Gerechtshof Den Haag 03-12-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2349

Datum publicatie13-01-2025
Zaaknummer200.336.589/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenErfrecht; Legitieme portie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Door faillissement van zoon tijdens overlijden vader treedt gelijk voorwaarde in van tweetrapsmaking dat het recht van bezwaarde erfgenaam (zoon) eindigt en verwachters (de kinderen van zoon, kleinkinderen van erflater) erven. De bewindvoerder van bezwaarde maakt aanspraak op legitieme portie van bezwaarde. Hof: Waarde van verkrijging is nihil want de waarde van de rechten van de bezwaarde en de verwachters kunnen niet meer dan 100% bedragen. Dus waarde van wat ex art. 4:71 BW in mindering komt op legitieme is ook nihil.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Team familie

Zaaknummer : 200.336.589/01

Zaak-/rolnummer rechtbank: C/09/627418 HA ZA 22-308

arrest van 3 december 2024

inzake

1. [erfgenaam 1] in haar hoedanigheid van executeur en erfgenaam in de nalatenschap van [erflater] ,

wonende te Gouda,

2. [erfgenaam 2] in haar hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van [erflater] ,

wonende te Gouda,

3. [wettelijk vertegenwoordiger] in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [erfgenaam 3] als erfgenaam in de nalatenschap van [erflater] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellanten,

advocaat mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht,

tegen

[bewindvoerder] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsanering van [wettelijk vertegenwoordiger] (hierna: de bewindvoerder),

kantoorhoudende te Zwijndrecht,

geïntimeerde,

advocaat: mr. P.A. Loeff te Zwijndrecht.

Het geding

1. Appellanten zijn bij exploot van 4 januari 2024 in hoger beroep gekomen van het (tussen)vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 november 2023, tussen de bewindvoerder als eiser en appellanten als gedaagden gewezen (hierna: het bestreden vonnis).

2. Appellanten hebben in de memorie van grieven twee grieven geformuleerd.

3. De bewindvoerder heeft in de memorie van antwoord de grieven bestreden.

4. Appellanten hebben vervolgens onder overlegging van het procesdossier arrest verzocht.

Vertegenwoordiging minderjarige

5. [erfgenaam 3] (hierna: [erfgenaam 3] ) is geboren op [geboortedatum] 2007 en dus minderjarig. In eerste aanleg zijn haar beide ouders – [wettelijk vertegenwoordiger] en [ex partner] - als wettelijk vertegenwoordiger gedagvaard. Haar moeder [ex partner] is niet verschenen en tegen haar is verstek verleend. Zij is niet met appellanten in hoger beroep gekomen tegen het bestreden vonnis. In artikel 1:253i lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat bij gezamenlijk gezag ouders gezamenlijk het kind in burgerlijke zaken vertegenwoordigen, met dien verstande dat een ouder alleen, mits niet van bezwaren van de andere ouder is gebleken, hiertoe ook bevoegd is. Eén ouder – in dit geval de vader – kan dus in rechte als vertegenwoordiger van de minderjarige optreden. De rechter hoeft er zich niet ambtshalve van te vergewissen of de andere ouder toestemming heeft gegeven (HR 21 oktober 1988, NJ 1989/411).

De feiten

6. Het hof gaat uit van de volgende feiten.

7. Op [datum] 2018 is [erflater] (hierna: erflater) overleden. Erflater heeft uit zijn door echtscheiding ontbonden huwelijk met [ex vrouw] twee kinderen: [erfgenaam 1] (appellant onder 1, hierna: [erfgenaam 1] ) en [wettelijk vertegenwoordiger] (appellant onder 3, hierna: [wettelijk vertegenwoordiger] ).

8. [wettelijk vertegenwoordiger] heeft uit zijn inmiddels beëindigde relatie met [ex partner] twee kinderen: de meerderjarige [erfgenaam 2] (gedaagde onder 2, hierna: [erfgenaam 2] ) en de minderjarige [erfgenaam 3] .

9. Erflater heeft bij testament van 19 april 2016 over zijn nalatenschap beschikt. Daarin heeft hij [erfgenaam 1] en [wettelijk vertegenwoordiger] tot zijn enige erfgenamen benoemd, onder opneming van een zogenaamde tweetrapsmaking. Het testament houdt – voor zover van belang - het volgende in:

III ERFSTELLING

Onder de verplichting van de (...) vermelde legaten, benoem ik tot mijn enige erfgenamen, gezamenlijk en voor gelijke delen:

1. mijn dochter [erfgenaam 1] (...); en 2. mijn zoon [wettelijk vertegenwoordiger] (...). (...)

IV TWEETRAPSMAKING

1. Benoeming bezwaarde en verwachters

Eerste trap: bezwaarde.

