Rechtbank Gelderland 24-10-2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:9617

Datum publicatie14-01-2025
ZaaknummerC/05/437818 / FZ RK 24-1581
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZutphen
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Woonlasten bij kinderalimentatie (forfaitair)
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vader vraagt verhoging KAL. Geen verwijtbaar inkomensverlies vader. Rb houdt geen rekening met werkelijke woonlasten vader, want die zijn niet duurzaam en aanmerkelijk hoger. Komt bij dat er tekort aan draagkracht is, zodat Rb juist moet nagaan of werkelijke woonlasten lager zijn dan woonbudget. Aan zijde moeder houdt Rb rekening met lagere woonlasten dan woonbudget, want deze is duurzaam aanmerkelijk lager. Dat het (vrije) keuze moeder was om hypotheeklasten te verlagen, maakt dat niet anders. Komt ten goede aan kk.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht

Zittingsplaats Zutphen

Zaakgegevens: C/05/437818 / FZ RK 24-1581

Datum uitspraak: 24 oktober 2024

beschikking wijziging kinderalimentatie

in de zaak van

[naam vader] (hierna: de vader),

wonende te [woonplaats] ,

advocaat mr. J.W. Post te Zutphen

tegen

[naam moeder] (hierna: de moeder),

wonende te [woonplaats] ,

advocaat mr. W.F. Boland-van Hal te Zutphen

1Het verloop van de procedure

1.1.

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoekschrift, ingekomen bij de griffie op 25 juni 2024;

- het verweerschrift, ingekomen bij de griffie op 18 juli 2024;

- het F9-formulier met bijlagen van mr. Post van 18 september 2024;

- het F9-formulier met bijlagen van mr. Boland-van Hal van 20 september 2024;

- het F9-formulier met bijlagen van mr. Boland-van Hal van 25 september 2024.

1.2.

Tijdens de mondelinge behandeling van 30 september 2024 zijn gehoord:

- de vader, bijgestaan door mr. J.W. Post;

- de moeder, bijgestaan door mr. W.F. Boland-van Hal.

2De feiten

2.1.

Uit de relatie tussen de ouders zijn geboren de minderjarige kinderen:

  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 1] ;

  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 2] ;

  • [naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 3] .

2.2.

De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.

2.3.

Bij beschikking van 21 april 2023 heeft deze rechtbank de door de vader te betalen kinderalimentatie met ingang van 23 februari 2023 op een bedrag van € 250 per maand bepaald, telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen. Hierbij heeft de rechtbank verstaan dat de ouders zijn overeengekomen dat:

  • voornoemde bijdrage voor 31 december 2023 door partijen zal worden geëvalueerd en zo nodig opnieuw zal worden berekend, en

  • dat voornoemde bijdrage door de vader zal worden voldaan zolang partijen niet een ander bedrag zijn overeengekomen.

3Het geschil

3.1.

De vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 21 april 2023 te wijzigen en te bepalen dat de moeder aan hem een bedrag van € 266 per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, bij vooruitbetaling per maand aan de vader te voldoen, met ingang van 1 januari 2024, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht, met veroordeling van de moeder in de gemaakte proceskosten begroot op € 2.500 door de moeder aan de vader te voldoen binnen veertien dagen na afgifte van deze beschikking.

3.2.

De moeder voert verweer.

4De beoordeling

conclusie

4.1.

De rechtbank beslist dat de moeder vanaf 1 januari 2024 een kinderalimentatie van € 212 per maand aan de vader moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.

reden voor de wijziging

4.2.

De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. 1 Dat is hier het geval, omdat de vader geen werk meer heeft na het faillissement van zijn werkgever. Daarnaast hebben de ouders afgesproken dat zij voor 31 december 2023 de kinderalimentatie opnieuw zouden berekenen, maar het is de ouders niet gelukt om tot overeenstemming te komen.

ingangsdatum

4.3.

De wet 2 laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.

4.4.

Hier hanteert de rechtbank 1 januari 2024 als ingangsdatum. Partijen hebben namelijk vorig jaar afgesproken dat zij de kinderalimentatie per die datum opnieuw zouden berekenen. Dat zij ook hebben afgesproken dat de vader de eerder vastgestelde bijdrage moest blijven voldoen tot de ouders een ander bedrag zouden hebben afgesproken doet daar niets aan af. Het was de bedoeling van de ouders dat de kinderalimentatie er per 1 januari 2024 anders uit zou zien. Vanaf die datum had de moeder dan ook rekening moeten houden met een gewijzigde bijdrage.

behoefte

4.5.

Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. De ouders zijn het met elkaar eens dat het netto besteedbaar inkomen van de vader toen € 2.981 per maand was. Wat betreft het netto besteedbaar inkomen van de moeder sluit de rechtbank aan bij de behoefteberekening van de vader, oftewel € 2.916 per maand. Volgens de moeder was haar inkomen destijds lager, omdat zij naast lijfrentepremie ook een verplichte pensioenpremie voor [werk] moest betalen. De moeder heeft echter onvoldoende onderbouwd waarom hier in dit geval rekening mee gehouden moet worden. Op basis van het inkomen van de ouders past een kindgebonden budget van € 1 per maand. De vader heeft onvoldoende onderbouwd dat de ouders toen zij nog bij elkaar waren, ondanks de hoogte van hun gezamenlijke inkomen, € 292 per maand aan kindgebonden budget ontvingen.

4.6.

Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een gezinsinkomen van € 5.898, gemiddeld € 1.500 per maand uitgaven voor hun drie kinderen in 2022, oftewel € 500 per kind per maand. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 549 per kind per maand. 3

draagkracht ouders

4.7.

Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. 4

4.8.

Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1270)].

draagkracht vader

4.9.

Voor het bepalen van de draagkracht van de vader rekent de rechtbank op basis van zijn WW-uitkering van € 2.794,92 per maand, exclusief vakantiegeld. Het NBI is dan € 2.120 per maand. Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader een draagkracht van € 150 per maand. 5

4.10.

Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de werkgever van de vader in juni 2023 failliet is verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de vader voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van dit faillissement nu zonder werk zit. In het kader van zijn WW-uitkering heeft de vader de verplichting om actief te solliciteren naar passend werk en dit ook te accepteren. Dit wordt door het UWV gecontroleerd. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de stelling van de moeder dat er sprake is van verwijtbaar inkomensverlies, omdat de vader een bepaalde baan niet zou accepteren. Verder is niet gebleken dat de vader een ontslagvergoeding heeft ontvangen, zoals de moeder heeft gesteld.

4.11.

De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het hiervoor genoemde woonbudget. Voor zover de vader stelt dat hij hogere woonlasten heeft dan het woonbudget van € 636 per maand, is de rechtbank van oordeel dat zijn werkelijke woonlasten niet duurzaam en aanmerkelijk hoger zijn. Daarbij komt dat er in dit geval sprake is van een tekort aan draagkracht, wat maakt dat de rechtbank juist moet nagaan of de werkelijke woonlasten lager zijn dan het woonbudget, zodat hier eventueel in het voordeel van de kinderen van kan worden afgeweken.

draagkracht moeder

4.12.

Voor het bepalen van de draagkracht van de moeder sluit de rechtbank aan bij de berekening van de vader, overgelegd als productie 8 bij het verzoekschrift. De ouders zijn het met elkaar eens dat het NBI van de moeder € 3.984 per maand is.

4.13.

De ouders zijn het niet met elkaar eens over de vraag in hoeverre er rekening moet worden gehouden met de werkelijke woonlasten van de moeder. Op basis van het NBI is het woonbudget van de moeder € 1.195 per maand. Volgens de vader zijn haar werkelijke (netto) woonlasten echter € 668 per maand, wat door de moeder niet is betwist. De moeder stelt echter dat zij bij het verbreken van de relatie bewust geïnvesteerd heeft in het verlagen van haar woonlasten. De moeder heeft met geld van haar ouders de hypotheeklasten verlaagt, zodat er meer geld overbleef voor de kinderen, die naar een vrije school gaan. De moeder kampt naar eigen zeggen dus met extra hoge schoolkosten. Om die reden wil de moeder dat er rekening wordt gehouden met het woonbudget.
De rechtbank is echter van oordeel dat rekening gehouden moet worden met de werkelijke woonlasten van de moeder, omdat deze zowel duurzaam als aanmerkelijk lager zijn dan het forfaitaire bedrag en er sprake is van een tekort aan draagkracht. Met de (vrije) keuze van de moeder om haar hypotheeklasten te verlagen is er een nieuwe financiële situatie ontstaan, waardoor er meer geld over is voor de kinderen. Door rekening te houden met de werkelijke woonlasten, komt dit geld in de vorm van kinderalimentatie ten gunste van de kinderen.

4.14.

