 4 lid 3 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de bevoegdheid om met toepassing van het Nederlandse recht te beslissen over het huurrecht, omdat de echtelijke woning van partijen in Nederland is gelegen.
Inhoudelijke beoordeling
Als partijen daarvoor een verzoek doen, kan de rechter bij het uitspreken van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap bepalen wie van de partners na de ontbinding voortaan alleen huurder van de woning zal zijn. 3 Bij die beslissing moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Daarbij stelt de rechter ook vast op welke dag die beslissing ingaat. Op die dag eindigt de huur van de andere partner. De verhuurder is gebonden aan deze beslissing van de rechter, ook al is de verhuurder geen partij in deze procedure.
De rechtbank begrijpt dat beide partijen een belang hebben bij het huurrecht van de woning. Het is lastig om alternatieve woonruimte te vinden op de huidige woonmarkt. Beide partijen zijn ook kwetsbaar, in die zin dat [verzoekster] afhankelijk is van een ander voor het huishouden en zorg en [verweerster] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoekster] echter het meeste belang bij het huurrecht. Naar aanleiding van de echtscheidingsprocedure tussen de kinderen van partijen is de huidige woonsituatie zo dat [verzoekster] met haar zoon in de huurwoning verblijft en [verweerster] bij haar moeder in de echtelijke woning van de kinderen. Hoewel dit geen ideale situatie is voor [verweerster] , is gebleken dat zij voorlopig terecht kan bij haar dochter. Zij is dan ook niet direct aangewezen op de opvang voor Oekraïners. De fysieke problemen die [verweerster] stelt te hebben (zware artrose) zijn bovendien van andere aard dan de gezondheidsklachten van [verzoekster] en vormen naar het oordeel van de rechtbank minder een belemmering om te verhuizen. De rechtbank acht [verzoekster] minder in staat om te verhuizen, gelet op haar hoge leeftijd en de afhankelijkheid. Toewijzing van het verzoek van [verweerster] zou bovendien betekenen dat zij in de huurwoning kan blijven, haar dochter in haar echtelijke woning en [verzoekster] en haar zoon beide geen onderkomen meer hebben. Dit acht de rechtbank niet nodig, als de huidige woonsituatie nu aan iedereen onderdak biedt.
De rechtbank zal bepalen dat het huurrecht toekomt aan [verzoekster] met ingang van de datum van inschrijving van de ontbinding van het partnerschap in de registers van de burgerlijke stand.
De partneralimentatie
[verweerster] verzoekt de rechtbank om te bepalen dat de [verzoekster] een bedrag van € 3.000 bruto per maand aan haar betaalt als partneralimentatie. [verzoekster] heeft berekend dat zij € 95 bruto per maand kan betalen.
De bevoegdheid van de rechtbank en het recht dat van toepassing is
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 van de Alimentatieverordening 4
bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
Artikel 10:90 BW verwijst voor het recht dat toepasselijk is op verplichtingen tot levensonderhoud naar het Haagse Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen. Als hoofdregel geldt dat de onderhoudsverplichtingen tussen partijen wordt beheerst door het recht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde (artikel 3 van het Haags Protocol). In dit geval is de gewone verblijfplaats van [verweerster] als onderhoudsgerechtigde in Nederland, zodat Nederlands recht wordt toegepast.
Inhoudelijke beoordeling
Tegen de draagkrachtberekening is geen verweer gevoerd en op de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de draagkracht van [verzoekster] de beperkende factor is. De rechtbank zal de partneralimentatie daarom op een bedrag van € 95 bruto per maand bepalen.
De partneralimentatie kan volgens de wet niet eerder ingaan dan het moment dat de echtscheiding definitief is. Dit is als de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand bij de gemeente.
De vermogensrechtelijke afwikkeling van het geregistreerd partnerschap
[verweerster] verzoekt de rechtbank de verdeling vast te stellen tussen partijen van de beperkte gemeenschap van goederen en te bepalen dat:
-
partijen ieder draagplichtig zijn voor de helft van deze schuld aan de dochter van [verweerster] per peildatum heden aanvullend verzoekschrift € 6.900 + p.m.