Mijn zoon en mijn dochter – ieder van hen hierna ook te noemen “de bezwaarde” – is benoemd onder de hierna te vermelden ontbindende voorwaarde.

Tweede trap: verwachters.

Ik benoem de hierna te noemen verwachters tot erfgenamen onder de bij de ontbindende voorwaarde aansluitende opschortende voorwaarde.

Verwachters zijn de kinderen van de desbetreffende bezwaarde, gezamenlijk en voor gelijke delen.

(...)

2. Strekking van de tweetrapsmaking

Al wat de bezwaarde bij het einde van zijn recht van zijn verkrijging nalaat, zal, binnen het kader van het hierna bepaalde, toekomen aan de verwachters.

3. Overgang van de eerste naar de tweede trap

Het recht van de bezwaarde op de verkrijging eindigt door:

- (....)

- faillissement van de bezwaarde; of

- (...)

- bij het op de bezwaarde van toepassing worden van de schuldsaneringsregeling. natuurlijke personen.

(...)

V EXECUTEUR

1. Ik benoem tot executeur: mijn dochter.

10. Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 september 2013 is het faillissement uitgesproken van [wettelijk vertegenwoordiger] . Daarna heeft de rechtbank Den Haag bij vonnis van 15 maart 2018 het faillissement opgeheven en gelijktijdig de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van geïntimeerde tot bewindvoerder .

11. In de verklaring van erfrecht en executele, opgemaakt door notaris mr. [notaris] op 15 maart 2018, is het volgende opgenomen:

In gemeld testament heeft erflater tot zijn enige erfgenamen benoemd: zijn genoemde kinderen en wel voor ieder voor de helft van zijn nalatenschap. Aan dit erfgenaamschap is een zogenaamde “tweetrapsmaking” verbonden. Dat betekent dat de erfgenamen zijn benoemd onder een ontbindende voorwaarde. Deze ontbindende voorwaarde treedt in na het overlijden van de bezwaarde, bij faillissement van de bezwaarde, indien aan de bezwaarde surseance van betaling is verleend of op de bezwaarde de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard. Indien één van de voormelde ontbindende voorwaarden intreedt komt hetgeen de desbetreffende erfgenaam van erflater heeft geërfd toe aan de kinderen van de desbetreffende erfgenaam. (...)

Tengevolge van hetgeen is bepaald in het testament van erflater, (...) vindt ten aanzien van de heer [wettelijk vertegenwoordiger] voornoemd de overgang van de eerste naar de tweede trap plaats. Op grond van het vorenstaande laat erflater als zijn enige erfgenamen achter:

1. zijn dochter [erfgenaam 1] (...) voornoemd, voor de helft van de nalatenschap, 2. zijn kleindochter [erfgenaam 2] (...) voor één/vierde (1/4e) gedeelte van zijn nalatenschap; en 3. zijn kleindochter [erfgenaam 3] (...) voor één/vierde (1/4e) gedeelte van zijn nalatenschap.

12. In de verklaring van erfrecht is verder nog het volgende opgenomen: [wettelijk vertegenwoordiger] en [ex partner] hebben als wettelijk vertegenwoordigers van hun toen nog twee minderjarige dochters de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard. [erfgenaam 1] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard en heeft ook haar benoeming tot executeur aanvaard. De nalatenschap behoeft niet wettelijk te worden vereffend omdat [erfgenaam 1] als executeur heeft verklaard dat de nalatenschap ruimschoots toereikend is om de schulden van de nalatenschap te voldoen.

13. De bewindvoerder heeft bij brief van 17 april 2018 aan [erfgenaam 1] gemeld dat hij de nalatenschap namens [wettelijk vertegenwoordiger] beneficiair aanvaardt en hij heeft verzocht om een boedelbeschrijving en om de baten uit de nalatenschap aan hem, de bewindvoerder, over te maken.

14. [erfgenaam 1] heeft hierop in augustus 2018 aan de bewindvoerder meegedeeld dat [wettelijk vertegenwoordiger] geen erfgenaam is door de tweetrapsmaking in het testament. Bij e-mail van 14 augustus 2018 heeft de bewindvoerder aanspraak gemaakt op de legitieme portie van [wettelijk vertegenwoordiger] .

15. [erfgenaam 1] heeft de nalatenschap afgewikkeld door verdeling tussen haarzelf en [erfgenaam 2] en [erfgenaam 3] . Zij heeft geen enkele betaling aan de bewindvoerder gedaan.