Vervolgens stelt de moeder dat zij € 170 per maand aan extra maandelijkse schoolkosten heeft, omdat de kinderen naar de vrije school gaan. De rechtbank is echter van oordeel dat de moeder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de (extra) schoolkosten van de kinderen niet of onvoldoende in de al gehanteerde kosten zijn verdisconteerd en dat die kosten niet te compenseren zijn met andere uitgavenposten. De rechtbank is in dit kader van oordeel dat hogere uitgaven aan de ene uitgavenpost in veel gevallen samengaan met lagere uitgaven aan een andere post. Dat de moeder dus meer dan gemiddeld aan de school van de kinderen besteedt, betekent dus niet per se dat er voor die kostenpost een correctie moet plaatsvinden.

4.15.

Gelet op het voorgaande heeft de moeder een draagkracht van € 1.432 per maand. 6

verdeling kosten

4.16.

Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.

4.17.

Een vergelijking is hier niet nodig omdat de vader en de moeder samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van de kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht is € 1.582 per maand, terwijl de kosten van de kinderen € 1.647 per maand zijn. Zij komen dus samen een bedrag van € 65 per maand tekort. Zij moeten daarom ieder hun volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de moeder met € 1.432 per maand moet bijdragen in de kosten van de kinderen en de vader met € 150 per maand.

zorgkorting

4.18.

De vader maakt op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de vader – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de kinderen staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de vader met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.

4.19.

[minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven in de even weken van vrijdag uit school tot dinsdag naar school bij de vader. In de oneven weken verblijven [minderjarige 2] en [minderjarige 3] van maandag uit school tot dinsdag naar school bij de vader. Daarnaast verblijven zij deels tijdens de vakanties en feestdagen bij de vader. Daarbij past naar het oordeel van de rechtbank een zorgkorting van 35% van de behoefte, dus € 192 per kind per maand. Maar omdat er hier een tekort aan draagkracht is, zou het niet eerlijk zijn als de vader deze korting volledig mag toepassen. Als de vader namelijk alle kosten die hij maakt voor de kinderen in mindering mag brengen op de alimentatie, dan komt het hele tekort aan draagkracht op de schouders van de moeder te rusten. De moeder moet tenslotte ook kosten voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] maken, die zij eigenlijk niet kan dragen. In dat geval moet ieder de helft van het tekort dragen, dus een bedrag van € 11 per kind per maand. Dit betekent dat de rechtbank slechts een zorgkorting van (192 -/- 11 =) € 181 per kind per maand in mindering brengt. Er blijft dan een bedrag van (50 -/- 181 =) € 131,- per kind per maand te weinig over voor de vader. Dat betekent dat de moeder ten behoeve van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in totaal € 262 per maand aan de vader moet betalen.

4.20.

In het geval van [minderjarige 1] zal de rechtbank geen zorgkorting toepassen, omdat [minderjarige 1] door omstandigheden op dit moment niet bij de vader verblijft. Het is ook niet gebleken dat dit binnen afzienbare tijd verandert, ook al is dit wel de wens van de vader. Dit betekent dat de vader ten behoeve van [minderjarige 1] een bedrag van € 50 per maand aan de moeder moet betalen.

4.21.

Gelet op het voorgaande dient de moeder (262 -/- 50 =) € 212 per maand aan de vader te betalen.

alimentatie terugbetalen

4.22.

De rechtbank bepaalt dat de moeder – na verrekening van wat zij sinds 1 juni 2024 aan de vader heeft betaald – de te veel ontvangen kinderalimentatie moet terugbetalen, omdat niet gebleken is dat die kinderalimentatie al is uitgegeven aan de kinderen. De vader heeft onbetwist gesteld dat de moeder de financiële middelen heeft om de te veel ontvangen kinderalimentatie (met terugwerkende kracht) terug te betalen.

alimentatie vooruitbetalen

4.23.

De moeder moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.

proceskosten

4.24.

De vader verzoekt de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure. De rechtbank is echter van oordeel dat de ouders moeten allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn. Dit zou alleen anders zijn als er duidelijk sprake is van nodeloos procederen als gevolg van het handelen van de moeder. Dat is hier niet het geval. De rechtbank houdt beide ouders er verantwoordelijk voor dat zij tot op heden geen overeenstemming hebben weten te bereiken over de gewijzigde kinderalimentatie.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

wijzigt de door de te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van 21 april 2023, en bepaalt dat de moeder vanaf 1 januari 2024 € 212 moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:

o [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;

o [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;

o [naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,

5.2.

bepaalt dat de moeder deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;

5.3.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;

5.5.

wijst de verzoeken voor het overige af.

Deze beschikking is gegeven door M.E. Allegro, rechter, in tegenwoordigheid van
S.C. Dijksterhuis als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2024.

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

3

Bijlage 1: behoefteberekening

5

Bijlage 2: draagkracht van de vader.

6

Bijlage 3: draagkracht van de moeder



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733