€ 500 voor iedere maand, althans voor een zodanig bedrag en nader te bepalen datum (mondelinge behandeling) als de rechtbank juist acht; -
de saldi van de op naam van [verzoekster] staande bank- en spaarrekeningen toe te delen aan [verzoekster] en het saldo van de op naam van [verweerster] staande bankrekening toe te delen aan [verweerster] , en te bepalen dat partijen ieder de helft toekomt van het verschil in saldi over de periode datum partnerschapsregistratie tot peildatum indiening verzoek, en daarbij te bepalen dat [verzoekster] bewijsstukken in het geding dient te brengen van genoemde bankrekeningen, aan de hand waarvan het overbedelingsbedrag bepaald kan worden, alsmede onder de verplichting om het nader te bepalen dan wel door de rechtbank vast te stellen overbedelingsbedrag uit hoofde van deze toegenomen saldi bank- en spaartegoeden aan [verweerster] te voldoen binnen veertien dagen na de ten deze te wijzen beschikking;
-
aan [verweerster] toe te delen haar kleding, lijfgoederen, sieraden en strikt persoonlijke zaken.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank om:
-
de verdeling te gelasten waarbij aan [verweerster] haar kleding, lijfgoederen, sieraden en strikt persoonlijke zaken worden toegescheiden en waarbij aan [verzoekster] de inboedel van de woning en de auto wordt toegescheiden naast haar kleding, lijfgoederen, sieraden en strikt persoonlijke zaken alsmede het appartement in [plaats] , Oekraïne;
-
te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan de belastingdienst ter zake de huurtoeslag ten bedrag van € 3.109;
-
de saldi van de op naam van [verzoekster] staande bank- en spaarrekeningen aan [verzoekster] toe te scheiden en het saldo van de op naam van [verweerster] staande bankrekening aan [verweerster] toe te scheiden zonder nadere verrekening subsidiair de saldi van de op naam van [verzoekster] staande bank- en spaarrekeningen aan [verzoekster] toe te scheiden en het saldo van de op naam van [verweerster] staande bankrekening aan [verweerster] toe te scheiden onder verrekening bij helfte van de saldi te berekenen door de saldi op de peildatum te verminderen met de saldi op de datum van [datum] 2021 (datum aangaan GP).
De bevoegdheid van de rechtbank en het recht dat van toepassing is
De Nederlandse rechter is bevoegd om kennis te nemen van verzoeken over het partnerschapsvermogen van partijen, omdat zij ook bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek tot ontbinding. 5
Bij gebreke van een forumkeuze wordt het toepasselijk recht bepaald door het recht van de staat waar, op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst, zich de gewone verblijfplaats van een of beide partners of toekomstige partners bevindt. 6 Dit was in Nederland, zodat Nederlands recht van toepassing is.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen hebben geen partnerschapsvoorwaarden laten opstellen en zij zijn na 1 januari 2018 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Dat betekent dat voor hen de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen geldt.
Door de indiening van het verzoekschrift tot ontbinding is die gemeenschap op 8 januari 2024 ontbonden. 7 Tot de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen behoren alle goederen die al vóór het geregistreerd partnerschap samen van partijen waren en alle goederen die zij ieder tijdens het geregistreerd partnerschap en vóór de hiervoor genoemde datum van ontbinding hebben verkregen. Daarvan zijn (onder meer) uitgezonderd erfenissen en giften, maar ook pensioenrechten die al op basis van de wet moeten worden verevend. 8 Wat de schulden betreft, behoren tot de gemeenschap die schulden waarvan partijen al samen schuldenaar waren vóór het geregistreerd partnerschap en alle schulden die zij ieder tijdens het geregistreerd partnerschap en vóór de hiervoor voornoemde datum van ontbinding zijn aangegaan. Daarvan zijn uitgezonderd (onder meer) de schulden die betrekking hebben op goederen die niet tot de gemeenschap behoren. 9
De rechtbank zal hierna eerst in kaart brengen welke goederen en schulden deel uitmaken van de ontbonden gemeenschap. Daarna zal de rechtbank per goed de verdeling vaststellen of de wijze van verdeling gelasten en per schuld de interne draagplicht vaststellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank in beginsel kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling.
Partijen zijn het erover eens dat de personenauto van [verzoekster] , de inboedelzaken in de echtelijke huurwoning die van [verzoekster] zijn en een mogelijk appartement van [verweerster] in Oekraïne niet tot de beperkte gemeenschap behoren. De verzoeken die hierop zien worden daarom afgewezen.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat [verweerster] reeds over haar kleding, lijfgoederen, sieraden en strikt persoonlijke zaken beschikt en zo ook [verzoekster] . Bij gebrek aan belang worden de verzoeken hierover ook afgewezen.