16. De bewindvoerder heeft (onder meer) bij brief van 21 augustus 2021 de drie erfgenamen, [erfgenaam 1] , [erfgenaam 2] en [erfgenaam 3] , gesommeerd tot betaling van een voorschot op de legitieme portie van [wettelijk vertegenwoordiger] van € 159.760,40. Bij dagvaarding van 24 maart 2022 heeft de bewindvoerder de vordering bij de rechtbank Den Haag aanhangig gemaakt tegen de executeur en de gezamenlijke erfgenamen.

Het bestreden vonnis

17. De rechtbank heeft – samengevat – het door de bewindvoerder gevorderde voorschot op de betaling van de legitieme portie van [wettelijk vertegenwoordiger] tot een bedrag van € 150.000,- toegewezen. De veroordeling houdt in dat [erfgenaam 1] € 75.000,- moet betalen aan de bewindvoerder en [erfgenaam 2] en (de wettelijk vertegenwoordigers van) [erfgenaam 3] ieder € 37.500,- . De veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Verder heeft de rechtbank instructies gegeven voor de verdere voortgang van de procedure.

18. Bij rolbeslissing van 14 februari 2024 – productie 1 bij de memorie van antwoord – heeft de rechtbank op verzoek van mr. Frederiks voor zover nodig toestemming verleend om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen de beslissingen in het bestreden (tussen)vonnis.

De vordering in hoger beroep

19. Appellanten vorderen in hoger beroep dat het hof het bestreden (tussen)vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de bewindvoerder afwijst met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van het geding in beide instanties.

20. De bewindvoerder concludeert tot bekrachtiging van het bestreden tussenvonnis en tot veroordeling van appellanten in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van de bewindvoerder.

De beoordeling

21. In de eerste grief stellen appellanten dat de rechtbank in het bestreden vonnis een principiële vraag onbeantwoord heeft gelaten. Appellanten betogen dat [wettelijk vertegenwoordiger] geen beroep op de legitieme in de nalatenschap van erflater toekomt, omdat als gevolg van de tweetrapsmaking in het testament het aan de bezwaarde [wettelijk vertegenwoordiger] toekomende erfdeel volledig naar hem is overgegaan op het moment van overlijden van erflater. Dit erfdeel is op grond van het feit dat de in de tweetrapsmaking opgenomen voorwaarde meteen daarna is ingegaan, op hetzelfde moment overgegaan naar de verwachters, de beide kinderen van [wettelijk vertegenwoordiger] .

Met de verkrijging door de bezwaarde van zijn volledig erfdeel, de eerste trap in de tweetrapsmaking, komt aan hem geen aanspraak op de legitieme meer toe, althans wordt zijn verkregen erfdeel in mindering gebracht op zijn legitieme aanspraak. Zijn legitieme aanspraak wordt dan op grond van art. 4:71 BW nihil. Daarmee komt de rechtsgrond onder de vorderingen van de bewindvoerder te vervallen en moeten deze worden afgewezen.

De lezing van de rechtbank dat [wettelijk vertegenwoordiger] feitelijk alsnog onterfd zou zijn is onjuist. De rechtbank gaat ervan uit dat de beide afstammelingen van bezwaarde rechtstreeks van erflater – hun grootvader – hebben verkregen. Dit is in strijd met de wil van de erflater, die zijn beide kinderen voor gelijke delen tot erfgenaam heeft benoemd, en de juridische betekenis van de tweetrapsmaking in het testament van erflater, aldus nog steeds appellanten.

22. De bewindvoerder stelt hier tegenover dat de constructie die met de tweetrapsmaking getracht is op te zetten niet deugt. Het is een feitelijke onterving, immers de bedoeling van de tweetrapsmaking is dat de boedel niets zal ontvangen. Met de tweetrapsmaking wordt gepoogd dwingend recht ten aanzien van de legitieme portie terzijde te schuiven, en dat kan niet slagen. In de eerste trap van de tweetrapsmaking is immers niets verkregen, zodat nog steeds aanspraak op de legitieme portie kan worden gemaakt.

De bewindvoerder betoogt verder – zo begrijpt het hof – dat ook als er vanuit wordt gegaan dat [wettelijk vertegenwoordiger] in de eerste trap zijn erfdeel heeft verkregen, aan hem nog steeds een beroep op zijn legitieme toekomt. In de tweede trap van de tweetrapsmaking wordt alles wat door [wettelijk vertegenwoordiger] is verkregen hem immers weer afgenomen en aan zijn kinderen gegeven. Als artikel 4:71 BW al van toepassing zou zijn, zal de imputatie dus moeten worden gewaardeerd op nihil.

