Datum publicatie | 14-01-2025 |
Zaaknummer | 200.330.088/01 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Den Haag |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Alimentatie; Wijziging van omstandigheden |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
Partijen hadden in het ouderschapsplan een afspraak gemaakt over de kinderalimentatie. De vrouw verzoekt wijziging. Man meent echter dat er geen rechtens relevante wijziging is. Hof volgt hem niet. De contractsvrijheid van ouders bij afspraken over kinderalimentatie wordt begrensd door de dwingendrechtelijke regel dat de kinderalimentatie tenminste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven. In dit geval is hier sprake van. Partijen mogen niet ten nadele van kinderen afwijken. Het hof vult de rechtsgronden aan.
Volledige uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.330.088/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 22-6147
zaaknummer rechtbank : C/10/644078
beschikking van de meervoudige kamer van 18 december 2024
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Kandemir te Dordrecht
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.L. Bos te Dordrecht.
1Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).
2Het geding in hoger beroep
De man is op 5 juli 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De vrouw heeft op 4 september 2023 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 22 oktober 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
De mondelinge behandeling heeft op 6 november 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. S. Kandemir;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. W.L. Bos.
3De feiten
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2021 is de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdatum] 2015 te [plaats] , uitgesproken (hierna: de echtscheidingsbeschikking). Deze beschikking is op 18 mei 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
Bij de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 200,- per maand dient te voldoen.
In het door partijen op 14 augustus 2021 ondertekende ouderschapsplan hebben zij onder meer afgesproken:
“13. Alimentatie kind
Alimentatie
Met ingang van 20 mei 2020 en zolang [minderjarige] minderjarig is en bij de moeder woont, betaalt de man aan de vrouw een bedrag voor verzorging en opvoeding € 128,- bruto per maand voor haar, conform de beschikking van de rechtbank Rotterdam d.d. 20 mei 2020 (FA RK 19/11416). Dit bedrag zal zijn onderworpen aan wettelijke indexering als bedoeld in art. 1:402a BW, voor het eerst per januari 2021.
Betaalmoment
Het in artikel 13.1 genoemde bedrag wordt vooraf betaald rond de 27e in de maand vooraf aan de lopende maand.”
Het ouderschapsplan maakt onderdeel uit van de echtscheidingsbeschikking.
Op grond van de wettelijke indexering betaalt de vader per 1 januari 2022 een
kinderalimentatie van € 134,34 per maand.
Bij beschikking van het gerechtshof Den Haag van 22 december 2021 is de door de vader te betalen uitkering tot levensonderhoud van de moeder op nihil gesteld.
[minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de moeder.
4De omvang van het geschil
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, met wijziging van de door partijen in het ouderschapsplan vastgestelde bijdrage, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van de datum van de bestreden beschikking bepaald op € 299,- per maand.
De man is het niet eens met deze beslissing. De grieven van de man zien op de vraag of er sprake is van een (rechtens relevante) wijziging van omstandigheden, de draagkracht van de man en de draagkracht van de vrouw. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek om wijziging van de kinderalimentatie, althans haar verzoek af te wijzen. Kosten rechtens.
Het verweer van de vrouw strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn hoger beroep dan wel dit af te wijzen, onder bekrachtiging van de bestreden beschikking.
5De motivering van de beslissing
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking vastgesteld dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden als gevolg waarvan de kinderalimentatie opnieuw berekend dient te worden. Die wijziging van omstandigheden ziet op het feit dat de vader vanaf 22 december 2021 geen partneralimentatie meer betaalt aan de vrouw, waardoor zijn draagkracht is gestegen. De rechtbank heeft vervolgens een nieuwe draagkrachtberekening gemaakt en een kinderalimentatie ter hoogte van € 299,- per maand vastgesteld, met ingang van de datum van de bestreden beschikking (dat is 19 april 2023). De man is het hier niet mee eens. Volgens de man is er geen sprake van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die een herberekening van de kinderalimentatie met zich meebrengt. De man stelt zich op het standpunt dat zijn draagkracht ten behoeve van de kinderalimentatie niet is gestegen als gevolg van het niet meer verschuldigd zijn van partneralimentatie. De man voert voorts nog aan dat de vrouw een hogere verdiencapaciteit heeft dan het bedrag aan inkomen dat de rechtbank heeft meegenomen bij de berekening van haar draagkracht. De vrouw voert gemotiveerd verweer.
Wijziging van omstandigheden
Juridisch kader
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Overweging van het hof
Vaststaat dat de man sinds voornoemde beschikking van 22 december 2021 aan de vrouw geen partneralimentatie meer verschuldigd is en dat daardoor zijn maandelijkse vaste lasten zijn gedaald met € 200,- per maand, zodat hij een hogere draagkracht beschikbaar heeft voor het betalen van kinderalimentatie. Volgens de man is dit echter geen rechtens relevante wijziging die noopt tot een wijziging van de eerder tussen partijen overeengekomen kinderalimentatie. De man voert daartoe aan dat de hoogte van de partneralimentatie normaal gesproken eerst wordt vastgesteld nadat is berekend welk bedrag aan kinderalimentatie moet worden betaald en dat een wijziging van de partneralimentatie geen invloed dient te hebben op de vaststelling van de draagkracht voor kinderalimentatie.