Partijen zijn het erover eens dat tot de verdeling van de beperkte gemeenschap behoort:
-
de saldi op de bankrekeningen;
-
schuld aan de Belastingdienst en overige aanslagen en/of teruggaven van de Belastingdienst.
Ter discussie staat de lening van [verweerster] bij haar dochter.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
Saldi op de bankrekeningen
Een bankrekening die een partij al voor het geregistreerd partnerschap had, blijft buiten de verdeling en hoeft daarom niet nader verdeeld te worden. Het gemeenschappelijk vermogen dat tijdens het geregistreerd partnerschap is ontstaan op deze bankrekeningen, moet verrekend worden. Partijen zijn het erover eens dat voor de bankrekeningen van voor het geregistreerd partnerschap dit het verschil is in de saldi op het moment van het aangaan van het geregistreerd partnerschap (in dit geval [datum] 2021) en de datum van ontbinding van de beperkte gemeenschap (in dit geval 8 januari 2024). Voor bankrekeningen geopend tijdens het geregistreerd partnerschap gaan partijen uit van het saldo op de peildatum. Bij een saldovermindering geldt dat geen sprake is van opgebouwd gemeenschappelijk vermogen en vindt er geen verrekening plaats.
Namens [verzoekster] is een overzicht met onderliggen stukken overgelegd van haar bankrekeningen en de begin-en eindsaldi. Hieruit blijkt een totale toename van de saldi met € 7.067. 10 De helft moet verrekend worden met vrouw [verweerster] dus een bedrag van
€ 3.533,50.
[verweerster] heeft een bankrekening geopend tijdens het geregistreerd partnerschap bekend onder [nummer] . De rechtbank deelt deze bankrekening toe aan [verweerster] . Op de mondelinge behandeling is een bankafschrift van deze rekening overgelegd. Hieruit blijkt een saldo van € 2.164,52. De helft moet verrekend worden met [verzoekster] dus een bedrag van € 1.082,26.
De rechtbank zal zo beslissen. Gelet op het verzoek van [verweerster] , waartegen geen verweer is gevoerd, moeten partijen met elkaar verrekenen binnen veertien dagen na de beschikking.
[verweerster] heeft ook een bankrekening in Oekraïne, maar ze kan daar feitelijk niet bij gelet op de oorlog in Oekraïne. Daarnaast is het een bankrekening die ze al voor het geregistreerd partnerschap had en daar is geen saldo bijgekomen. De rechtbank volgt de vrouw in haar stellingen. De rechtbank heeft onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat [verweerster] op deze manier vermogen heeft opgebouwd. Dit betekent dat zij ten aanzien van haar bankrekening in Oekraïne niet hoeft te verrekenen met [verzoekster] .
Belastingdienst
Tegen het verzoek van [verzoekster] om te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld van € 3.109 aan de Belastingdienst ter zake de huurtoeslag 2022 is geen verweer gevoerd. De rechtbank wijst het verzoek daarom toe. Volgens de wet zijn beide partijen ook voor de helft draagplichtig voor schulden ontstaan tijdens het geregistreerd partnerschap.
Er wordt een naheffing verwacht over het jaar 2023. Op de mondelinge behandeling zijn partijen het erover eens geworden dat de aanslagen en/of teruggaven van de Belastingdienst die betrekking hebben op de jaren van het fiscaal partnerschap door beide partijen bij helfte moeten worden ontvangen, dan wel worden gedragen. De rechtbank zal zo beslissen.
Lening bij [naam dochter]
Sinds [verzoekster] niet meer zelf haar bankpas heeft en haar zoon haar financiën regelt, kan [verweerster] niet meer beschikken over huishoudgeld om boodschappen te doen voor haar en [verzoekster] . Omdat [verweerster] zelf geen inkomen of vermogen heeft, heeft zij bij haar dochter een lening gesloten waarbij zij
€ 500 per maand leent. Zij heeft een leningsovereenkomst overgelegd. Volgens [verweerster] zijn beide partijen draagplichtig voor deze schuld.