23. Het hof overweegt als volgt.

24. Vast staat dat [wettelijk vertegenwoordiger] op het tijdstip van overlijden van erflater in staat van faillissement verkeerde. Op grond van art. 4:92 BW kunnen in het geval van faillissement van de legitimaris of het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijk personen zijn bevoegdheden worden uitgeoefend door de curator in het faillissement onderscheidenlijk de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling. Aan de bewindvoerder komt dus nadat het faillissement was opgeheven en de schuldsaneringsregeling van toepassing was verklaard de bevoegdheid toe om aanspraak te maken op de legitieme portie.

25. Op grond van art. 4:71 BW komt de waarde van al hetgeen een legitimaris krachtens erfrecht verkrijgt in mindering van zijn legitieme portie.

26. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat [wettelijk vertegenwoordiger] door de tweetrapsmaking feitelijk alsnog onterfd is ten gunste van zijn twee dochters. Het hof begrijpt deze overweging zo, dat [wettelijk vertegenwoordiger] niets heeft verkregen uit de nalatenschap als gevolg van deze feitelijke onterving. De conclusie van de rechtbank is dat de bewindvoerder aanspraak kan maken op de (volledige) legitieme portie.

27. Het hof volgt de rechtbank niet in het oordeel met betrekking tot de onterving. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de tweetrapsmaking niet tot gevolg heeft dat [wettelijk vertegenwoordiger] in het geheel geen erfgenaam is. Dit blijkt niet uit de bewoordingen van het testament, waarin [wettelijk vertegenwoordiger] tot erfgenaam, samen met zijn zuster, is benoemd. Ook in de verklaring van erfrecht wordt [wettelijk vertegenwoordiger] als erfgenaam vermeld. Het gebruik van de term onterving veronderstelt dat [wettelijk vertegenwoordiger] nooit erfgenaam is geweest. [wettelijk vertegenwoordiger] heeft echter als erfgenaam rechten verkregen, zij het onder ontbindende voorwaarde. Er is sprake van een zogenaamde inferieure making en van opvolgend erfgenaamschap. Nu [wettelijk vertegenwoordiger] de nalatenschap niet heeft verworpen, komt zijn erfrechtelijke verkrijging in mindering van zijn legitieme portie in de zin van artikel 4:71 BW en ligt de vraag voor hoe de waarde van hetgeen [wettelijk vertegenwoordiger] als erfgenaam uit de nalatenschap heeft verkregen moet worden gewaardeerd.

28. Vast staat dat de ontbindende voorwaarde direct na het overlijden in werking is getreden en dat de kinderen van [wettelijk vertegenwoordiger] toen het volledige erfdeel van hem hebben ontvangen. Het peilmoment voor de waardering is het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van erflater. De heersende opvatting in de literatuur is dat de voorwaardelijkheid van een erfrechtelijke verkrijging een drukkend effect heeft op ‘de waarde van al hetgeen de legitimaris krachtens erfrecht verkrijgt’ in de zin van artikel 4:71 BW. Het hof neemt hierbij als uitgangspunt dat de waarde van hetgeen de bezwaarde verkrijgt en de waarde van hetgeen de verwachters verkrijgen samen niet meer of minder dan 100% kunnen bedragen van de waarde van het deel van de nalatenschap dat onderwerp is van de tweetrapsmaking. Vast staat dat op grond van de tweetrapsmaking de kinderen van [wettelijk vertegenwoordiger] het gehele erfdeel van [wettelijk vertegenwoordiger] hebben verkregen. De waarde van de verkrijging van [wettelijk vertegenwoordiger] kan in dat licht niet anders dan op nihil worden gewaardeerd: de waarde van de rechten van de bezwaarde en de verwachters kunnen immers niet meer dan 100% bedragen. Hieruit volgt dat de waarde van hetgeen op grond van art. 4:71 BW in mindering moet worden gebracht bij de vaststelling van de omvang van de legitieme ook nihil is. Dit betekent dat de bewindvoerder aanspraak kan maken op de volledige legitieme portie van [wettelijk vertegenwoordiger] . Het hof komt dus tot dezelfde slotsom als de rechtbank in het bestreden vonnis, zij het op andere gronden. Het bestreden vonnis zal in zoverre dan ook worden bekrachtigd.

29. De tweede grief heeft alleen betekenis in het geval het bestreden vonnis zou worden vernietigd. Deze grief behoeft geen bespreking.

Proceskosten

30. In eerste aanleg is nog geen eindvonnis gewezen en nog geen beslissing genomen over de proceskosten. Het hof kan dan ook alleen beslissen over de proceskosten van dit hoger beroep.

Nu het om een erfrechtelijk geschil gaat zal het hof de proceskosten van dit hoger beroep compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

bepaalt dat elke partij de eigen kosten van dit hoger beroep draagt;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Warnaar, S.H.M. van der Heiden en A.F. Mollema en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733