Naar het oordeel van het hof gaat de man hiermee echter voorbij aan het feit dat partijen de kinderalimentatie in onderling overleg zijn overeengekomen en dat zij dit bedrag hebben vastgelegd in een ouderschapsplan, een afspraak waar geen alimentatieberekening aan ten grondslag lag. Partijen hebben dus zelf niet de geëigende methode gevolgd om eerst de kinderalimentatie te berekenen en vervolgens te bezien wat nog resteerde om partneralimentatie te voldoen. Vast staat voorts dat de (door partijen niet betwiste) behoefte van [minderjarige] (geïndexeerd naar 2024 € 552,24) veel hoger is dan het door partijen in 2021 afgesproken bedrag van € 128,- bruto per maand en dat door de man en de vrouw niet volledig wordt voorzien in die behoefte, hetgeen wel zoveel als mogelijk geboden is. De contractsvrijheid van ouders bij afspraken over kinderalimentatie wordt begrensd door de dwingendrechtelijke regel dat de kinderalimentatie tenminste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven. Uit het dwingendrechtelijke karakter van deze regel volgt dat daarvan niet ten nadele van minderjarige kinderen kan worden afgeweken, ook niet als die afwijking bewust zou zijn overeengekomen. Nu de in het ouderschapsplan vastgelegde afspraak tussen partijen kennelijk in strijd is met de wettelijke maatstaven, ziet het hof aanleiding om opnieuw over de bijdrage van de man voor [minderjarige] te oordelen. Ook als de vrouw dit niet expliciet aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd, kan het hof op dit punt de rechtsgronden aanvullen en zal het hof dit dan ook doen. De grieven van de man die zien op de wijziging van omstandigheden slagen niet.
Ingangsdatum
Tegen de ingangsdatum die de rechtbank heeft vastgesteld is geen grief gericht. Het hof zal daarom evenals de rechtbank uitgaan van 19 april 2023 als ingangsdatum.
Draagkracht man
De rechtbank is voor het berekenen van de draagkracht van de man uitgegaan van de jaaropgave 2022 waarop een jaarloon vermeld staat van € 42.455,-. Hiertegen is geen grief gericht, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Het hof acht geen grond aanwezig om af te wijken van de systematiek van berekening van kinderalimentatie, te weten het forfaitaire stelsel. Voor zover de man zich op het standpunt stelt dat het hof bij de berekening van zijn draagkracht rekening dient te houden met vaste lasten betekent dit dat die in de berekening volgens het forfaitaire stelsel zijn verdisconteerd. Voor wat betreft de gestelde schulden, overweegt het hof dat, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet aannemelijk is gemaakt dat deze schulden niet vermijdbaar of verwijtbaar waren. Het hof zal geen rekening houden met deze schulden. Dit betekent dat het hof evenals de rechtbank de draagkracht van de man op € 540,- per maand becijfert.
Draagkracht vrouw
Tussen partijen is niet in geschil dat het inkomen van de vrouw in 2022 € 15.534,- bedroeg. De vrouw verricht 22 uur per week schoonmaakwerkzaamheden in een verpleeghuis en zij neemt daarnaast het grootste deel van de zorg voor [minderjarige] voor haar rekening. Het hof acht het aannemelijk dat het voor de vrouw niet mogelijk is om haar werkzaamheden op dit moment uit te breiden. De vrouw heeft ter zitting genoegzaam toegelicht dat het werk dat zij verricht lichamelijk zwaar is en dat haar werkgever haar uren om die reden niet wenst uit te breiden. Daarnaast heeft de vrouw onbetwist gesteld dat zij met de indeling van haar rooster rekening houdt met het werkrooster van de man dat hij haar doet toekomen en dat zij alle andere verplichtingen van [minderjarige] en haarzelf om zijn rooster heen plant, inclusief haar werkuren. De man werkt in een wisselend rooster met een cyclus van telkens tien dagen, op grond waarvan telkens wordt bekeken wanneer [minderjarige] bij de man kan zijn en wanneer zij dan dus bij de vrouw zal zijn. Op grond van het voorgaande gaat het hof niet uit van een hogere verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw dan het loon waarvan de rechtbank is uitgegaan bij de berekening van haar draagkracht. De omstandigheid dat de vrouw een bedrag uit de overwaarde van de voormalige echtelijke woning heeft ontvangen, betekent niet, wat daar verder ook van zij, dat de vrouw daaruit in de behoefte van [minderjarige] moet voorzien. De grieven van de man die zien op de verdiencapaciteit en de draagkracht van de vrouw slagen niet. Dit betekent dat het hof van eenzelfde draagkracht van de vrouw uitgaat als de rechtbank heeft gedaan.
Zorgkorting
De man heeft geen grief aangevoerd tegen de door de rechtbank toegepaste zorgkorting van 30%, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.
Conclusie
Nu de grieven van de man geen doel treffen en niet leiden tot een wijziging van de alimentatieberekening van de rechtbank, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
Proceskosten
Gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, E.A. Mink en K. van Barneveld-Peters bijgestaan door mr. A.M. Sipkes-Kerkman als griffier, en is op 18 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733