[verzoekster] betwist dat zij draagplichtig is voor deze schuld. Het is een lening gesloten tussen [verweerster] en haar dochter. [verzoekster] heeft hier verder geen weet van. [verzoekster] heeft haar eigen inkomen en de lening komt dan ook niet logisch voor.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn beide partijen draagplichtig voor deze schuld, voor zover de schuld is opgebouwd voor de peildatum. Volgens de wet zijn namelijk beide partijen voor de helft draagplichtig voor schulden ontstaan tijdens het geregistreerd partnerschap. Dat een partner niet af weet van een schuld, doet daar niet aan af. Daarnaast is het niet betwist dat [verzoekster] niet meer bij haar eigen bankrekening kon. Ook heeft [verzoekster] op de mondelinge behandeling verklaard niet te weten door wie de boodschappen dan wel zijn betaald. Het komt de rechtbank dan ook aannemelijk voor dat er geld is geleend door [verweerster] voor de boodschappen en kosten van levensonderhoud van beide partijen. Dat het geld daadwerkelijk is overgemaakt is onderbouwd met de overboekingen.
Voor zover er geld is geleend na de peildatum, acht de rechtbank [verzoekster] niet langer mede draagplichtig. Hoewel de feitelijke situatie nog hetzelfde was na de peildatum, brengt het wettelijke systeem met zich mee dat de beperkte gemeenschap per die datum was ontbonden. [verweerster] had daarom haar verzoek beter moeten onderbouwen. De rechtbank is bijvoorbeeld niet gebleken dat de geldlening nog noodzakelijk was, wat [verweerster] heeft gedaan om over eigen inkomen te beschikken (bijvoorbeeld een uitkering) of dat er daadwerkelijk boodschappen zijn gehaald van het geleende geld. Hierin is geen inzage verschaft. De indiening van het verzoekschrift (peildatum) en ook de procedure voorlopige voorzieningen, waren momenten om goed te kijken naar de vermogensrechtelijke gevolgen van de scheiding en hierover afspraken te maken. Nu dit is nagelaten en de onderbouwing onvoldoende is, wijst de rechtbank het verzoek van [verweerster] af voor zover het ziet op de periode na de peildatum.
Onbetwist is gesteld dat de schuld op de peildatum € 4.400 bedroeg. Gelet op het verzoek van [verweerster] beslist de rechtbank dat [verzoekster] voor de helft draagplichtig is voor deze schuld, te weten voor een bedrag van € 2.200. Dat betekent dat [verweerster] een regresvordering heeft op [verzoekster] als ze meer dan de helft van deze schuld heeft afbetaald voor het meerdere.
Gelet op deze beslissing, vindt er geen dubbeltelling plaats bij de verrekening van het banksaldo van [verweerster] met de storting van € 500 van voor de peildatum.
Uitvoerbaar bij voorraad
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de ontbinding van het geregistreerd partnerschap. De ontbinding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De proceskosten
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.
4De beslissing
De rechtbank:
spreekt de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uit, door partijen aangegaan
op [datum] 2021 in [woonplaats] ;
bepaalt dat [verzoekster] aan [verweerster] voor haar levensonderhoud moet betalen € 95 bruto per maand en wel vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de [verzoekster] huurder zal zijn van de woning, gelegen te ( [postcode] ) [woonplaats] aan de [adres] , met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
gelast de wijze van verdeling van de ontbonden beperkte gemeenschap van goederen van partijen als volgt:
-
aan [verweerster] wordt toegedeeld de bankrekening bekend onder
[nummer] ; -
[verzoekster] moet een bedrag van € 3.533,50 verrekenen met [verweerster] in verband met de banksaldi;
-
[verweerster] moet een bedrag van € 1.082,26 verrekenen met [verzoekster] in verband met de banksaldi;
-
beide partijen zijn ieder voor de helft draagplichtig voor de schuld aan de Belastingdienst van € 3.109 ter zake de huurtoeslag 2022;
-
beide partijen zijn ieder voor de helft draagplichtig voor de schuld van € 4.400 aan de dochter van [verweerster] ;
-
aanslagen en/of teruggaven van de Belastingdienst die betrekking hebben op de jaren van het fiscaal partnerschap worden bij helfte gedeeld of gedragen;
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de beslissing onder 4.1;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Krijnen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Heezemans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2024. |
||
Dit volgt uit artikel 4 lid 4 Rv.
de Alimentatieverordening nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008
Artikel 5 van de Verordening (EU) 2016/1104 van de Raad van 24 juni 2016 betreffende de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en
tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen (hierna: GpvermVo).
Artikel 26 GpvermVo.
Productie 17 bij het F9-formulier van 13 oktober 2024.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733